Staten ingevolge deze onderhandelingen tot den koning richtten, getuigde echter allerminst van onderdanigheid, zoodat het door Requesens niet aanvaard werd en de zending van Champagney als mislukt kon beschouwd worden. Na zijn terugkomst wilde Requesens hem naar Spanje zenden tegelijk met den heer van Rasseghem, om over de voorwaarden van een mogelijken vrede met het Noorden te spreken, maar Champagney weigerde, omdat hij het noodzakelijk achtte, eenige concessies te doen aan de opstandelingen, hetgeen in Madrid zeker geen bijval zou vinden. In Jan. 1576 ging hij daarop naar Engeland, om Elisabeth van ondersteuning der opstandelingen terug te houden De koningin bleek niet van plan te zijn om hulp te zenden, maar was ook niet geneigd, aan Philips II beloften te doen; zij verlangde, dat deze aan de Nederlanders op aannemelijke voorwaarden eene verzoening zou aanbieden.
In Antwerpen teruggekeerd, stond Champagney daar op vrij slechten voet met de spaansche bevelhebbers, zooals met den commandant der citadel Sancho d'Avila. Toen deze zich aansloot bij de muiterij, die na den dood van Requesens was uitgebroken, trachtte Champagney de stad Antwerpen tegen het spaansche krijgsvolk te verdedigen. Der bevelhebber der duitsche troepen in de stad, den graaf van Eberstein, wist hij van samenwerking met de muiters terug te houden. Door de Staten-Generaal werden hem hulptroepen toegezonden onder bevel van den markies van Havré en anderen. De bezetting van de citadel werd echter versterkt door afdeelingen onder Romero en Valdez en ontving steun van de muiters, die zich in het kamp van Aalst hadden gelegerd. Gezamenlijk deden deze troepen op 4 Nov. 1576 een aanval op de stad en joegen de tegenstanders uiteen. Champagney en Havré wisten zich ternauwernood te redden op de schepen in de Schelde, die de Prins van Oranje naar Antwerpen had gezonden. Zij vluchtten naar den Prins, die te Middelburg vertoefde; Champagney's huis te Antwerpen werd met veel andere geplunderd. In dezen tijd begint Champagney zich meer en meer aan de zijde van de opstandelingen te plaatsen. Hij was een tegenstander van het stelsel, dat de Nederlanden bijna uitsluitend door Spanjaarden deed regeeren; hij bleef echter de handhaving van den katholieken godsdienst voorstaan en Philips II als zijn meester erkennen; vandaar, dat zijn houding dikwijls dubbelzinnig werd en dat hij door geen van beide partijen vertrouwd werd. Hij meende eene bemiddelende rol te kunnen spelen overeenkomstig zijne zinspreuk ‘Ni çà, ni là’ maar hij overschatte zijne beteekenis en het gelukte hem niet, om medestanders te vinden.
Aan de verdediging van Antwerpen had Champagney te danken, dat hij als Brabander werd genaturaliseerd en tot lid van de Staten-Generaal benoemd. Wij treffen hem aan onder de ontwerpers van de eerste Unie van Brussel. In Jan. 1577 werd hij met andere gezanten naar Don Jan afgevaardigd, om over de onderteekening der Pacificatie van Gent te onderhandelen. Hij was het, die vooral aandrong op het straffen van de wandaden der spaansche soldaten tijdens hunne muiterij, welke eisch Don Juan de besprekingen bijna deed afbreken. Tot kolonel en bevelhebber van een regiment voetvolk benoemd, werkte hij mede tot de inneming van Bergen-op-Zoom, Wouw, Steenbergen en Breda, in den loop van 1577, en op 29 Jan. 1578 nam hij deel aan den slag bij Gemblours. Champagney trad dus op als