| |
[Oudenhoven, Jacob van]
OUDENHOVEN (Jacob van), gest. in Jan. 1690 te Haarlem, geboren in de Meierij. In de eerste opdracht zijner Beschr. van de Stadt en Meyerye van 's Hertogenbosch (1670) zegt hij: ‘De stadt 's Hertogenbossche ende haer onderhoorige Meyerye, zijnde het landt van mijne geboorte.’ Elders zegt hij, dat zijne familie om den godsdienst Brabant heeft moeten verlaten.
Hij was katholiek gedoopt en voor den geestelijken staat opgeleid, daar hij kloosterling was in Baseldonck te 's Hertogenbosch. Van uit dit klooster schijnt hij tot den hervormden godsdienst te zijn overgegaan. In zijne voorrede tot de Oude Hollandsche landen, heeren etc. zegt hij zelf, dat hij zich op de hoogeschool te Leiden voor den kerkdienst bekwaam maakte en veel omgang had met studenten uit het brabantsche geslacht Sweerts. Na het eindigen zijner theologische studiën te Leiden kwam hij inwonen bij Gijsbertus Voetius, predikant te Heusden, alwaar hij zich verder zou bekwamen. Slechts kort was hij in diens huis, daar hij in 1626 benoemd werd tot predikant te Aalburg en Heesbeen. Het beleg en de overgave van den Bosch aan Frederik Hendrik in 1629 bood hem gelegenheid om zijne vertaling van den Oorsprong van den Bosch van Simon Pelgrom in het licht te geven. Dit werk had veel bijval, want in een jaar (1629) verschenen er drie drukken van. Dit gunstig onthaal was voor hem een spoorslag om een geheel nieuwe beschrijving der Stad en Meierij van den Bosch te bewerken en uit te geven. Gedurende zijn verblijf te Heesbeen verzamelde hij ook gegevens voor beschrijvingen der steden Heusden en Bommel, het land van Heusden en van de Bommelerwaard.
| |
| |
Te Heesbeen genoot hij de vriendschap van den heer en vrouwe dier plaats, door wier toedoen hij in 1631 in hunne heerlijkheid Nieuw-Lekkerkerk tot predikant benoemd werd. Deze standplaats stelde hem in de gelegenheid de geschiedenis te leeren kennen van Dordrecht, Alblasserdam enz. en daarover belangrijke boeken te schrijven. In 1665 werd hij emeritus en vestigde zich te Haarlem, waar hij eenige zijner werken liet drukken en eene beschrijving van Haarlem, onder den titel van Haarlems wieg opstelde. Toen in 1682 het laatste werk verscheen, dat hij zelf ter perse legde (Oudheden der Cimbren), klaagde hij over zijn ouderdom, maar was nog niet levensmoede, want hij beloofde bij een gunstige ontvangst zijne overige manuscripten bij gelegenheid openbaar te maken. Hier is echter niets van gekomen; 11 Januari 1690 werd hij in den zuidertrans No. 15 van de Groote kerk te Haarlem begraven. Zijn werken zijn herhaaldelijk, sommige zelfs lang na zijn dood, herdrukt, en werden steeds met graagte ontvangen. Op ieder blad van zijne werken straalt zijn geest van onderzoek door: op elk blad bijna voert hij ten bewijze van zijn gezegde, oude diploma's, keuren, privilegiën en ordonnantiën aan, van welke wij thans zonder hem geen kennis zouden dragen. Nog na de uitgave was hij voortdurend bezig aan het bijwerken en veranderen; daardoor is het echter herhaaldelijk gebeurd, dat hij veranderingen maakte en stukken wegliet, waardoor de oudere uitgaven op vele plaatsen beter en vollediger zijn dan de nieuwere en het noodig is al de verschillende edities te raadplegen. Dat hij ten opzichte van de katholieken soms wel wat onrechtvaardig is, is een feil, den predikant uit de 17e eeuw eigen; toch is hij veel gematigder dan de meesten hunner, en wij
zouden niet te sterk zijn, door hem onpartijdig te noemen voor zijn tijd. Sommige zijner werken zijn zeldzaam en zeer moeielijk te bekomen. Van zijne hand verscheen: Oorspronck van 's Hertogenbosch in 't jaer 1540 in 't latijn beschreven door Simon Pelgrom (Amst. Broer Jansz. 1629, 4o.); drie uitgaven van hetzelfde jaar, die onderling een weinig verschillen, alle zeer zeldzaam; Beschryvinge der stadt ende Meyerye van 's Hertogenbossche, vervatende desselfs begin, voortgangh, ende wasdom, soo van geestelycke als wereltlycke gestichten, oprechtingh van 't Capittel ende Collegien. Maniere van Regeeringe ende hare privilegien, bevorderinghe haerder Bisdom ende Bisschoppen. Midtsgaders haerder Meyerye ende daerinne ghelegene Steden, Baronyen, Heerlyckheden ende dorpen. Alles met grooten arbeyt uyt verscheyde schriften ende papieren te samen ghestelt, ter liefde syns vaderlandts (Amst. Broer Jansz. 1649, 4o.); in denzelfden band: Beschryvinge van de Meyerye van 's Hertogenbossche, vervatende de Groote, Steden, Heerlyckheden, Vryheden ende Dorpen derselver, mitsgaders de menichte van Capittelen, Cloosteren, Gheestelycke Gebouwen etc. Merckten, Jaermerckten, ende vele andere gedenkweerdige saken, dien aangaende (Amst. Broer Jansz. 1649, 4o.); deze uitgave, die zeer zeldzaam is, bevat vele bijzonderheden omtrent de hervorming in de stad en Meierij van den Bosch, die in de tweede uitgave grootendeels over het hoofd zijn gezien; deze tweede uitgave voert tot titel: Sylvaducis
aucta et renata, of eene nieuwe ende gantsch vermeerderde Beschrijvinge van de stadt van 's Hertogenbossche, vervatende deszelfs begin en voortganck, zoo van geestelycke als wereldlyke gestichten, oprichten van 't Capittel ende Collegien, maniere van regeeringhe, ende hare privilegien ende vryheden, bevorderinghe van haer Bisdom ende Bisschoppen, ende meer
| |
| |
andere dingen ('s Hertogenbossche, Jan Scheffers ende Jacomia van Oudenhoven, weduwe van Isaac van Dockum, 1760 4o); in denzelfden band: Een nieuwe ende Vermeerderde Beschryvinghe van de Meyery van 's Hertogenbossche, behelsende alle de Baronyen, Heerlyckheden, Steden, Casteelen, Vlecken, Dorpen, Gehuchten, Mitsgaders alle de Canonisyen Commanderyn, Abdyen ende de andere Cloosters van verscheyde Ordens, ende geslachten, daerin ghelegen, derzelver Regeeringhe met den aancleven van dien (Id. id. 1670); Beschryvinghe der wyt-vermaerde Frontierstadt Heusden, vervatende het begin ende voortgangh derselver stadt, Heerlijkheydt, met derzelver Heeren, ende Edelen daaruyt ghesprooten. De disputen over deze Heerlyckheydt tusschen Brabant ende Hollandt, met den lyst van de Hertogen van Brabandt ende Graven van Hollandt. De wyze van de Regeeringhe ende hare Privilegien, 't bouwen van de kloosters, met het oprichten van het Capittel. Uyt verscheyde Chronycken, geschreven memorien, publycke stukken ende monumenten 't samen gestelt (Amst. Nicolaas van Ravesteyn, 1651 4o.); waarachter: Beschryvinghe van het Landt van Heusden, vervatende deszelfs groote Heerlyckheden, dorpen, Adelycke huysen, Kloosters ende Forten. Mitsgaders privilegien ende vryheden, eenighe derselver plaetsen vergunt ende vele andere geschiedenissen derselver verscheyde Chronycken, gheschreven Memorien,
publycke Stukken ende Monumenten te samen gestelt (Amst. Nicol. van Ravesteyn 1650). Deze uitgave kwam in 1743 reeds zoo zeldzaam voor, dat dit werk bijna in vergetelheid was geraakt, en door de liefhebbers vruchteloos gezocht werd. Ook C.W. Pape kon, toen hij zijn: De stad en het land van Heusden schreef, ondanks alle moeite geen exemplaar er van machtig worden. Ongeveer honderd jaar later verscheen de tweede druk, die tot titel voert: Beschryvinge der Stadt Heusden, waarin het begin, aanwasch, en tegenwoordige staat dier stadt verhaalt worden. Alsmede veelerhande Gedenkwaardige geschiedenissen, oorlogen, watervloeden, wyze van Regeeringe, Hantvesten etc. Weleer ontworpen door Jacobus van Oudenhoven, doch nu door verscheide liefhebbers der oudheid merkelijk vermeerdert, en met konstige Figuren verciert (Amst., Jan Hartig 1743, 4o.).
In deze uitgave werd de eerste woordelijk met dezelfde letter afgedrukt. De aanteekeningen evenwel werden met de gewone letter gedrukt. Hadden de uitgevers hun plan volvoerd, en ook het Land van Heusden met aanteekeningen uitgegeven, dan zou de oorspronkelijke voor de geschiedenis geen waarde meer hebben. De tweede uitgave bevat zeven platen. De niet verkochte deelen werden in 1794 onder een nieuwen titel met bijvoeging van vier platen, een kaart en een nietswaardige beschrijving van het Land van Heusden opnieuw in den handel gebracht. De titel luidt: Geschiedenis en Beschryving der Stad Heusden: behelzende haare opkoomst, aanwasch, sterkte, waereld- en kerkelijke gebouwen, Handvesten, Keuren, Privilegien, Plakaten, Tollysten, nevens derselver Regeering, Gouverneurs, geleerde mannen, Lotgevallen, oorlogen en watervloeden, Nieuwe uitgaaf vermeerderd met de beschryving des lands van Heusden, en versierd met veele, daar onder nooit uitgegevene platen en portretten (Amst. H. Gartman en W. Vermandel, 1794 4o.); Out- Hollandt nu Zuyt- Hollandt: vervangede een generale Beschryvinge, mitsgaders de privilegien, keuren, Hantvesten, Costuymen, Herkomens, observantien ende gewysdens van voorsz. Landen (Dordrecht, Abr. Andriessen, 1654 4o.). Zelf vermeldt hij in zijne voorrede, dat in dit werk is ingelast de Korte Beschryvinge van den Lande van Zuyt- | |
| |
Hollandt, door Mr. Jacob van der Eyck,
in 1628 uitgegeven. Deze beschrijving evenwel heeft hij zoodanig vermeerderd, dat hij het gerust als zijn eigen werk kan beschouwen. In zijn Cimbersche Outheden zegt hij nog, dat hij deze beschrijving nog aanmerkelijk vergroot had en opnieuw wilde uitgeven, octrooi was hem reeds vergund, toch is de nieuwe druk niet verschenen; Ingebroken Alblasserwaert in Zuid-Hollandt, waer achter zijne strafpredikatie, gedaen in twee predikatien, over Ezechiel XIV. vs. 12-14 voor en naer de middagh, op den eersten dagh des Heeren, naar het inbreecken van den Alblasserwaert, in denselven waert, in den ambachte van Nieu-Leckerlant (Dordrecht, Jan Barentz Smient, 1659). Blijkens deze predikatie was zijn redenaarstalent niet boven dat zijner ambt- en tijdgenooten verheven. Van dit werkje verscheen te Leiden bij Johannes Hasebroek in 1741 een tweede druk, met eenige aanteekeningen voorzien en gevolgd door een bijvoegsel. De eerste uitgaaf was toen volgens den uitgever zeer zeldzaam; Oud en nieuw Dortrecht. Behelsende deszelfs opkomste, voortgangh ende regeeringe, Loop ende verloop van den Ryn, Wael, Maes etc. (Haerlem, Ambrosius Vermerck 1666, 12o.). Vier jaar later verscheen hiervan de tweede uitgave onder dezen titel: Beschryvinghe van Dordrecht, behelsende desselfs begin, opkomste ende regeeringe, met veel gedenkweerdige saeken daer voorghevallen. Mitsgaders den ouden ende nieuwen loop van de Wael, Maes, Linghen, Dubbel en IJsel: vergroot met eenen nieuwen appendix (Haerlem, Ambr. Vermerck 1670, 12o.); Haerlems wiegh,
of Historische Bedenckingen over eenige oudheden, rakende den Welstandt en oirsprong van de stadt van Haerlem, en haeren omringh (Haerlem, Michiel van Leeuwen 1668, 12o.); van Oudenhoven zegt zelf, dat dit boekje in 1671 het licht pas zag, doch J.M. de uitgever van Oude Holl. landen (zie beneden) geeft dit jaar en schijnt zeer goed met de verschillende uitgaven van Oudenhoven op de hoogte en zal dan ook wel niet zonder grond afgeweken zijn. In 1706 zag dit boekje opnieuw, doch thans veel vermeerderd het licht (bij Willem van Kessel te Haarlem in 12o.); Antiquitates Cimbricae renovatae: dat is, vernieuwde oudtheden der Cimbren: of een raer verhael van de Cimbren ende Cimbersche vloet. Ende van 't hoogh water 1681 en hoogen vloet van den 26 January 1682 (Haerlem, Symon Swart 1682, 12o.). In 1740 verscheen van dit werkje de tweede druk. In de voorrede geeft Oudenhoven een opsomming van al zijne werken, hierin zit ook de meeste verdienste van dit werk; Oude-Hotlandsche Landen, Heeren, Luyden, rechten en rechtsplegingen, oprechten van 't Hoff van Hollandt, Zeelandt en West- Vrieslandt, Leenhoff in Hollandt, en den Hogen Raedt etc. beschreeven door Jacob van Oudenhoven. En naer deszelfs eygen Hantschrift nu eerst in 't ligt gebracht (Amst., Steven van Esveldt 1743, 4o.). Dit werkje werd door een Amsterdammer, zich noemend J.M., ter perse gelegd. Het bevat in de voorrede zeer veel lezenswaardigs omtrent van Oudenhoven.
In zijn Cimbersche outheden noemt Oudenhoven onder zijne Hs: Antiquitates Hollandiae renovatae: d.i. Vernieuwde outheden der Hollanders, bestaande uit verscheyde deelen. Vermoedelijk is hiermede het zooeven genoemde bedoeld. Zijn overige Hs. waren: Antiquitates Bataviae renovatae. Vernieuwde outheden der Batavieren; Eene Beschryvinge van Bommel of Zalt-Bommel en een Beschryving van den Bommeler-Weerdt. Deze twee zijn evenwel nimmer in druk verschenen. Doch toen een Gelders Rechtsgeleerde zijn
| |
| |
beschrijving van Zalt-Bommel maakte, gebruikte hij zeker het Ms. van van Oudenhoven.
Verder zijn nog van zijne hand verschenen, zooals hij in de voorrede van de Antiquit. Cimbricae zegt: Vragen en antwoorden, met eenige vermeerderinge en voorrede op 't Gereformeert Graetboeck, van den Heer Johan van Bleyswyck, oudt Burgemeester der stadt Delft ende ontfanger Generaal van de kerckelycke goederen in Hollandt ('s Gravenh., Levyn van Dyck); 't Byvoegsel voor ende naer gevoecht bij de beschryvinge van de Graven van Hollandt van Petrus Scriverius, uitgegeven door Mr. Pieter Brughman ('s Gra venh., Levyn van Dyck, 1667, 4o).
Van Oudenhoven was gehuwd met Catharina van Engelen, die hem reeds tijdens zijn verblijf te Nieuw-Lekkerland door den dood ontviel en daar in de kerk onder een zerk waarop het familiewapen gebeiteld was begraven werd. Ook zijne dochter Elisabeth werd daar begraven. Zijn zoon Paulus was gehuwd en liet kinderen na.
Zie, behalve de werken van van Oudenhoven zelf: C.R. Hermans, Geschiedk. Mengelw. v.N. Brabant I; Taxandria IV, V, XV; Alg. Konst- en Letterbode 1839, II, 260.
Ouwerling |
|