Voorts schreef Ockerse vele recensies van nederlandsche of vertaalde romans in den Recensent ook der Recensenten, in welk orgaan hij ook vele gedichten plaatste. Deze laatsten zijn meestal van erotischen, romantischen, of didactischen aard, gelijk hij er vroeger in de Bardietjes enz. geschreven had. Veel beteekenen deze voortbrengselen niet. Uitvoerig handelt hierover v.d. Aa in zijn Nieuw Biogr., Anthol., en Critisch Wdbk. Ook vindt men in den Rec. eenige taalkundige opstellen van zijn hand, als: Aanm. omtrent de oorspr. en algem. beteekenis de Wortelklanken in de Nederd. Taal (Rec. VII, 433); Hulpmidd. om zich den geest der Fransche Taal eigen te maken (ib. VI, 397).
Godsdienstige geschriften heeft hij van tijd tot tijd ook in den Rec. geplaatst. Leerredenen zijn van hem niet bewaard. Blijkens eenige brokstukken, in de nader te noemen Levensbeschr. medegedeeld, waren zijne preeken hartelijk en welsprekend, rechtzinnig en toch verlicht. Als bestrijder van bijgeloof en vooroordeel trad hij in zijn standplaats Wijk bij Duurstede op door het uitgeven eener leerrede, getiteld Het begraven der Dooden buiten de Kerk en Stadspoorten aangeprezen (Amst. 1792), op verzoek van de regeering van genoemde stad uitgegeven. Eene poging tot hervorming van het catechetische onderwijs deed hij met eene Katech. Verhand. in den Rec. (X, 354). In 1817 gaf hij een Gedenkschrift van de groote Kerkhervorming in de zestiende Eeuw uit (Amst. 1817).
In de Vad. Letteroef., in de Star, en in Lectuur van Smaak schreef hij mede vele verhandelingen over allerlei onderwerpen.
Samen met zijne zuster, Mevr. A. Kleyn - Ockerse, gaf hij een Gedenkzuil op het graf van Bellamy uit (Haarl. 1822). Eene levensbeschrijving van Kleyn plaatste hij in Rec. II, 71. Een groot aantal werken werd door hem uit het duitsch vertaald, o.a. romans van Saltzmann.
Het meest is Ockerse bekend gebleven als zielkundig wijsgeer. In zijn tijd werd zijn optreden als zoodanig toegejuicht, wijl men dusverre nagenoeg alles in dit vak aan het buitenland verschuldigd was geweest. Montaigne, La Bruyère, Pope, Swift, Fielding, Sterne, Richardson, en Joh. Timoth. Hermes moeten in dezen bezielend op hem gewerkt hebben. In de Proeven beweegt hij zich meer dan eens op dit terrein; ook in zijne Redevoeringen. In den Rec. ook der Rec. is eveneens menige psychologische verhandeling van hem te vinden, zooals: Iets over het Briefwisselen (I, 155), De zucht der menschen, om groot te zijn in kleinigheden (VII, 534), enz. Zijn hoofdwerk in dit vak is zijn meergenoemd Ontwerp tot eene Algemeene Characterkunde (3 dln., 1788, 1790, en 1797), dat in het Duitsch, en misschien ook in het Fransch is vertaald geworden. Meer dan dit alles zijn bekend zijne Vruchten en Resultaten van een zestigjarig leven (1e en 2e deel, Amst. 1825; 3de deel, na des schrijvers dood uitgeg., 1826), een soort autobiographie, waarin evenwel de weinige verhaalde feiten slechts dienen als aanknoopingspunten voor, soms zeer uitvoerige, zedekundige beschouwingen en karakterteekeningen.
Het derde deel (dat door meer gevolgd zou zijn, had de schrijver langer geleefd) verscheen te zamen met een Beknopt Levensberigt, door H.W. Tydeman en J. Clarisse, waarin eene nauwkeurige aanwijzing van 's mans geschriften.
Zijn portret is gegraveerd door R. Vinkeles en door Ph. Velijn.
Zie ook Pamfl. Knuttel nr. 23457 en 24020; Hasebroek, Een Dichter-Album van voor honderd jaren.
Margadant