[Moreelse, Hendrik]
MOREELSE (Hendrik), geb. te Utrecht in 1615, overl. ald. in 1666, zoon van den schilder, schepen en raad van Utrecht Paulus Moreelse. Hij studeerde te Harderwijk en te Utrecht onder Matthaeus in de rechten. In 1635 bracht hij in een latijnsche redevoering den magistraat van Utrecht hulde voor de zorgen voor het hooger onderwijs, waarvoor hem een kostbaar boekwerk met het stadswapen vereerd werd. Daarna studeerde hij nog te Leiden, waar hij 18 Mei 1637 als Henricus Morelsen werd ingeschreven. Vervolgens maakte hij een studiereis door Frankrijk en verwierf te Bourges den doctorsgraad in de rechten. Te Utrecht teruggekeerd, werd hij schepen en in 1644 prof. juris aldaar. De magistraat stelde 11 Dec. 1644 zijn wedde vast op ƒ 800, nadat hij reeds 25 Juni 1644 zijn ambt aanvaard had met een rede de Jurisprudentiae Romanae usu hodierno. Van 1646-1647 was hij rector-magnificus en hield als zoodanig 29 Mei 1647 een rede in het koor van den Dom ter gelegenheid van de blijde inkomst van den nieuwen stadhouder Willem II, waarvoor de stad hem een geschenk van ƒ 150 vereerde. In 1652 tot raad-ordinaris in het Hof van Utrecht benoemd, bedankte hij voor het professoraat, maar nam dit nog waar tot zijn opvolger zou zijn opgetreden. Pas 24 Apr. 1654 hield hij een plechtige afscheidsrede de Manuductione studiosi juris per Academiam ad Rempublicam (gedrukt in G.I. Vossii et aliorum Dissertationes de studiis bene instituendis (Traj. ad Rh. 1658) 563 vlgg.). In 1661 werd hij raad in de vroedschap en van 1662 tot 1664 was hij burgemeester, in welken tijd hij een zeer werkzaam aandeel nam in de toen aanhangige uitbreidingsplannen der stad. Een Memorie daarover van zijn hand van 1664 berust onder de
hss. der utrechtsche universiteitsbibliotheek (Cat. Cod. Mss. I, no. 1275).
Moreelse stond bekend als een zeer ijverig en geleerd man, hij was bijzonder bevriend met zijn tijd- en ambtgenoot Christiaan Rodenburg. Met hem te zamen schreef hij in 1647 het zeer belangrijk advies in de Utrechtsche Consultatiën II, 49. Verder was hij een der adviseurs der adviezen in de Utr. Consultatiën I, 44; II, 117, 124; III, 20, 23, 69, 137, 140 en 146.
Zijn door C.v. Colenbergh geschilderd portret is in de Senaatskamer te Utrecht.
Prof. J.G. Graevius hield voor hem een Oratio funebris (Ultr. 1666); zie verder: Loncq, Utr. Hoogeschool 20, 74, 75, 102, 319-320; Dodt, Archief III (1843) 304; v.d. Water, Utr. Placaatboek II, 1054; Tijdschr. voor Geschied. Oudheidk. en Statistiek v. Utrecht VI (1840) 361 vlgg., 373 vlgg. en 414 vlgg., waar de bovengenoemde memorie is afgedrukt.
van Kuyk