[Kuffeler, Abraham Johannes]
KUFFELER (Abraham Johannes), of Cuffeler, geb. te 's Gravenhage omstr. 1637, wellicht behoorende tot het uit Keulen afkomstige geslacht Kuffeler of Kuffler, werd in 1655 ingeschreven als student aan de utrechtsche hoogeschool, en 1 Mrt. 1657 aan die te Leiden in de philosophie. Hij vestigde zich als J.V.D. in zijn geboortestad; waar hij 3 Dec. 1673 als ‘advocaat voor den Hove van Holland’ voor de tweede maal huwde met zijne stadgenoot Elisabeth Maes. K. behoorde tot de warmste aanhangers van Spinoza, wat wellicht de oorzaak is, dat hij van joodschen afkomst wordt genoemd. Hij verdedigde dezen na zijn dood tegen aanvallen en vatte het plan op van alle in zijn tijd onder den naam van philosophie begrepen wetenschappen de grondslagen uit spinozistisch oogpunt uiteen te zetten, hetgeen echter slechts gedeeltelijk, nl. voor de logica en de wis- en natuurkunde, werd volbracht. De titel van zijn geschrift, dat voorafgegaan wordt door zijn door van der Plaes geschilderd en door Munnikhuysen geëtst portret (waarbij zijn zinspreuk ‘Cedendum fatis’), is: Specimen artis ratiocinandi naturalis et artificicialis ad pantosophiae principia manuducens (Hamburg (= Utrecht?) 1684), waarvan pars II: Vias quae corpus motum describit etc. en pars III: Effectus quos corpora mota in se invicem producunt etc. Spinoza's Ethica wordt er in genoemd: ‘opus aureum nullo saeculo interiturum’. Een Abraham Johannes K. overl. te Middelb. 30 Mrt. 1694.
Zie: Franck, Dict. des Sc. philosophiques; K.O. Meinsma, Spinoza en zijn kring (1896) 379 terwijl misschien ook Jac. Staalkopff. De Spinosismo post Spinosam (Wittenb.) 1708 inlichtingen geeft.
de Waard