effectibus en zette zijne studies te Leiden voort, waar hij in 1829 doctorandus werd; ten gevolge van zijne vroegtijdige beroeping naar Eemnesbinnen werd hij verhinderd te promoveeren. Op 2 Febr. 1839 is hij te Leiden honoris causa doctor geworden. Achtereenvolgens was hij predikant, na Eemnes, te Vlaardingen, Arnhem, Leiden, Amsterdam. Zijne Geschiedenis der kerkhervorming in tafereelen, in 1843 bekroond door het Haagsche Genootschap (waarvan hij zelf medebestuurder is geweest sinds 1846), zijne medewerking van 1852-1859 aan de Geschiedenis der christelijke kerk in tafereelen deden hem in 1854 den leerstoel voor kerkgeschiedenis te Utrecht verwerven. Tevoren was nog eene andere verhandeling, welke den invloed van het Christendom op de poëzie naging, door de Holl. Maatschappij van fraaie K. en W. bekroond. Ook de Geschiedenis der christelijke kerk in Nederland in tafereelen (1864-1869) stond mede onder zijne redactie. De Historiographie der kerkgeschiedenis (1870-1873), getuigend van veel geleerdheid, is ook om den aangenamen vorm zeer geprezen.
Bovenal als dichter is ter Haar algemeen bekend. Reeds vroeg trok de dichtkunst hem aan. Voor Tollens voelde hij groote vereering. Diens invloed is in zijne eigene gedichten niet te miskennen. Zijne kracht is gelegen in de schilderende poëzie. Van zijne dichtwerken bestaat, naast de gewone uitgaven, eene geïllustreerde en eene volksuitgave. Huibert en Klaartje is in het engelsch, friesch en hongaarsch vertaald. Daarnaast zijn van algemeene bekendheid Eliza's vlucht, de St. Paulus rots, Johannes en Theagenes, Abdelkader.
In 1830 huwde hij Johanna Maria van Woudenberg, die hem in 1851 ontviel. Drie jaren later hertrouwde hij met Helena Elisabeth Roering, wed. Jonquière, gest. 8 Maart 1874. Om gezondheidsredenen werd hij twee jaren vóór den wettelijken leeftijd emeritus. Zes jaren later is hij begraven op het kerkhof te Roozendaal, roerend door hem zelf bezongen na de Génestets teraardebestelling aldaar.
Zijn portret is gegraveerd o.a. door J.P. Lange naar C.J.L. Portman, door J.W. Kaiser naar W.C. Chimaer van Oudendorp, door W. Steelink naar J.H. Neuman en door D.J. Sluyter. Ook staat het, in hout gesneden, in Eigen Haard 1880.
Zie: N. Beets in Levensb. Letterk. 1881, 247, met bibliografie.
Herderscheê