[Groot, Johan Hugo de]
GROOT (Johan Hugo de), Cornets de Groot of Janus Grotius, geb. op Kraayenburg tusschen Delft en den Haag 8 Mrt. 1554, gest. te Delft 3 Mei 1640, zoon van Hugo Cornelisz. en Elselinge van Heemskerck, is wellicht identiek met zijn naamgenoot, die 5 Febr. 1575 als stud. iur. en een der eersten werd ingeschreven aan de leidsche hoogeschool, waaraan zijn stiefbroeder Cornelis als hoogleeraar was verbonden; den graad van lib. art. mag. en mag. phil. verwierf hij echter te Douay. Jan. 1582 huwde hij te Delft Alida Borren van Overschie (geb. 22 Oct. 1561, gest. 8 Jan. 1643), dochter van Frans B. van O. en Adriana van Adrichem. Uit de opdracht aan hem van Simon Stevin's Arithmétique (Leyde 1585), voorafgegaan door lofdichten van de Gr. (anagram: Jagivs Tornus en Darie Togon) blijkt, dat hij was ‘heureusement parvenu à la cognoissance de plusieurs mystères,’ wat Stevin van veel hulp geweest was; bijna geen deel van de philosophie was er, waarin hij niet ervaren was ‘non pas selon le vulgaire, mais par solide intelligence des causes,’ daaronder niet alleen de wiskunde, maar ook de katoptriek, waarvan hij de theorema's van Alhazen, Witelo en Euclides door proeven toetste en de theorie der muziek; uit de ‘conclusion’ volgt, dat Stevin's Weegconst (Leyde 1586) proeven bevat volbracht ‘par l'assistance et continuelle diligence’ van de Gr. ‘lequel comme philosophe louable, aiouste volontiers à toute theorie sa pratique.’ Laatstgenoemde uitgave zelve wordt insgelijks voorafgegaan door een latijnsch en een grieksch gedicht van de Gr., ook op het toen weinig
begrepen denkbeeld en verloren gegane werk van Stevin over het ‘lochtwicht’. Ook Stevin's Waterwicht (Leyde 1586) bevat proeven in gemeenschap met de Gr. ‘vlietichste ondersoucker der naturens verborgentheden’ in ‘d'ervaringh teghen Aristoteles,’ als a.w. 66, die omtrent den vrijen en door hem even snel bevonden val van lichamen van verschillend gewicht (van der Haeghen, Bibl. belgica S. I, T. 23 (1880-90) in voce Stevin; Bierens de Haan, Bouwstoffen XXV (Amst. 1884) 6). Niet minder was de Gr. bevriend met zijn toenmaligen stadgenoot Ludolf van Ceulen, ten wiens behoeve hij Archimedes' Κυϰλουμέτϱησις in het nederlandsch vertaalde en die omgekeerd zijne in 1586 gevondene sterke benadering van π aan de Gr.'s oordeel onderwierp (Lud. van C., van den Circkel (Delft 1596) voorrede). Raad en schepen van Delft is hij geweest in 1589, burgemeester van 1591 tot 1595. In dit tijdvak citeert Adriaan Romanus (Ideae mathematicae (Antw. 1593) praef.) hem ook onder de goede mathematici van zijn tijd. Met diens ambtgenoot Lipsius (1578-91 hoogleeraar en in het begin de G.'s leermeester te Leiden) stond hij in correspondentie (zie diens Epp. cent. III (Antw. 1605) 85 benevens Burman Sylloge epp. I, 222, 342-43 (zie ook 151) en II, 63). In hetzelfde jaar 1594, dat van Ceulen eene betrekking aan de leidsche hoogeschool verwierf, werd de Gr. daarvan curator (‘nihil amplius habet’ zeide Scaliger volgens de Scaligerana (Lud. Bat. 1668) 131) en werd er 30 Nov. 1596 dr. iur.
Onder zijn medecuratorschap werd