[Groot, Cornelis de]
GROOT (Cornelis de), zoon van Hugo Cornelisz. de Groot, en oom van den beroemden Hugo, geb. te Delft in 1544 (of 1546), overl. 5 Aug. 1610 ‘placide et pie in Christo, cum tantum per triduum ex morbo decubuisset’ volgens Bronchorst. Zijn studiën volbracht hij te Parijs en te Orleans. Na terugkeer in het vaderland zat hij korten tijd in de vroedschap van Delft, om in 1575 op te treden als hoogleeraar in de rechten aan de pas opgerichte leidsche hoogeschool, waarvan hij jarenlang tot zijn dood een der meest gevierde rechtsleeraren was, slechts van 1583 tot 1587 door een tijd van ziekte onderbroken. Tevergeefs werd hij herhaalde malen voor een raadsheersplaats in den Hoogen Raad aangezocht. Behalve romeinsch recht heeft hij leenrecht gedoceerd. Een tijdgenoot vertelt van hem: ‘juris docendi provinciam sibi impositam egregie exornavit, juventutis studia disputando et de jure prompte respondendo egregie adjuvavit. Libros nullos edidit sed elaboratos quosdam commentarios ad diversas juris partes conscripsit’. Als zoodanig worden genoemd een verhandeling over de Instituten en eenige verhandelingen over leenrecht, ook in verband met de hollandsche leenen. Hij is zesmaal tot rector gekozen, in 1581, 1594, 1595, 1596, 1603 en 1608. Als aftredend rector sprak hij in 1595 de Bene ordinanda Reipublicae, in 1596 de Dignitate et utilitate literarum en in 1604 de Dignitate et praestantia bonarum literarum.
Hij was gehuwd met Geertruyd uten Eng, dochter van den bekenden utrechtschen staatsman Frederik (kol. 438).
Zie: Alma et illustris acad. Leidensis (L.B. 1614) 76-81; Diarium Ev. Bronchorstii 31, 51, 70, 87, 97, 113, 122; Siegenbeek, Leidsche Hoogeschool II, T. en B. 52-3; Geneal. en Heraldische Bladen III, 474.
van Kuyk