[Graeff, Gerrit de (1)]
GRAEFF (Gerrit de) (1), zoon van Johan (kol. 501), 23 Febr. 1711 - 10 Nov. 1752, promoveerde 27 Juni 1732 te Leiden in de rechten. Hij verkreeg na het overlijden van zijn moeder in 1738 de heerlijkheid van Zuid Polsbroek en volgde zijn oom Cornelis op als heer van Purmerland en Ilpendam in 1722. Hij was commissaris van den 100en en andere penningen 1736-38 en 1740-52 van den grooten accijns; in 1736 bewindhebber van de W.-I. Compagnie en werd in 1739 tot Schepen gekozen. Jacob Bicker Raye geeft over hem in zijn aanteekeningen te lezen: ‘Hij laat een schat van gelt naar, dog was uytermaate suynig, beknibbelde ider ter alder scharpste, gunde een ander niets, benijdende een iders welvaart, en hat plisier om die geene, daar hij over gestelt was, haar inkomen en emolumente te besnoyje, bedisputeeren en te verminderen, sodat hij, na gedachte, van seer weinige, als hij niemandt goet deet (als zeer gedwongen) betreurt sal worden’. Hij was eerst gehuwd met Maria Elisabeth Sautijn in 1734; hertrouwde twee jaren later met Elizabeth Lestevenon, uit welk huwelijk hem twee dochters overleefden en een zoon, die volgt.
Zie: Literatuur bij Pieter de Graeff (kol. 502 vlg.).
Veder