onder voldoende eskorte naar de Haarlemmerpoort ging, om zijn reis te vervolgen. Doch de dagen van zijn magistratuur waren geteld. De onophoudelijke roerigheid onder het volk bracht de Vroedschap er toe om in het laatst van Augustus de propositie van Gecommitteerde Raden in den Haag te aanvaarden en te besluiten om hare voor de oranjepartij minder gewenschte leden te verwijderen. Dit was de aanleiding tot een minder eervol handelen van de Graeff, om zich nl. met Valckenier, die, vurig oranjeman geworden, met dit besluit zijn wraakzucht zocht te voldoen, te verzoenen door hem zijn onderwerping aan te bieden, wat geweigerd werd en hem nog te meer vernederde, toen Valckenier 3 September daaraanvolgende hem in de Vroedschap met scheldwoorden overlaadde en zijn bewind, zoowel als dat van zijn overleden broeder Cornelis, allerlei verzuim en wanbeheer verweet. Dien zelfden dag nam de Graeff zijn ontslag, wat echter eerst 11 September volgde. En hiermede was hij uit alle ambten en diensten getreden, waaronder sedert 1667 ook het commissarisschap van de Pilotage en dat van Ontvanger der vuur- en bakengelden benoorden de Maas, behoorde.
Hij bleef te Amsterdam wonen, in het deftige huis op de Heerengracht tusschen de Leidsche en Nieuwe Spiegelstraat, dat hij met zijn wapen in den gevel had laten bouwen en wij tegenwoordig onder no. 446 zien aangewezen, totdat hij wegens te hoogen aanslag op de nieuwe cohieren van den 200sten penning, in 1676 besloot zich te Utrecht te vestigen. Doch reeds in het volgende jaar kwam hij terug, wegens het plakaat van 3 April, dat van hem, ondanks zijn verhuizing, de nakoming zijner verplichting tot betaling op straffe van executie, eischte. Een aardige voldoening voor zijn menschelijke ijdelheid werd hem, den laatste die de macht van het geslacht der ‘Graven’ had vertegenwoordigd, gegeven door het adelsdiploma van keizer Leopold, zoowel hem als zijn zoon Cornelis verleend, dato 19 Juli 1677, waarbij zij ridders werden van het Heilige Roomsche Rijk. (cf. Graeff kol. 490.) Noch hij zelf echter, noch zijn zoon hebben lang van deze onderscheiding genoten: beiden overleden reeds het volgende jaar 1678, en de vader zag zijn zoon voorgaan op diens nog jeugdigen leeftijd van 28 jaren.
Diens in 1674 door G. ter Borch geschilderd portret is door Mevr. van Lennep te 's Gravenhage ingezonden op de tentoonstelling te 's Gravenhage 1903. De door Rembrandt en Lievens geschilderde portretten van Andries de Gr. zijn nog niet teruggevonden. Zijn door Artus Quellinus gebeeldhouwde marmeren buste is in het Rijksmuseum te Amsterdam.
Behalve genoemden zoon Cornelis de Graeff, 19 Mrt. 1650 - 16 Oct. 1678, die te Leiden in de rechten promoveerde, gehuwd was met Agneta Deutz, die een dag na hem overleed en geen kinderen naliet, had Andries de Graeff twee dochters, die aanzienlijke huwelijken sloten: Alida (1651-1738) getrouwd in 1678 met Mr. Dirk van Veldhuyzen, die o.a. lid en later president van de Staten van Utrecht was en Arnoldina (1652-1703), die in 1681 trouwde met jhr. T.A. van Voorst, beschreven in de ridderschap van Holland en bekleed met verschillende eereposten aan het hof van Willem III, ten overstaan van wien op 4 Februari de acte van huwelijksche voorwaarden werd gepasseerd.
Zie: Literatuur bij Pieter de Graeff (kol. 502 vlg.).
Veder