nochtans het verhaal, dat de keizerin zich op den boeteprediker heeft willen wreken en daarom moordenaars op hem afstuurde. Op een vroegen morgen (waarschijnlijk 18 Juli) overvielen zij den eenzamen bisschop bij het hoogaltaar van Oudmunster, waar hij zooeven de Mis had opgedragen; met lange messen doorstaken zij hem, maar vonden nog gelegenheid om te vluchten. Frederik gaf, omringd door het weenende volk, eenige uren later den geest, nadat hij met stervende lippen de invallen der Noormannen had voorspeld.
In welk jaar hij aldus stierf, is onzeker. De meeste schrijvers noemen het jaar 838; maar dan blijkt 18 Juli als sterfdag onmogelijk. Tot 835 zou men wel kunnen teruggaan, mits blijvende tusschen 26 Dec. 834 en 23 Maart 838. De begra fenis geschiedde zeer plechtig in de crypte van Oudmunster. Een kostbaar graf werd daar opgericht, dat in de middeleeuwen bijzonder werd vereerd, ook om de vele wonderen, die men aan Frederik's voorspraak toeschreef. In 1362 liet het kapittel het graf vernieuwen, het hoofd uit de tombe nemen en dit in een zilveren schrijn plaatsen, dat op de hoogfeesten plechtig werd uitgesteld. Na den beeldenstorm van 1580 lieten de kapittelheeren Frederik's gebeente stil naar een ongenoemd en nog altoos onbekend schuiloord overbrengen. Maar het zilveren schrijn, dat zijn schedel borg, werd in 1673 in beslag genomen door de Franschen en niet lang daarna door de kanunniken teruggekocht. Ten huize van H.F. van Heussen en naderhand in de kerk der O.K. Klerezij te Leiden bleef dit kunstwerk van den utrechtschen goudsmid Elias Scerpswert zorgvuldig bewaard, tot het einde der vorige eeuw, toen het in eigendom aan het Rijksmuseum overging.
Als martelaar en heilige genoot bisschop Frederik vanouds een groote vereering. Zijn feestdag wordt gevierd op 18 Juli. De parochiekerken te Slooten en te Steggerda in Friesland zijn hem toegewijd. Doch ook afgezien van dezen cultus verdient zijn edele figuur oprechten eerbied. Tot de beschaving van ons vaderland droeg Frederik, door zijn woord en voorbeeld, ten zeerste bij. Moll roemde hem terecht als ‘een der meest wetenschappelijk gevormde geestelijken der friesche Kerk’.
Zie: Acta Sanctorum 18 Julii; J. de Beka, Chronicon (Ultraj. 1643) 23; W. Heda, Historia 49; Batavia sacra (1714) I, 98; Monum. Germ. hist., SS. XV, 345; W. Moll, Kerkgeschiedenis van Nederland vóór de Hervorming I (1864) 259 en 373; Archief Aartsbisdom Utrecht XX (1893) 1 en 259; XXIV (1897) 138; J.A.F. Kronenburg, Neerland's heiligen in de middeleeuwen (Amst. 1899) I, 14; H.J.A. Coppens, Algemeen overzicht der kerkgeschiedenis van Noord-Nederland (Utrecht 1902) 85; Nederlandsch Archievenblad XX (1911) 29.
Brom