[Fonteyn, Thomas]
FONTEYN (Thomas), ook wel Thomas Jaspersz., boekverkooper te Haarlem, in 1637 in de Barteljorisstraat ‘in de gekroonde druckerije’, verhuisde in het einde van 1652 of in 1653 naar Amsterdam, waar hij naspeurbaar tot 1661 woonde op den Nieuwen Zijds Voorburgwal bij de Deventer Houtmarkt in de gekroonde druckerij. Zijn oudste mij bekende uitgaaf is de Brief, nopende d'echt-mydingh ende het niet weder aan-nemen der buiten-ghetrouwde, van 1629 (Schagen, Naamlijst der doopsgezinde schrijveren 20). Van doopsgezinden huize, gaf hij o.a. in 1639 Camphuysen's Theologische wercken, in 1645 diens Stichtelijcke rymen, in 1646 Lubbert Gerritsz.' Sommighe Christelycke Sendtbrieven (3e verm. dr.), in 1648 P.J. Twisck's Concordantie der heyligher-schrifturen uit.
In zijn amsterdamschen tijd kwam, naar het schijnt, die doopsgezinde richting minder naar voren; behalve een paar na te noemen artikels ken ik een
Nieuwe en nutte huishouw-konst, waer in geleert wort, hoe men met vijf hondert guldens eenmaal aen te leggen, jaerlijckx vier duysent vijf hondert guldens sonder woecker winnen kan (1655) en een Advys, ofte bericht over het gebruyck van goederen, diemen geestelijke noemt (1660) en bepaalde hij zich er blijkbaar meer toe op zijn drukkerij werken te drukken voor anderen. In zijn haarlemschen tijd had hij dat gedaan o.m. voor Zacharias Cornelisz. te Hoorn in 1632 (Een geestelijck liedt-boecxken; Wieder no. 129), in 1634 (Valerius' Proba fidei oft de proeve des geloofs) en in 1637 (Veelderhande liedekens; Wieder no. 132), in 1633 voor Hendrick Laurentsz. te Amsterdam (Nieuwe testament met kantteekeningen van Johannes Bogaert, met psalmen en catechismus; ex. verz. Enschedé), in 1647 voor Bastiaen Wagens te Rotterdam (Camphuysen's Stichtelycke rymen), in 1648 voor de weduwe van Pieter Wils te Haarlem door het drukken van Wils' Wis-konstighe wercken, in 1650 voor Jacob Aertsz. Colom te Amsterdam (Agrippa van Nettesheym, Van de onzeekerheyd ende ydelheyd der wetenschappen, overghezet door J. Oudaan) en in 1652 voor Jan Verhoeve te 's Gravenhage (Generale privilegien ende hantvesten van Kennomer-landt ende Kennemer-ghevolgh (uitgeg. d.B. van Santen); in zijn amsterdamsche periode werkte
hij voor Jacob Vinckel in 1654 (Amsterdamsche Vreughdestroom), voor de weduwe Abraham de Wees in 1655 (Vondel's Inwijdinge van 't stadhuis t' Amsterdam) en 1660 (Vondel's Virgilius Maroos wercken in nederduitsch dicht vertaelt), in 1659 voor Borrit Jansz. Smit (Camphuysen's Stichtelijcke rijmen) en in 1660 voor Jan Jacobsz. Bouman (Erasmus' Verklaring over 't Nieuwe Testament vert. d. E. de Veer).
Enkele eigen uitgaven zijn nog aan te wijzen, die hoewel niet bepaaldelijk doopsgezind, naar het schijnt met die richting toch wel indirect verband houden; in 1640 gaf hij met Hendrik van Marcken te Haarlem een Statenbijbel in folio, in 1648 de hollandsche editie van Schrevelius' Harlemias, in 1650 de anonieme Nederlandt-sche woorden-schat van den haarlemmer J. Hofman, waarvan de tweede druk op zijn verzoek aangevuld door den amsterdamschen jonkman Lodewijk Meyer bij hem in 1654, het licht zag en sedert tal van keeren herdrukt, het laatst voor den twaalfden keer in 1805 bij Blussé & Zoon te Dordrecht,