(zie voorts ook stukken van hem in den Cat. mss. bibl. univers. Gron. (ald. 1898). Een Specimen mechanicae Veterum per mechanicam recentiorem plenius expositum van hem is te vinden in de Commentationes Soc. reg. Scient. Göttengensis VII (1786); mathem. class. 75, en eene op vele proeven gebaseerde verhandeling de Theoria Newtoniana circa refractionem radiorum solarium in die van de academie te Lyon. Zijn grootste verdienste bestaat evenwel in zijne onderzoekingen omtrent het magnetisme. Het bestaan der zg. neutrale doorsnede toonde hij reeds te Franeker aan in dispuutcolleges, gedrukt als Tentamina philosophica de materia magnetica ejusque actione in ferrum et magnetem (Leov. 1765, duitsche vert. door Eschenbach als Philosophische Versuche enz. Lpz. 1784). Hij bepaalde het gedrag van verschillende, ook toen voor indifferent gehouden stoffen, en werd daardoor ook de ontdekker van het diamagnetisme. Zijne onderzoekingen, aanvankelijk verschenen in de Hedendaagsche Vaderl. Letteroefeningen IV (1775) 234-240, zagen in uitgebreider vorm het licht als Magnetismus sive de affinitatibus magneticis observationes academicae (Lugd. Bat. 1778; duitsche vert. door Eschenbach als Beobachtungen über die Verwandschaften des Magnets, Lpz. 1781). Door de Staten van Stad en Lande geraadpleegd over de beste wijze om de sterkte van den van elders ingevoerden brandewijn te beproeven, construeerde hij voor de tolbeambten een hydrometer, die geruimen tijd in gebruik bleef. Zijn lijkredenaar L.C. Schroeder noemde hem een man, meer deftig dan vroolijk doch van scherpzinnig oordeel. Zijn echtgenoote Johanna Frederica Manger, dochter van den delftschen
predikant S.G. Manger, waarmede hij in 1761 gehuwd was, was hem reeds voorgegaan, toen B. zelf aan een sarcoma bezweek. Ter perse waren toen van hem nog eenige verhandelingen Over den eersten aanleg der dijken en 's lands gesteldheid vóór dezelve en Over de maten en gewigten. Een door hem voorgenomen uitgave der verspreide geschriften van zijn leermeester Koenig is niet tot stand gekomen. Zijn dochter Petronella Louise huwde in 1803 met den leidschen hoogleeraar Car. Boers (I kol. 381); zijne zonen zijn Pibo Antonius en Sebald Justinus (I kol. 487).
Zie: Das Neue Gelehrte Europa XIX, 678-682; Hedend. Vad. letteroefeningen VI (1777) 487-493; Algem. Kunst- en Letterbode 1789, II, 43; Bouman, Gesch. der Geldersche hoogeschool (1847) II, 314; Boeles, Levensber. Gron. hoogleeraren in Jonckbloet, Gedenkboek der Gron. hoogeschool (ald. 1864) 89 en Boeles, Friesland's Hoogeschool II (Leeuw. 1881) 490, 532-35.
de Waard