[Velius, Theodorus of Dirk Seylmaker]
VELIUS (Theodorus) of Dirk Seylmaker, Volkertsz, wiens vader zeilmaker was, geb. 10 Jan. 1572 te Hoorn, gest. 23 April 1630, kwam op 4-jarigen leeftijd bij Mr. Gerbrant op school om ‘duitsch’ te leeren lezen en schrijven. Twee jaren later werd reeds de latijnsche school voor hem geopend en daar hij hier een goed leerling bleek te zijn, werd hij op 13-jarigen leeftijd (12 Mei 1585) naar Leiden gezonden, om zich daar onder leiding van den rector Stockius aan de triviale school verder te bekwamen. Na verloop van 2 jaren, dus toen hij 15 jaar oud was, werd hij aan de universiteit ingeschreven, waar hij zich eerst aan de philosophie wijdde en daarna onder J. Heurnius en G. Bontius de medicijnen beoefende. In 1593 reisde hij naar Italië en promoveerde in Padua, 10 Sept. 1594. Hij keerde door Duitschland naar Holland terug en kwam 22 Oct. te Hoorn aan, waar hij weldra tot stadsmedicus gekozen werd, welke betrekking hij ‘met seer goede diensten en grooten lof tot aan het eynde van sijn leven geoeffent heeft’. In Januari 1601 lid van den Raad, behoorde hij tot diegenen, die in 1618 door prins Maurits uit hun ambt ontzet werden. Zijn weesmeesterschap, dat hij tegelijkertijd bekleedde, liet men hem behouden. Hij was een aanzienlijk en ervaren medicus en ‘een groot liefhebber ende volcomen kender van alderley kruyden en seer geleert in de latijnsche, grieksche, alsmede fransche en italiaansche talen’. Zijn beide zoons zijn ook medici geworden, de een stadsdokter te Hoorn, de ander te Medemblik. Hij dichtte veel, maar had het te druk met zijn praktijk om veel uit te geven. Het meest bekend is hij geworden door zijn Chroniick van Hoorn, terwijl zijn gedicht Westfrisia van zijn
poëtische begaafdheden getuigt. Beide geschriften hebben nog steeds waarde, daar zij geschreven zijn met groote zaak- en plaatselijke kennis, zelfs met oordeelkundige critiek op oudere schrijvers; vooral voor zijn eigen tijd zijn zij van veel belang, met name de Chroniick. Er zijn ook grafschriften van hem bewaard gebleven; zelfs een eigen grafschrift, dat hem in de pen gegeven werd door de chronische ziekte (hij leed aan waterzucht), waaraan hij bezweken is.
Zijn geschilderd portret is in het museum te Hoorn. Ook is het gegraveerd door Th. Matham.
Van zijn Chroniick van de Stadt van Hoorn verscheen de eerste druk aldaar 1604, de tweede 1617, de derde 1648, de vierde (verm. door S. Centen) 1740. Vgl. C.A. Abbing, Geschiedenis der stad Hoorn (Hoorn, 1841-2, 2 dln.). vervolg der Chroniick). Zijne Westfrisia werd gedrukt Hoorn 1617 en achter de derde en vierde drukken van de Chroniick, waar ook