ker als opvolger als van Hemsterhuis, die naar Leiden beroepen was. 9 Oct. 1741 heeft hij zijn inaugureele oratie: de Causis neglectae literarum Graecarum culturae (Fran. 1741) gehouden. Bij de professie van het grieksch werd hem 2 Sept. 1755 ook het onderwijs in de grieksche antiquiteiten opgedragen op een gezamenlijke bezoldiging van 2250 gulden. Rector is V. geweest in 1745, 1750 en 1760. Over een door hem voor 11 Dec. 1847 bestemde, maar eerst 12 Maart 1749 uitgesproken en later door Higt in het hollandsch vertaalde redevoering: De prisca et nupera rerum Belgicarum vicissi udine etc. (Fran. 1749) is destijds veel gesproken en geschreven (Bergman 10).
Toen Hemsterhuis in 1765 afgetreden was, is V. hem ook te Leiden opgevolgd, 3 Juni 1766, met een oratie: de Publicis Atheniensium moribus etc. Drie jaar later, 1 Maart 1769, heeft hij ook de professie der vad. geschiedenis aanvaard met een niet uitgegeven oratie: De virtutibus rebusque gestis Gulielmi I foederatae huius Reipublicae fundatoris.
Onder V.'s beste leerlingen zijn te noemen: E.H. van Eldik, Wassenbergh, Ruardi, v. Lennep, Pierson, Higt, Koen, Bondam, H. de Bosch. V.'s voornaamste studievak was grieksche poësie, vooral Euripides; hij verachtte de scheiding tusschen klassiek en niet-klassiek, betrok binnen den kring van zijn studie ook het N.T. en de christelijke auteurs, beschikte over een verpletterende menigte aanteekeningen van lexicologischen aard, uit scholiasten en grammatici geput, door hemzelf verzameld.
Hij had een diep inzicht in de eigenaardigheden der dialekten, meer dan zijn tijdgenooten; het grieksch verdedigde hij tegen den invloed van de fransche klassieken, vooral in zijn Hippolytus en in zijn franekersche inaug. or. In zijn critiek was hij scherp en zijn tekstverbeteringen getuigen van gezond oordeel. Door de duitsche uitgevers is hem verweten, zoo door G. Hermann en door Klotz, diens satelliet, dat hij jeukte van verbeteringszucht; bij hun nazaten heeft dit oordeel geen instemming gevonden. Geel heeft V. in zijn Phoenissae tegen Hermann c.s. in bescherming genomen en niet zonder voldoening. Valckenaer wordt ook door de Duitschers hoog geschat.
Van zijn voornaamste werken, die hij zelf uitgegeven heeft, dienen genoemd, behalve bijdragen in de Miscell. Obss. critt.: Ammonius, de adfinium vocabulorum differentia e.a. (L.B. 1739); Virgilius collatione Scrr. Gr. illustratus opera et industria Fulvii Ursini e.a. (Leov. 1747); hierachter: Hectoris interitus carmen Homeri sive Iliadis liber XXII, cum scholiis vetustis ... quae nunc primum e codice Leidensis Bibliothecae evulgavit L.C.V. Acc. eiusdem Dissertatio de praestantissimo Codice Leidensi etc., opgedragen aan schrijvers vader; Euripidis Phoenissae (met lat. vert. v. Hugo de Groot) (Fran. 1755; herdruk, L.B. 1802); Euripidis Hippolytus (L.B. 1768 met lat. vert. v. Rataller); hierbij gebonden: Diatribe in Eur. perditorum dramatum reliquias (L.B. 1767, herdruk L.B. 1822); Theocriti X Eidullia (met lat. vert. v.C.A. Wetstein) (L.B. 1773; 2e ed. ged. door J. Luzac L.B. 1810); Theocriti, Bionis et Moschi Carmina bucolica (met lat. vert. v. Eob. Hessus en E.W. Higt) (L.B. 1781, herdruk 1810 nadruk Berol. 1810) opgedragen aan Prins de Youssoupoff, een Rus die te Leiden studeerde, over wien men de voorrede leze, vlg. Bibl. crit. II, 51 e.v.
Nagelaten heeft V.: Fragmenta Callimachea of