[Schagen, Pieter Jansz.]
SCHAGEN (Pieter Jansz.), geb. te Schagen 17 Jan. 1578, overl. te Alkmaar 28 Apr. 1636. Zijn vader kwam naar Alkmaar wonen, waar hij grofsmid en ijzerkooper werd. Pieter was graankooper, werd in het laatst van 1608 lid der vroedschap, 22 Febr. 1610 door commissarissen der Staten ontslagen, maar 11 Oct. 1618 door prins Maurits hersteld. Inmiddels had hij tot de bestuurders der na de afzetting van ds. van Hille ontstane doleerende gemeente behoord. In Febr. 1619 werd hij door de Staten benoemd tot een der 24 rechters van de gevangen heeren. Heeft hij voor den dood van Oldenbarnevelt gestemd, dan wilde hij, evenmin als Adriaan van Swieten, zulks later weten. Brandt verhaalt, dat hij gezegd had ‘dat niemand zijnen kinderen met waarheid zou kunnen verwijten, dat hij den advocaat ter dood had verwezen, want dat had hij niet gedaan’. Hoe het zij, de remonstranten haatten hem fel. Carolus Niellius liet zich in een brief van 12 Dec. 1625 aan B. Vesekius zeer ongunstig over 's mans zedelijkheid en eerlijkheid uit. Schagen bracht het tot rekenmeester in de Generaliteits-Rekenkamer, afgevaardigde in den Raad van State, lid der Staten-Generaal (6 Mei 1625), een dezer afgevaardigden in de vergadering van de Negentienen der W.I. Compagnie (10 Oct. 1626) en schout van Alkmaar (30 Nov. 1627), welk ambt hij tot zijn overlijden bekleedde. Hij moet een bekwaam man geweest zijn, die vele talen sprak, verschillende instrumenten bespeelde en vrij goed schilderde, maar zijn Alcmaer Belegh, in 1615 te Amst. verschenen en sedert bij eenige uitgaven van v.d. Woude's Kronijcke gevoegd, geeft een gering denkbeeld van zijn dichtvermogen.
Hij huwde in 1597 (ondertrouw 22 Juni) met Maritgen, geb. 4 Dec. 1575, begraven 14 Apr. 1645, dochter van Gillis Gillisz. Oudensteyn, en verwekte bij haar 14 kinderen.
Zie: Bruinvis, Over Alkmaarsche Geschiedboeken en Geschiedschrijvers (Alkm. 1892) 10; Algem. Nederl. Familieblad (Het geslacht Oudensteyn) 1903, 317.
Bruinvis