Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 1
(1911)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1444]
| |
der zonderlingste geestdrijvers geweest, die in ons land rondgezworven hebben. Uit Dantzig afkomstig, behoorde de familie Rothe tot de patricische geslachten, wat blijken kan uit het feit, dat de vader van Johannes, tweemaal met amsterdamsche burgemeestersdochters gehuwd is, eerst met Maria de Bas, later met een dochter van de Vlaming van Oudshoorn. Tot zijn achttiende jaar was Johannes vroolijk en opgewekt, daarna is hij het slachtoffer geworden van godsdienstige tobberijen. Zijn vader liet hem reizen, wellicht om hem afleiding te bezorgen en zoo vinden wij hem in 1652 in Frankrijk, o.a. te Orleans. Nog in hetzelfde jaar vestigde hij zich in den Haag, wijl zijn vader meende, dat een verblijf daar nuttig zou zijn ‘om de saecken van de werelt te leeren’. Maar ook hier gaf hij toe aan zijn zucht naar eenzaamheid; gedurende acht maanden bracht hij halve dagen in het Haagsche Bosch door onder zuchten en tranen, tot hij eindelijk God's stem hoorde, welke tot hem sprak: ‘Ik neem u aan tot mijn knecht om aan de wereld mijn oordeelen voor te dragen, vernedert u en legt u in zak en assche’. Tevens ontving hij het bevel om den volgenden morgen vóór zonsopgang zich op weg te begeven en de steden van Holland door te trekken om tot boete en bekeering aan te sporen. Rothe gaf aan die opdracht gehoor en richtte zich ook schriftelijk tol predikanten en regenten, om tot bekeering aan te manen. Uit de eerste jaren van zijn optreden schijnen geen brieven bewaard te zijn, maar in latere jaren onderteekende hij: ‘Johannes, de dienstknecht Gods’. Voorloopig heeft men den vrijwilligen boetgezant hier te lande als een ongevaarlijken dweper beschouwd, want men liet hem blijkbaar met rust. Toen hij echter in 1654 ook in Engeland zijn denkbeelden ging verkondigen en leerde, dat Jezus als koning op aarde heerschen zou, is hij er gevangen gezet. In vrijheid gesteld, keerde hij naar onze Republiek terug, niet echter voor goed. Na verloop van tijd trok hij weer over het Kanaal en hij zelf deelt mede dat hij in Engeland huwde en dat hem daar vijf zonen geboren zijn. In elk geval in 1672 was Rothe weder in het vaderland en de gebeurtenissen van dat jaar schijnen hem meer en meer van streek gebracht te hebben. Hij richtte zich nu in vlugschriften tot de schare en welhaast werden er tal van deze geschriftjes over het land verspreid, allen profetieën, visioenen en boetpredikaties, welke niet nalieten indruk te maken, wat blijkt uit het feit, dat van sommigen een tweede of derde druk bestaat. Het moest wel den schijn hebben, of Rothe werkelijk sommige gebeurtenissen vooruit had zien aankomen. De rampspoedige gebeurtenissen van 1672 waren volgens onzen dweeper het begin van het einde; welhaast zou het nieuwe Jeruzalem gesticht worden. In velen zijner boekjes wijdt hij uit over de heerlijkheden van dat nieuwe rijk. Hij voorspelde dat weldra de standaard des Allerhoogsten zou worden opgericht. Daaronder moesten de geloovigen zich verzamelen om op te trekken naar het Noorden, en de koningen der aarde als Satan's kinderen te verslaan; dan zou de vijfde monarchie, waarvan in Daniël II gesproken wordt aanbreken. Werkelijk wist hij welhaast te berichten, dat de standaard opgericht was. Hij had een banier laten borduren en van uit Amsterdam heeft in 1674 de uittocht plaats gehad. Door een aantal volgelingen vergezeld - ‘het volk van den Standaard’, zooals men destijds zeide - trok Rothe naar Hamburg en bleef er van Mei tot August s. Daar is den zijnen | |
[pagina 1445]
| |
blijkbaar duidelijk geworden, dat zij zich aan een utopie overgegeven hadden; welhaast werd de terugtocht aanvaard. Van 12 tot 14 September vinden wij Rothe te Embden, 16 en 17 September te Groningen, 31 Maart 1675 schrijft hij uit Antwerpen. Was nu de tocht der heldenschare op niets uitgeloopen en liet het nieuwe rijk, waarvan Rothe koning zijn zou, op zich wachten, hij zelf bleef ongeschokt in zijn overtuiging en ging voort met profeteeren. Zonder gevaar was dit niet, want weldra bepaalde hij zich niet tot apocalyptische geschriften en chiliastische droomerijen, maar wierp hij zich in de politiek. In de jaren 1672 tot 1676 heeft hij een groot aantal dezer geschriften uitgegeven. Misschien tot verzet geprikkeld, omdat van zijn traktaatjes en de brieven, welke hij tot de overheid richtte, zoo weinig notitie genomen werd, sloeg hij een steeds scherperen toon tegen de regeering aan. Vooral de stadhouder Willem III, wien hij de laagste bedoelingen toedichtte, had het erg bij hem verkorven en met steeds grover wapenen trok hij tegen hem te velde. Voorloopig liet men hem nog zijn gang gaan. De tijdgenooten zullen wel geweten hebben, dat onze dweeper niet geheel toerekenbaar was. In zijn leven komen feiten voor, die er op wijzen, dat zijn geestvermogens gekrenkt waren. Wagenaar heeft het waarschijnlijk bij het rechte eind, als hij hem karakteriseert als ‘man van kranke hersenen, doch die, bij vlaagen, blijken van goed verstand gaf’. Toen hij het al te bont maakte, gaven de Staten van Holland in 1674 aan Rothe's familie last om hem te doen opsluiten en de justitie kreeg de opdracht om aan de familie de behulpzame hand te bieden om hem te vatten. Toen dit besluit genomen werd, was Rothe in het buitenland. Maar met veel ijver schijnt men toch ook niet naar hem gezocht te hebben, want in den zomer van 1675 schrijft hij uit Amsterdam en in Augustus van hetzelfde jaar uit Haarlem. In October 1676 vaardigden de Staten van Utrecht een plakkaat tegen Rothe uit; hij liet er zich echter niet door bewegen wat in te binden en gaf kort daarop een zijner felste pamfletten tegen Willem III in het licht, n.l.: Eenige sware beschuldinge rechtmatigh tegen de Prins van Oranje ingebracht. Nu besloten ook de Staten van Holland tot krachtiger optreden. In December 1676 loofden zij een premie van 3000 gulden uit voor de gevangenneming van Rothe. Welhaast had men nu te Amsterdam de hand op hem gelegd. Thans begreep ook Rothe's familie, dat het ernst werd, en diende zij bij de overheid een uitvoerige deductie in om te betoogen, dat Rothe krankzinnig was. Dit stuk schijnt verloren gegaan, is althans in het amsterdamsche archief niet weer te vinden. Gedeeltelijk is het afgedrukt in de Hollantse Mercurius van 1677, 93 vv. Het gevolg der deductie was, dat de schepenen Rothe aan zijn bloedverwanten toevertrouwden om hem op te sluiten. Tot Aug. 1691 bleef hij achter slot en grendel. 11 September van dat jaar richtte hij een dankbetuiging tot hen, die zijn invrijheidstelling bewerkt hadden, en verzocht om hem aan een betrekking te helpen. Hij hield zich verder rustig en woonde aan de Keizersgracht te Amsterdam. Hij huwde in Engeland Anna Hartlib en had 2 zoons, Samuel en Johannes. Zijn geschriftjes zijn zeer talrijk en vormen samen een lijvigen kwartijn. Ze zijn te veel in aantal om al de titels op te nemen. Men vindt die in de pamfletten-catalogi van 1672-1676. Zie: W.P.C. Knuttel, Johannes Rothe in | |
[pagina 1446]
| |
Ned. Spectator 1895, 150, 158; M.G. de Boer, Een onrustige geest (Johannes Rothe) in Tijdschrift voor Geschiedenis XV, 201 vv.; C.B. Hylkema, Reformateurs, passim. Knuttel |
|