[Mort, Jacobus le]
MORT (Jacobus le), geb. 13 Oct. 1650 te Arnhem, overl. 1 Maart 1718. Reeds 26 Febr. 1664 werd hij te Leiden als student ingeschreven, terwijl hij ook korten tijd te Amsterdam in een apotheek werkte. In 1672 richtte hij te Leiden een particulier chemisch laboratorium op, waarin hij ook pharmaceutisch onderwijs gaf. Wegens dit onderwijs en het uitoefenen van medische praktijk, zonder een akademischen graad te hebben behaald, werd hij door het collegium chirurgicum in 1677 veroordeeld tot een geldboete. In het volgende jaar echter promoveerde hij te Utrecht tot doctor in de medicijnen. Van Marggraf, die private, en van de Maets, die sedert 1669 publieke colleges gaf en wiens assistent hij geweest was, ondervond hij veel tegenwerking. Korten tijd na het overlijden van laatstgenoemde (29 Jan. 1690) tot praefectus laboratorio chymico (6 Mei 1690) benoemd, bleek de tegenwerking (hoewel ook Marggraf - in 1687 - overleden was) niet ten einde te zijn. De senaat toch besloot, 15 Juni 1690, de aankondiging van le Mort's colleges, door hem ‘ad valvas academiae’ gehecht, te doen verwijderen (Acta Senatus hs. XII, 103 vso), zoodat curatoren genoodzaakt waren hem daartoe uitdrukkelijk vergunning te geven (Resol. curat. VIII, 140; 8 Nov. 1690). Moeilijkheden bleven echter bestaan; waarschijnlijk bracht de slechte toestand van het laboratorium hem er toe in 1693 zijn colleges te staken. Eerst na het besluit van curatoren (Resol. curat. VIII, 269 vso; 8 Nov. 1695), bedoeld laboratorium op kosten van de universiteit te zullen herstellen, hervatte le Mort zijn colleges. Ruim een jaar later (Resol. IX, 29; 8 Febr. 1697) bleek hij opnieuw bezwaar te maken zijn colleges en chemische oefeningen voort te zetten, tenzij
curatoren hem een beteren titel en een behoorlijke toelage verschaften, en hem zijn voorschotten restitueerden. Een bespreking met twee der curatoren vond plaats en als gevolg daarvan werd le Mort beroepen tot gewoon hoogleeraar in de chemie (16 Mei 1697). De approbatie van Willem III, den oppercurator, bleef echter uit, ook nadat curatoren bij den raadpensionaris Heinsius daarop hadden aangedrongen. Waarschijnlijk is de ongunstige financieele toestand der universiteit de schuld geweest. Het wachten moede, staakte le Mort opnieuw, waarop curatoren (20 Sept. 1700, Resol. IX, 228) hem voorloopig 100 ducatons toelegden, ten einde de kosten van zijn demonstraties te kunnen bestrijden. Eerst na den dood van Willem III (8 Maart 1702) werd le Mort aangesteld tot gewoon hoogleeraar in de medicijnen en chemie (6 Mei 1702). Aanvankelijk schijnt het hem voor den wind te zijn gegaan: zoo werd zijn traktement (ƒ 800.) op 1 Febr. 1705 verhoogd met ƒ 200. (Resol. curat. IX, 364). Maar in 1703 begon Boerhaave, sedert 1701 lector in de medicijnen, privaatonderwijs in de chemie te geven (Chem. Weekbl. 1909, no. 45) en naarmate diens roem klom, verminderde het bezoek aan le Mort's colleges