hij 24 Juni 1589 o.s. te Franeker ingeschreven in de philosophie, ter voorbereiding van de studie der rechten, als Adrianus Adriani, achter welken naam later is geschreven Metii, en 12 Mei 1594 te Leiden als Adrianus Adriani Metius in de letteren, hoewel daar ook de lessen van Snellius, van Ceulen en Pauw bijwonende. Evenals zijn stadgenoot W. Jz. Blaeu begaf M. zich weldra voor de beoefening der astronomie naar Tycho Brahe en diens observatorium op Huen, verbleef daarna te Rostock en in 1595 te Jena, waar hij vriendschap sloot met den hoogleeraar George Linnaeus, openbaar en privaat onderricht gaf en zijn eerste werk samenstelde. In de Nederlanden teruggekeerd, stond hij zijn vader bij in het aanleggen van strategische werken en gaf in 1598 zijn eerste geschrift in druk. In kennis gekomen met prins Maurits en Willem Lodewijk werd hij als opvolger van Joh. Roggius 30 Mei 1598 o.s. te Franeker benoemd als prof. extraord., 22 April 1600 als prof. ord. en werd hem vergund alle deelen der wiskunde, zeevaartkunde, landmeeten vestingbouwkunde en de astronomie, ook in de landstaal te onderwijzen. Men stond hem ook een som toe voor de vervaardiging van astronomische instrumenten; hoewel hij waarnemingen omtrent zonnevlekken deed en de kijkers van zijn broeder Jacob op meetinstrumenten wenschte toe te passen, blijkt niet met zekerheid, dat hij zelf zulk een instrument vóór 1619 bezat. Gedurende het twaalfjarig bestand trachtten George Hopperus en anderen tevergeefs M. aan de leuvensche hoogeschool te verbinden; vooral Noren, waaronder prins Ulrich van Denemarken, bezochten zijne lessen; in 1629 ook Descartes. M. hield zich mede op de hoogte der geneeskunde, zoodat de senaat hem 8 Nov. 1625 de laurea doctoralis daarin schonk;
hoewel geen astroloog, besteedde hij een goede som voor het zoeken naar den steen der wijzen. Bijna vijf-en-dertig jaren, in welke hij in 1603 en 1632 het rectoraat bekleedde, gaf hij onderricht, hebbende ‘getracht, dat ick niet alleen d'Studenten tot de genoechlijke speculatie des Hemelloops hebbe aengevoert ... maer (de Mathematische konsten) inzonderheyt verreijcken ende verstercken met inventien d'sterckte-bouwinge ende Navigatie concerneerende’. M. is gehuwd geweest met Jetske Andreae en Cecilia Vertest, doch stierf kinderloos, in het professoraat opgevolgd door B. Fullenius. Zijn zinspreuk was: Simpliciter et sine strepitu. Zijn grafschrift vindt men bij Timareten, Coll. monument (Amst. 1684) 440. Door zijne geschriften, waarvan vele gedrukt zijn bij of op kosten van W. Jz. Blaeu, verwierf M. zich groote vermaardheid en meermalen vereeringen der regeering. Zijne theorie der zon is ontleend aan Tycho; hoewel de leer van Copernicus verwerpende, worden door M. daaruit en uit de prutenische tafels van Reinhold (1551) o.a. in zijne beide eerste werken vraagstukken en stellingen gevormd. De bibliografie is geleverd door W.B.S. Boeles, Frieslands Hoogeschool (Leeuw. 1879) II, 73-75 en Bierens de Haan, Bibl. holl. (Rome 1883) in voce; in beide komen echter onvolmaaktheden voor.
Een beknopte opgave moge hier nog volgen: Doctrinae sphericae libri V (Fran. 1598); Institutionum libri III (Fran. 1606, 7, 8); Arithmeticae et geometricae practica (Fran. 1611), uitvoeriger als Arithmetica et geometrica nova (Fran. 1625) of ook als Arithmeticae libri II et Geometriae VI (Lugd. Bat. 1626; titels van het 2e en 3e deel Fran. 1625), vertaald door P. Baert als Maetconstigh lineaal alsmede de Stercktenbouwinghe (Fran. 1626), herzien door B. Fullenius als