gevallen stadhouderschap in een breed vertoog Het gedrag der Stadhoudersgezinden, verdedigt door Mr. A.V.K. Rechtsgeleerden (1754, Knuttel 18414: verm. herdr. 1755, Kn. 18475; herdr. 1783); het pamflet werd te Amsterdam op bevel der justitie verbrand en een premie uitgeloofd op het ontdekken van den schrijver, drukker of verspreider. Met niet minder talent verdedigde hij zijn gevoelen tijdens den zoogenaamden Wittenoorlog; achtereenvolgens verschenen De Zugt van den .... raadpensionaris Johan de Witt, tot zijn Vaderland en deszelfs Vrijheid enz. (Leyden, Elie Luzac Jr., 1757, Kn. 18599 vlg.) en Het Oordeel over den raadpensionaris Johan de Witt enz. (ibid. 1757, Kn. 18623 vlg.). Waarschijnlijk is de Zedige Beproeving, Kn. 18592, niet van Luzac. Het volgende jaar protesteerde hij met klem van argumenten in zijn Toets voor het Onderzoek van Groot-Brittanniens Gedrag, ten opzigte van
Holland, enz. (ibid. 1758, Kn. 18660) tegen de hevige antiengelsche stemming hier te lande. Toen in 1765 vlg. de traditioneele vrijheid van drukpers in Holland door een plakkaat op de censuur dreigde te worden besnoeid, verdedigde Luzac die vrijheid welsprekend in het Request van Cornelis van Hoogeveen .... Benevens een Memorie Tot apui van 't Request bij hetzelve gevoegd (1770, Kn. 18960); de Brief van een Regent van eene Hollandsche Stad, rakende de Drukpers, (Kn. 18946) is misschien ook van Luzac. In den partijstrijd der volgende jaren mengde hij zich herhaaldelijk. Van 1772 tot 1776 gaf hij de Annales Belgiques (15 dln. 12o.), waarin de tijdsgeschiedenis, vooral de amerikaansche vrijheidsoorlog werd beschreven en beoordeeld, dit laatste niet van den gebruikelijken gunstigen kant. Hierin ging hij in tegen den stroom des tijds, gelijk in Reinier Vrijaards Openhartige Brieven (Dev. en Zwolle, 1781-1784, 4 dln.) en de Vaderlandsche Staatsbeschouwer (1784-1790). Zijn Ophelderende aanmerkingen op no. 143, 144, 145, 146 van de Post van den Nederrhijn (Amst. 1783, Kn. 20431) zijne en verdediging van den stadhouder (Kn. 19742, 20134, 20269, 20429, 20532, 20880 zijn onzeker of niet van Luzac).
Maar het meest bekend is Luzac gebleven door zijn studiën over de economische geschiedenis van Nederland, eerst verwerkt in La Richesse de la Hollande, van Joseph Accarias de Sérionne (Londres (Leiden?) 1768. 3 dln. 12o.; 1778, 2 dln. 4o.; 5 dln. 12o.). De nederlandsche bewerking (Hollands Rijkdom, behelzende den oorsprong van den koophandel en van de magt van dezen staat (Leiden, 1780-1783, 4 dln. 8o.; 2e uitg. Leiden, 1801, 4 dln. 8o.) is heel wat uitgebreider dan de fransche; zij steunt ‘niet op begrippen, welken het een vruchtbaare verbeeldinge weinig moeite kost te smeeden, maar op wisse daden en op de waarheid der gebeurtenissen’; Luzac volgt daarin na ‘de leerwijze, welke de doorluchtige Newton in de Natuurkunde heeft ingevoerd: wij hebben met de daaden, met de gebeurtenissen geraadpleegd, even als de hedendaagsche natuurkundigen bij de natuur door waarnemingen te raade gaan’. Het is de eerste volledige handelsgeschiedenis van Nederlanden als zoodanig nog van waarde; het is intusschen verre van onpartijdig, wat reeds is opgemerkt door Lüders (Gesch. des Holl. Handels, Leipzig, 1788).
Luzac's laatste werk, voor hem karakteristiek, was zijn Brief over het gevaar, gelegen in de verandering van de Staatsregeling van een eenmaal gevestigd Bestuur (Leiden, 1792).
Hij huwde 1o. Hamburg 3 Nov. 1750 Augustine Ernestine Tick; 2o. mej. Massuet; 3o mej. In 't Hout wed. Cabryn.