belangen. In Maart 1800 werd J. benoemd tot secretaris-gen. bij het min. v. oorlog en 18 Febr. 1802 tot gouverneur-gen. met rang van luit.-gen. van de Kaap de Goede Hoop. Hij vertrok derwaarts Aug. 1802, nam in Febr. 1803 het bestuur der kolonie van de Engelschen over en deed wat hij kon om de grieven der boeren tegen het stelsel van corruptie, dat onder het laatste engelsche bestuur had geheerscht, weg te nemen en de kolonie tot ontwikkeling te brengen. Daar de oorlog in Europa weder spoedig uitbrak, wijdde hij zijne volle aandacht aan verdedigingsmaatregelen. Maar hij ontving bevel het grootste gedeelte zijner europeesche troepen naar Batavia te zenden en kon daarna slechts beschikken over totaal 2000 man Hollanders, Duitschers en Hottentotten. Toen dan ook de Engelschen 4 Jan. 1806 in de Tafelbaai landden, leed J., na een krachtig standhouden zijner hollandschetroepen op 8 Jan. in de vlakte van den Blauwenberg, de nederlaag tegen eene goed gedisciplineerde macht van 4000 Engelschen en trok daarna met zijne hollandsche troepen in het gebergte terug. Hier door de Engelschen ingesloten, capituleerde hij, ten gevolge waarvan de kolonie weder in de handen der Engelschen viel en J. zich in Maart met zijne troepen naar Holland inscheepte. Aldaar teruggekeerd, werd hij achtereenvolgens: 11 Juli 1806 staatsraad in b.d. en secretaris-gen. bij het min. v. oorlog; 18 Juli staatsraad in g.d.; 24 Sept. 1806 intendant-gen. der Rijn-armee en 7 Dec. 1807 directeur-gen. van oorlog. 22 Mei 1809 werd hij eervol op verzoek ontslagen met ƒ 8000 pensioen en 16 Nov. 1810 door keizer Napoleon benoemd tot gouverneur-gen. van de bezittingen ten oosten van Isle de France. 25 April 1811 kwam hij te Banjoewangi op Java aan; 16 Mei 1811 nam hij te Buitenzorg het bestuur van
Daendels over. De algemeene toestand der kolonie was zeer ongunstig: de europeesche, zoowel als de inlandsche bevolking ontevreden als gevolg van het willekeurig optreden van Daendels; volledig gebrek aan geldmiddelen; het papieren geld in discrediet; de vloot vernield of door de Engelschen genomen; het leger voor het grootste gedeelte bestaande uit nieuw aangeworven Javanen, terwijl de gemeenschap met Holland door de engelsche oppermacht ter zee hoogst bezwaarlijk was.
Reeds vóór de aanvaarding van het bestuur door J. was door de Engelschen tot den aanval op Java besloten en eene afdeeling der daartoe bestemde macht van Madras onder zeil gegaan. 4 Aug. 1811 begon de landing der Engelschen te Tjilintjing; na een kort gevecht te Weltevreden op 10 Aug. had de aanval op het door J. met ongeveer 8000 man bezette, door Daendels aangelegde, geretrancheerde kamp van Meester Cornelis plaats. Na eene kanonnade van enkele dagen werd dit kamp - ook ten gevolge van een verzuim van den franschen legercommandant Jumel, die reeds vroeger had getoond slecht voor zijne taak berekend te zijn - 26 Aug. stormenderhand door de Engelschen genomen en de bezetting krachtig vervolgd en uiteengeslagen. Nabij Semarang, waarheen J. zich over Buitenzorg had begeven en waar hij ook door oproeping van inlandsche hulptroepen weder eene krijgsmacht onder zich verzameld had, werd hij 17 Sept. genoodzaakt te capituleeren en Java aan de Engelschen over te geven. Na ruim één jaar gevangenschap keerde J. in Holland terug; op zijn verzoek om zijn gedrag door een krijgsraad te doen onderzoeken, werd door Napoleon geantwoord, dat hij zelf de zaak onderzocht had en J. volkomen