gevoelde als bij intuïtie, waarom het ging: de leer uit den oudsten hervormingstijd, dat de bijbel als geïnspireerd Godswoord in den letterlijksten zin norm en bron aller waarheid was en elk zijner woorden dus gelijkelijk waarde had - dit standpunt was door Hollebeek verlaten en duizenden deden als hij. Schoon dan fel bestreden, won de methode veld en haar danken wij zeker voor een goed deel den hoogen bloei onzer kansel-welsprekendheid in den aanvang der 19e eeuw.
Ruim een jaar vóór zijn dood, op 21 Febr. 1795 (naar dien dag was toen de diesviering verlegd) sprak de grijze Hollebeek, uit naam van den senaat, den aftredenden rector Jean Luzac toe, nadat deze had gesproken de Socrate cive (verg. daarover Naber in Versl. Kon. Ac. v.W. 4o reeks X, 298) en bedankte hem voor de voorzichtigheid en kloekmoedigheid, de rechtvaardigheid en de billijkheid, waarmede hij de belangen der hoogeschool in de allermoeielijkste tijden van 1794 en 1795 had voorgestaan.
Hollebeek was 6 Aug. 1752 te Maarssen gehuwd met Hendrina Wolff, weduwe van ds. Jan Kist die 2 December 1750 was overleden. Deze Hendrina was de zuster van ds. Adriaan Wolff van de Beemster en dus de schoonzuster van Betje. Daarom spreekt deze van ‘mijn zwager Hollebeek’ (Brieven uitg. Dyserinck 4) en heeft hem misschien geteekend in de figuur van professor Maatig (Willem Leevend I, 161). Te Groningen weduwnaar geworden, hertrouwde hij met Anna Maria Gerdes. Deze, dochter des beroemden Daniëls, zag haar huwelijk door haren vader inzegenen in de Academiekerk 23 April 1758. Door zijn tweede huwelijk was Hollebeek de zwager van den franeker hoogleeraar S.H. Manger, geh. met Elisabeth Gerdes. Zijn geschilderd portret is in de Senaatskamer te Leiden.
Hij schreef: Oratio de damnis quae praejudicia in rem theologicam inferunt deque optima iis occurrendi methodo (Gron. 1752); Oratio de corrupto hodierni christianismi statu (Gron. 1760); De theologo non orthodoxo nisi vere pio (L.B. 1762); Inwijdings Redevoering (L.B. 1763) (vert. v.d. voorgaande); De divinae revelationis in Belgio contemtu atque caussis ejus praecipuis (L.B. 1764); Over het in Nederland toenemend kleenachten der godlijke openbaring (Leyden 1765) (vertaling van de voorgaande); De optimo concionum genere, quibus ea divinas literas e suggestu sacro exponendi methodus, quae vulgo Anglicana dicitur, modeste defenditur (L.B. 1768), hetzelfde werk multis animadversionibus tum illustrandi tum confirmandi gratia adjectis, priore auctior (L.B. 1770); De utilitate ex incredulorum contra sacras literas conaminibus in relligionem christianam redundante (L.B. 1780).
Zie: Schotel, Kerkelijk Dordrecht II, 99 vlg.; Sepp, Stinstra II, 13; Jonckbloet, Gedenkboek, bijl. 75 vlg.; D.C. van Voorst, Lijkrede op E. Hollebeek (Leiden 1769); Siegenbeek, Gesch. Leidsche hoogeschool I, 337-341; II, T. & B. 208; Proclamatieboek geref. gem. te Groningen (ms. Archief Gron.); Hartog, Gesch. der predikkunde (1865) 289; Jod. Heringa in Archief v. kerk. gesch. IV (1833) 260; Sepp, Proeve enz. 67, 125; Siegenbeek in Archief als boven VI (1835) 218-221; Ypey, Gesch. v.d. kr. kerk in de 18e eeuw VII, 112-116; VIII, 645 vlgg.
Knappert