[Goeree, Jan]
GOEREE (Jan), geb. te Middelburg 20 Oct. 1670 en overl. te Amsterdam 4 Jan. 1731; zoon van den boekhandelaar Willem G. en van Elisabeth van Waesbergen. Hij verhuisde in zijn jeugd met zijn ouders naar Amsterdam, genoot er onderricht in de schilderkunst van Gerard de Lairesse, en ontwierp o.a. de zolderschilderingen in de Groote Zaal van het amsterdamsche stadhuis, hem in 1705 opgedragen; de beschrijving daarvan, ook door G. opgesteld, komt voor in den Wegwijzer van Amsterdam (Amst. 1713). Veel gegraveerde titelplaten zijn van G.'s hand; voorts o.a. gravures in zijn uit het fransch vertaalde Historische gedenkpenningen van Lodewijk XIV (Amst. 1712) en zijn Godtvrugtige almanack of lofgedachtenis der Heyligen, gevolgt na Seb. le Clercq (Amst. 1730); de daarin voorkomende prentjes vindt men later terug in het Dagboek der Roomsche Heiligen, best. in 368 afb. in 't koper gebracht door J. Goeree (Amst. z j.). Verder gravures in: J.B. Wellekens en P. Vlaming, Dichtl. uitspanningen (Amst. 1710); Tysen, Apollo's Marsdrager (Amst. 1715); Wagenaar, Beschr. van Amsterdam en waarschijnlijk nog in veel meer werken. Ook Muller, Ndl. hist.pl. noemt verscheiden nummers.
Als schrijver is G. bekend door zijn vertaling naar Scarron: Alexander, koning van Cyprus en Cilicie (Amst. 1707 en 1741), met een merkwaardige opdracht aan zijn vriend Jan van Gendt, waarin hij den spot drijft met den ‘gedwongen trant’ dier ‘dwinglands in de konst ...., die 't pit en merg der zaaken zien willens over 't hoofd’, en in plaats daarvan zich beijveren om toch maar nauwkeurig regelen voor maat en spelling toe te passen. Heel hoog boven den grond verheft hij trouwens zich zelf ook niet. Na zijn dood verscheen zijn Mengelpoëzy (Amst. 1734, 2 dln. met afz. paginatur, maar zonder titelblad voor dl. II), een bundel huwelijkszangen, verjaarsgedichten, lijkdichten, grafschriften, enz. De hierin voorkomende ‘Byschriften op de prentverbeeldingen der Narrinnen van Abraham van St. Clara, ontleend aan diens ... Wunderwürdiges... Narrenfest’ (1707) was G. in 1718 ook al begonnen uit te geven. Verder noem ik uit deze verzameling: het kluchtspel ‘Goudsblomsteeg’, een ‘Windzang op de kommerlyke commercie of wildzang van 1720’, en de ‘Waereld vol van kool of koolzang’, welke laatste ook afzonderlijk verscheen (z.j. ‘gedrukt voor het vrolyk gezelschap’). De in den Cat. der Mij. Ned. Letterk. genoemde huwelijksdichten van 1697 en 1720 vindt men terug in de Mengelpoëzy.
Teekeningen van G. zijn o.a. aanwezig in het Prentenkabinet te Amsterdam, Teyler's Museum te Haarlem, de Albertina te Weenen en tal van andere verzamelingen.
Een portret, gegraveerd door J. Houbraken