slaan door een verblijf van vele maanden te Parijs. Na zijne beëediging als advocaat maakte hij een reis in Noord-Duitschland en volgde gedurende eenigen tijd de lessen der meest bekende hoogleeraren aan de universiteit te Göttingen. In 1801 werd hij tot lid der municipaliteit te Amsterdam benoemd; een jaar later trad hij in diplomatieken dienst als secretaris van legatie te Madrid; in 1806 keerde hij in zijn vaderland terug, werd afdeelingschef aan het departement van Buitenlandsche Zaken en vervolgens secretaris-generaal van het ministerie van Marine en Koloniën.
Na den val van het koninkrijk Holland en de inlijving van ons vaderland bij het fransche keizerrijk, trad Falck uit den staatsdienst en vestigde zich weder te Amsterdam als advocaat. In 1811 en 1812 deed hij reizen naar Zuid-Duitschland en Zweden. In 1813 was hij weder te Amsterdam; gedurende de Novemberdagen van dat jaar, toen de bevolking, nadat de fransche ambtenaren en soldaten de stad verlaten hadden, van den toestand van regeeringloosheid gebruik trachtte te maken door het bedrijven van allerlei ongeregeldheid, wist Falck als kapitein van de schutterij door verstandig beleid de orde te handhaven en de burgerij door de kracht van zijn woord te bewegen tot het in het leven roepen van een voorloopig bestuur. Inmiddels had hij zich in verbinding gesteld met G.K. van Hogendorp en diens vrienden, die in 's Gravenhage de omwenteling voorbereidden en volvoerden.
Toen de Prins van Oranje 30 November te 's Gravenhage aankwam, was Falck aldaar en werd dadelijk aan hem voorgesteld. De vorst benoemde hem tot algemeen secretaris, later tot secretaris van staat en stelde groot vertrouwen in zijn kundigheden en helderen blik.
Na in 1817 in het huwelijk te zijn getreden met een belgische vrouw van aanzienlijken huize, baronesse de Roisin, werd hij in 1818 benoemd tot minister van Onderwijs, Nijverheid en Koloniën. Gedurende dit ministerie vervulde hij, in de jaren 1819 en 1820, een buitengewone diplomatieke missie te Weenen en werd hij in 1823 naar Londen gezonden om den nederlandschen gezant aldaar ter zijde te staan in zijn moeilijke onderhandelingen over de teruggegeven koloniën in O.-Indië. In 1824 werd hij tot ambassadeur aan het engelsche Hof benoemd, welke waardigheid hij tot in 1832 heeft bekleed, nadat hij reeds sedert het einde van het jaar 1830 op zijn ontslag had aangedrongen, omdat zijne inzichten omtrent de oplossing van de door de omwenteling in België ontstane geschillen niet strookten met die van koning Willem I. Na 1832 woonde hij ambteloos te 's Gravenhage. In den zomer van 1839 werd hem door Willem I de gezantschapspost te Brussel aangeboden, die hij, niettegenstaande de eigenaardige moeilijkheden daaraan verbonden, aanvaardde en tot 1843 bekleedde, toen de dood den door herhaalde jichtaanvallen verzwakten lijder aan zijn werkkring en aan het vaderland ontrukte.
Falck's grootste verdiensten, bij gelegenheid der volksbeweging van 1813, zijn door alle tijdgenooten zeer hoog gewaardeerd, ook door van Hogendorp, die overigens niet veel met hem op had. Als gezant en minister heeft hij door zijnen onvermoeiden ijver en zijn helder doorzicht aan het vaderland groote diensten bewezen. Hij was een man van ruime ontwikkeling, wiens belangstelling in kunst en wetenschap uit zijne werkzaamheid als lid van het koninklijk Nederlandsch Instituut blijkt, daarbij geestig en gevat, vrij van maatschappelijke vooroordeelen en zijn