Ook op het punt der verbetering onzer benedenrivieren heeft Brunings vele adviezen gegeven, en er zijn in zijn tijd reeds, speciaal op de Lek, vrij uitgebreide werken gemaakt, die later evenwel weder vervallen zijn.
Brunings heeft veel werk gemaakt van zijn uitvinding van den tachometer of stroommeter, waarvan het belangrijkste deel een plaat is, die de drukking van het stroomende water overneemt, en die door een ketting werkt op een zich boven water bevindenden unster, welks eene arm met een verschuifbaar gewicht bezwaard is; uit de plaats van het gewicht, noodig voor het evenwicht, kan de snelheid van het water berekend worden. Eene uitstekende beschouwing der uitkomsten van Brunings is gegeven door R.P.J. Tutein Nolthenius, in Verh. K. Inst. v. Ing. 1885/6, 279 en 365.
In 1795 werd Brunings belast met het herstel der in den oorlog doorgestoken of door het hooge opperwater doorgebroken dijken. Ook dit deed hij zeer vlug, en ten genoege zijner superieuren. In 1797 werd hij hoofd van de uitvoering der droogmaking van de uitgebreide Nieuwkoopsche en Zevenhovensche plassen. In 1798 ontwierp hij de noodige werken om Hellevoetsluis tot eene oorlogshaven te maken, terwijl hij daarbij een voor dien tijd zeer groot droogdok ontwierp. Deze werken werden onder toezicht van Conrad uitgevoerd. Hij werd in 1798 benoemd tot president eener commissie van superintendentie over de zeeweringen van Holland. Bij de 2e organisatie van den waterstaat op 26 Juli 1800 werd hij door het Uitvoerend Bewind benoemd tot eersten commissaris-inspecteur van de geheele Bataafsche Republiek, en eindelijk bij de 3e organisatie bij besluit van het Staatsbewind van 10 Oct. 1803 tot directeur-generaal der rivier- en zeewerken dier Republiek.
Bij al zijne betrekkingen in 's rijks dienst bleef Brunings ook die van toeziener van het hoogheemraadschap Rijnland waarnemen. Als zoodanig vereenigde hij zich in 1804 met een door Conrad ontworpen uitwatering van Rijnland bij Katwijk, door hem in 1767 (zie boven) afgekeurd.
In 1804 zagen Brunings' Consideratiën over de verbetering der hoofdrivieren het licht, een werk, waaruit men zien kan, hoezeer hij zijn tijd vooruit was. In tegenstelling met de deskundigen uit de eerstvolgende 40 jaren zocht hij weinig heil in de zijdelingsche afleidingen, maar wel in het verbeteren der rivieren zelf. Hoewel hij nog eenige zijdelingsche afleidingen voorstelt, zegt hij toch, dat een overlaat een kunstmatige dijkbreuk is en dat men zich daarbij dus een minder kwaad getroost om een erger te voorkomen.
Op eene dienstreis te 's Gravenhage zijnde, overleed hij plotseling.
Zijn meeste geschriften zijn geplaatst in de Verhandelingen van de Holl. Mij. van Wetenschappen; die over de gemiddelde snelheid van stroomend water is vertaald door C. Kröncke met voorw. van Wiebeking (Frankfort a.M. 1798).
Brunings huwde in Juni 1766 Ida Catharina Noppen, de dochter van zijn voorganger. Zij stierf reeds 6 Nov. 1768, niet lang na hare bevalling. Hun eenig kind, Ida Elisabeth, geb. in 1768, overl. te Amst. 19 Oct. 1818, huwde 14 Juni 1792 Jan Paulus Gildemeester. B.'s portret is door R. Vinkeles gegraveerd. Een monument voor hem is in 1820 van rijkswege in de kerk te Haarlem opgericht.
Eene levensbeschrijving van Brunings, antwoord op eene vanwege den raadpensionaris