[Andreae, Joachim]
ANDREAE (Joachim) - ook van Andree - edelman met den titel van ridder, werd te Stralsund in Pommeren geb., en overl. 2 Mei 1655. Zijn geboortejaar mag worden afgeleid uit zijn inschrijving als student te Leiden 11 Aug. 1607 op 21-jarigen leeftijd. Daarna vinden wij zijn naam 8 Sept. 1607 in het album van Franeker en wederom te Leiden, 1 Oct. 1608. Hij legde zich aan beide hoogescholen op de studie der rechten toe. Waar en wanneer hij promoveerde blijkt niet. Van Leiden naar Franeker teruggekeerd, hield hij, op verzoek van eenige studenten en onder goedkeuring van den senaat, privaat-disputen. Het waren in hoofdzaak buitenlanders, die daarbij als defendent optraden. Wij vernemen dit alles uit hetgeen Andreae schreef bij de uitgave van 8 aldus in 1609 en 1610 gehouden disputen, voor het grootste deel over leenrecht handelend, onder den titel Exercitationes feudales Joachimi Andreae Pomerani, propotaesi in inclyta Frisiorum Occidentalium Academia, quae est Franagrii (Fran. 1610). Als opvolger van Henricus Veno werd hij 17 Mei 1613 tot hoogleeraar in de natuur- en zedekunde benoemd en 15 Juni 1615 tot hoogleeraar in de rechten. Dit ambt bekleedde hij gedurende 5 jaar, nam in 1616 het rectoraat waar en zag zich 8 Juli 1620 tot raadsheer in het Friesche hof benoemd. Naar Huber opmerkte ‘matrimonio’, omdat zijn huwelijk met eene Burmania hem met Fries gelijkstelde en het den geboren Duitscher daardoor mogelijk werd in Frieslands hof zitting te nemen. Na langen diensttijd, ook als presideerend Raad, deed hij 28 Febr. 1646 afstand ten behoeve van zijn zoon Henning George. Daarna wijdde hij zich geheel aan de staatkundige loopbaan, waarop hij reeds als raadsheer de eerste stappen had gezet. Een oommissie, in
1634 namens den Stadhouder en de Staten van Friesland naar den Haag gezonden ter beëindiging van een aantal bestaande geschilpunten, telde hem onder zijn leden. In 1635 vergezelde hij Andries Bicker en Rochus van den Honert als ambassadeur naar Polen, Zweden en Denemarken. Ook in de moeilijke jaren 1644 en 1645 was hij als ambassadeur in de noordsche