[Ampt, Frederik Hendrik]
AMPT (Frederik Hendrik), geb. te Bergen op Zoom 12 Nov. 1793, overl. te Batavia 30 Oct. 1837, zoon van C.G. Ampt en Albertina Rovers (kol. 121). Op 13-jarigen leeftijd trad hij in dienst als cadet op het Kon. Inst. v.d. Marine te Feyenoord. Bij de fransche marine in 1813 dienende, haalde hij, tijdens den ommekeer van zaken, die hier te lande plaats greep, de hollandsche schepelingen van zijn schip over om zich gezamenlijk naar den Haag te begeven, waar hij van het voorloopig bewind 21 Nov. opdracht kreeg, om zich van de landsschepen van de marinewerf te Rotterdam meester te maken. Na een vaartuig met levensmiddelen voor het fransche eskader te Hellevoetsluis bemachtigd te hebben, zeilde hij met twee kanonneerbooten, waarop voor het eerst wederom de nederlandsche vlag woei, de Maas op en maakte zich daar meester van een schip met kruit en patronen, dat door de Franschen was weggevoerd, waarvoor hij later bij verstek door den krijgsraad te Parijs tot de straffe des doods door den kogel is veroordeeld. Zoo toegerust, hielp hij eerst de batterij bij den Papendrechtschen molen verdedigen, waarbij hij echter gevoelige verliezen leed; later hooger op varende en versterking bekomen hebbende, dekte hij den overtocht der Kozakken, en nam hij met andere kanonneerbooten positie voor Gorinchem; zijn bodem werd daar zoodanig lek geschoten, dat hij genoodzaakt was, de rivier weder af te zakken, waarop de boot bij Hardinxveld invroor. Einde Maart kreeg hij bevel naar Rotterdam af te komen; het algemeen bestuur bevorderde hem uit naam van den Souvereinen Vorst tot luit. ter zee voor de bewezen diensten en persoonlijke geldelijke opofferingen ter wille der Restauratie. Bij de instelling van de Milit. Willemsorde in 1815 benoemde de koning hem tot ridder. In den loop van zijn
verderen diensttijd maakte hij zich in 1815 verdienstelijk door het voor het eerst opvaren en in kaart brengen van de Ancobra- of Goudrivier aan de
kust van Guinea, waarheen zijn schip Daendels had gebracht en door zijne verrichtingen op Ambon en Saparoea in 1817, tijdens het oproer aldaar. Als commandant van de ‘Zwaluw’ bracht hij in 1827 en 1828 den commissaris-generaal van den Bosch naar W.I. en terug. Tijdens den belgischen opstand voerde hij het bevel over de kanonneerbooten, die voor Grave, tot dekking der limburgsche grenzen, gestationneerd lagen. Deswege volgde zijne bevordering tot kapitein-luitenant ter zee in Maart 1831. In 1837 kwam hij met de ‘Castor’, na een kruistocht in de Noordzee en later in de Middell. zee medegemaakt te hebben, in Oost-Indië aan, waar hij in opdracht kreeg, ondersteund door een koloniale oorlogsbrik, eene