Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 1
(1911)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 120]
| |
van C.G. Ampt, en Albertina Rovers (kol. 121). Hij werd evenals zijn vader opgeleid voor den militairen stand. Reeds op jeugdigen leeftijd was hij cadet bij de genie maar hij bleef niet lang in dienst, want einde 1798 of begin 1799 werd hij in den rang van luitenant gepensionneerd. Hij schijnt daarna een ambtelijken werkkring te hebben gezocht, althans in 1807 wordt hij vermeld als provisioneel index-maker bij de west-indische divisie van het ministerie van koophandel en koloniën en in 1810 als commies bij het ministerie van marine en koloniën. Volgens zijn aanteekeningen zou hij tevens de functie hebben waargenomen van directeur van het topografisch depôt der koloniën. Na de vereeniging met Frankrijk werd hem de keuze gegeven hetzij naar Frankrijk bij het ministerie over te gaan of in Holland als commissaris van politie te worden aangesteld. Hij koos het laatste en werd dientengevolge bij keizerlijk decreet van April 1811 aangesteld tot commissaris van politie te 's Gravenhage. Ampt heeft deze moeilijke betrekking vooral in de jaren 1811-1813 met buitengewoon veel tact waargenomen. Hoewel hij in alle opzichten een goed vaderlander is gebleven, wist hij het vertrouwen van zijn onmiddellijke chefs Devilliers Duterrage, directeur-generaal van politie te Amsterdam, en Marivault, commissaris-generaal te Rotterdam, te winnen, terwijl hij het volste vertrouwen genoot van den prefect de Stassart. Daar hij met verschillende aanzienlijke stadgenooten in betrekking stond, werd hij door de Franschen als een vraagbaak beschouwd om inlichtingen te verschaffen over personen en toestanden; zijn rapporten op dat gebied, die van groote zaakkennis en nauwkeurigheid getuigen, werden zeer op prijs gesteld. Vooral zijn ‘statistique personnelle’, die hij in opdracht van den commissaris-generaal van politie te Rotterdam samenstelde, maakte hem onmisbaar. Dit rapport, waarin alles werd medegedeeld wat voor de regeering van eenig belang kon zijn omtrent het openbaar en huiselijk leven, de denkbeelden, neigingen, talenten, financiën enz., van alle ambtenaren van eenigen rang, zoowel burgerlijke als militaire, godsdienstleeraars en aanzienlijke bewoners der residentie, bewerkte hij met zooveel takt en kieschheid, dat het voor niemand van de betrokken personen een gevaar opleverde. Ook personen, die bij de fransche regeering als verdacht werden beschouwd, wist hij in zijn rapporten in een gunstig daglicht te stellen; hij mocht er zich dan ook op beroemen, dat te 's Gravenhage niemand om zijn politieke denkwijze vervolgd was geworden. Ampt verplichtte daarmede vele aanzienlijke bewoners van 's Gravenhage, maar hij bezat ook het vertrouwen van het volk. Het oproer der Scheveningers tegen de maritieme conscriptie wist hij zonder bloedvergieten te beteugelen, terwijl door zijn toedoen de aanstokers ongestraft bleven. Ook de bedrijvers der opstootjes in April 1813 werden door hem niet aangewezen. Toen dan ook 17 Nov. het ‘Oranje Boven’ weerklonk en hij zich met de oranjecocarde getooid naar het stadhuis begaf, werd hij door het volk gelukgewenscht met den gelukkigen omkeer van zaken. Hij ontving toen van het voorloopig bestuur een schriftelijke aanstelling als commissaris belast met de rust en veiligheid over de stad 's Gravenhage. Bij zijn definitieve aanstelling werd zijn titel veranderd in dien van directeur van politie. Ampt bleef in functie tot 1850; met ingang van 1 Juli werd hij gepensionneerd. In 't voorjaar van 1830 had hij den Koning verzocht om evenals zijn ambtgenoot te Brussel met den titel van referendaris te worden begunstigd. | |
[pagina 121]
| |
Dit verzoek had nogal voeten in de aarde, omdat men bevreesd was een antecedent te stellen, maar nadat de ministers van Justitie en van Binnenlandsche Zaken er over waren gehoord en zelfs de Prins van Oranje er mondeling over had gerapporteerd, werd hij bij Kon. Besl. van 8 Juli 1830 no. 64, benoemd tot referendaris der 2e kl. bij den Raad van State, zonder genot van traktement, doch met behoud zijner betrekking van directeur van politie. Bij Kon. Besl. van 17 Nov. 1841 werd hij door Willem II op dezelfde voorwaarden bevorderd tot referendaris der 1e kl., terwijl hem 15 Mei 1850 eervol ontslag werd verleend. Hij huwde tweemaal, 1o. te 's Gravenhage 21 Febr. 1808 Anne Elisabeth Charlotte Duquesne (of Du Quesne) geb. te Horstgen in 1783, overl. te 's Gravenhage 29 Dec. 1837, dochter van Charles Louis, oudkapitein en Elisabeth Louise Stephenes; 2o. Jeannette Duquesne. Drie kinderen uit het eerste huwelijk, Gerard David Auguste, geb. te 's Gravenhage 13 Mei 1812, kap. ter zee, overl. aldaar 1 Juli 1877, geh. 1o. met Jacoba Elisabeth Elsingeren 2o met Jacoba Maria Vogelesang, geb. te 's Gravenhage 5 April 1850; Philippus Cornelis George Frederik, geb. te 's Gravenhage 28 Apr. 1814; Frederik Johannes Albertus, geb. te 's Gravenhage 19 Febr. 1816. Zie: Copie-Memorie van Ampt (Aanwinsten Rijks-Archief 1863, Geschenk Mr. P. Bosscha), uitgeg. door Th. Jorissen, De Omwenteling van 1813, II, 2e st. (1867) 35 e.v.; Militair pensioenboek. (Rijks Arch. Oorlog no. 1359); Lijsten v. Ambtenaren in dienst bij den aziatischen raad en het ministerie van marine en koloniën enz. (Aanwinsten R.A. 1905 XLIII no. 8); Brief v.d. Prefect v.d. Maas aan den maire van den Haag; (Archief Holland no. 5622); Militaire Spectator VII (1839) 29; van Hogendorp, Nov. 1813, Gedenkschriften van Gijsbert Karel 44. Morren |
|