Amsterdam. Burgerweeshuis
(1975)–R. Meischke– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 304]
| |
Het ronde poortje naar de kinderplaats (g.a.a.)
| |
[pagina 305]
| |
5. De huizen rondom het weeshuisInleidingGa naar margenoot+ De geschiedenis van de huizen aan de St.-Luciensteeg en de Kalverstraat, die aan de achterzijde aan het weeshuis grenzen, is van het begin af nauw verbonden geweest met die van de instellingen op het achterterrein. Het St.-Lucienklooster en het Oudemannenhuis zijn ontstaan en uitgebreid in een woonhuisverkaveling. Geleidelijk aan werden de huizen uit de omringende bebouwing verworven. Het weeshuis voltooide tenslotte dit proces zodat het gehele bouwblok in het bezit van deze instelling kwam. Eerst in recente tijd zijn het gebouwencomplex op het binnenterrein en de huizen aan de rand weer van elkaar gescheiden. De samenhang tussen de huizen en de instellingen bestaat historisch bezien van het eerste moment af. Alleen door van deze totaliteit uit te gaan is het mogelijk een poging te wagen, het middeleeuwse verkavelingspatroon te reconstrueren. Ga naar margenoot+ De eerste vijf erven die na 1414 door het klooster op het eiland tussen Begijnensloot en Voorburgwal werden gekocht, hebben blijkens de akten doorgelopen tot de Kalverstraat (zie blz. 114). De erfscheidingen staan scheef op deze straat omdat zij de verkavelingsrichting volgen van de landen aan de westzijde van de Amstel. Naar de Kalverstraat toe wordt deze schuine richting iets minder dan verder landinwaarts, hoewel er veel verschil is in de scheefheid van de erven aan de westkant van de Kalverstraat. Ga naar margenoot+ De parcellering op het eiland tussen de Voorburgwal en Begijnensloot is door het Begijnhof en het klooster thans geheel uitgewist. De richting van de vroegere perceelsgrenzen daar kan men nog vaststellen aan de Begijnhofkerk, de noordgrens van het Begijnhof en aan de richting van de verdwenen kloosterkapel. De percelen hadden hier een andere richting dan die van de Kalverstraat. Het punt waar ze ombogen of knikten is niet meer vast te stellen. Bij de huizen ten zuiden van het weeshuiscomplex, zoals Kalverstraat 108, ligt de knik direct achter de bebouwing. Bij de huizen aan deze straat ten noorden van de St.-Luciensteeg valt hij samen met de Voorburgwal. Waar het knikpunt van de erfscheiding gelegen heeft bij de eerste vijf erven die het klooster kocht en die van het eiland doorliepen tot aan de Kalverstraat is niet meer na te gaan. Er is slechts één aanwijzing en wel de scheef geplaatste noordelijke zijgevel van het Oudemannenhuis. Waarschijnlijk is deze op een perceelsgrens gebouwd (zie blz. 123). Uit de richting ervan, vrijwel evenwijdig met de St.-Luciensteeg blijkt, dat de erven van de Kalverstraat hier over een grote lengte zonder knik naar achteren hebben doorgelopen. Voor het gebied van de St.-Luciensteeg tot hier zal de knik dan ook samengevallen zijn met de Begijnensloot. Op het terrein van het latere Oudemannenhuis moet dit breekpunt in de erven zich meer naar de kant van de Kalverstraat hebben bevonden. Ga naar margenoot+ Helaas zijn de koopakten van de erven ten behoeve van het Oudemannenhuis niet bewaard gebleven. Dit maakt het moeilijk vast te stellen of de erven die het klooster tussen 1414 en 1423 op het eiland verwierf, correspondeerden met de percelen aan de Kalverstraat ten zuiden van de St.-Luciensteeg. Op het eerste perceel dat het St.-Lucienklooster in 1414 verwierf, werd aan de Kalverstraat het Oudemannenhuis gesticht (zie blz. 121). Het vijfde erf dat werd aangekocht lag achter Kalverstraat 80-82 (zie blz. 320). | |
[pagina 306]
| |
Uit deze weinige gegevens blijkt dat er enkele zeer brede erven tussen het eerste en het vijfde erf moeten zijn geweest. Vermoedelijk was het tweede erf, naast het Oudemannenhuis, even breed als de latere vier percelen Kalverstraat 94-100 en het derde erf even groot als de drie huizen met de gang ernaast die in 1480 door het St.-Lucienklooster werden gekocht (zie blz. 114). Ga naar margenoot+ Waarschijnlijk hebben de beide grote stadsbranden de ontwikkelingen in dit gebied verhaast. Het huis op het erf Kalverstraat 80-82 was in 1422 verbrand. Het Oudemannenhuis moest in 1422 tegenover de kapel der Heilige Stede gebouwd worden, terwijl het derde erf dat het klooster in december 1422 verwierf wordt aangeduid als ‘dair Claes Heynen soen up plach te woenen’ (zie blz. 116). Misschien is zowel de stichting van het Oudemannenhuis als de uitbreiding van het klooster door de brand bevorderd. Dat ook de stadsbrand van 1452 hier gewoed heeft blijkt uit de stukken over een rente op Kalverstraat 108 (a.b.w. 527). Ga naar margenoot+ Waarschijnlijk vond in de loop van de 15de eeuw, wellicht mede gestimuleerd door de stadsbranden, een verdichting van de bebouwing plaats. Op het tweede erf ontstonden aan de zijde van de Kalverstraat vier percelen, op het derde erf waren in 1480 drie huizen en op het vijfde erf in 1500 twee panden. Het is mogelijk dat deze splitsing alleen aan de kant van de Kalverstraat plaats vond en dat de achterterreinen aan de zijde der Begijnensloot ongedeeld bleven. Ga naar margenoot+ De vroegere aanwezigheid van de brede percelen blijkt ook nog uit de vele gangen tussen de huizen. De eerste gang achter Kalverstraat 80 liep niet door tot aan de straat, de tweede gang werd steeds belangrijker en groeide uit tot de hoofdingang van het Burgerweeshuis. De derde gang, de poort van het eerste Oudemannenhuis, was al na 1572 buiten gebruik. De vierde gang, een slopje tussen de huizen, werd nadien de toegang tot het Oudemannenhuis. Ga naar margenoot+ Van de middeleeuwse woonhuizen die op deze verkaveling werden gebouwd is meer bekend dan over dergelijke huizen elders in de stad; de opmeting van 1631 waarin alle huizen die op dat moment tot het weeshuis behoorden werden opgenomen, levert ons deze informatie. Voor de geschiedenis van de huizen is deze opmeting al even belangrijk als voor die van het weeshuis. Ga naar margenoot+ De grotere middeleeuwse stadshuizen hadden een driedelige plattegrond. Het waren lange huizen met achtereenvolgens een voorhuis, een binnenkamer en een achterkamer. Dit type werd ook nog toegepast bij de twee huizen die in 1568 gebouwd werden aan de St.-Luciensteeg (27, naast 25), een huis bij de weeshuispoort (Kalverstraat 94) uit 1581 en in 1622 bij het huis dat boven de Begijnensloot werd opgetrokken (St.-Luciensteeg 25). De oudste huizen van dit type lagen aan de Kalverstraat, zij waren niet onderkelderd en bezaten geen verdieping. De hier genoemde jongere voorbeelden hadden alle een verdieping, terwijl alleen de huizen St.-Luciensteeg (27) kelders hadden. In enkele gevallen blijkt dat boven de achter het voorhuis gelegen binnenkamerGa naar margenoot+ een hangkamer of ingestoken vertrek was, dat zijn licht uit het voorhuis of uit de achterkamer kreeg. Bij de huizen Kalverstraat 86 en 88 (zie blz. 352) kwam een dergelijke insteek voor; evenals bij Kalverstraat 94 uit 1581 (zie blz. 354) hebben de andere huizen ook dergelijke insteken gehad. Het is opvallend dat Vingboons ze in 1652 nog toepast bij zijn ontwerp voor een nieuwe huizenrij aan de zuidkant van de St.-Luciensteeg (zie blz. 342). Ga naar margenoot+ De achterkamers van deze huizen met driedelige plattegrond hebben zeer verschillende afmetingen. De meeste zijn vrij vierkant en soms ingericht tot keuken. Bij het huis St.-Luciensteeg 25 was dit blijkens de kaart van 1631 de oorspronkelijke toestand, terwijl dat bij de huizen Kalverstraat 86 en 88 in de 19de eeuw (nog?) het geval was. De huizen Kalverstraat 84 en 100 hadden een lange achterkamer waarvan men zich afvraagt of deze ooit als keuken in gebruik was. Men moet daarbij in beschouwing nemen dat de huizen met enig achterterrein behalve de keuken in het huis, ook nogGa naar margenoot+ een keuken op het achtererf hadden. De ouderdom van de achterkeukens is nog niet vastgesteld. Bij beide huizen Kalverstraat 80-82 was reeds in het midden der 16de eeuw tegen de kloostermuur achter aan het erf een ‘loots’ gebouwd (cart. 58). Bij het huis Kalverstraat 106 werd in 1617 een achterkeuken vermeld die door een binnenplaats van het huis was gescheiden en reeds voordien was gebouwd (zie blz. 330). Over het algemeen schijnt het bouwen van een achterkeuken bij een huis met driedelige plattegrond omstreeks 1600 te zijn toegenomen. | |
[pagina 307]
| |
In het algemeen waren deze huizen met driedelige plattegrond zo smal dat er weinig gangen worden aangetroffen. Op de kaart van 1631 heeft het huis Kalverstraat 88Ga naar margenoot+ een gang langs de binnenkamer en achterkamer. Het aangrenzende pand no. 86 heeft op de tekening slechts een gang langs de binnenkamer. Aangezien deze tekening niet is afgemaakt zou men zich kunnen voorstellen dat de gang hier langs de achterkamer heeft doorgelopen. Het huis St.-Luciensteeg 25 tenslotte had slechts een gang langs de binnenkamer. Naast deze veelvuldig voorkomende driedelige plattegrond worden slechts weinig voorbeelden gevonden van de tweedelige huisaanleg. De huizen Kalverstraat 96-98 bezitten een tweedelig voorstuk doch ook een aparte achterkamer. Ga naar margenoot+ De huizen St.-Luciensteeg 13-23 zouden tot het tweedelige type kunnen behoren (zie blz. 338). Zij onderscheiden zich daarvan echter doordat in de eerste ruimte een schouw en een bedstede zijn aangebracht. Men heeft hier te maken met kamerwoningen waarbij aan de achterzijde een tweede klein vertrek is toegevoegd. Het is niet duidelijk of men in dit vertrek een kleine bijkeuken moet zien, dan wel een verwarmbare kleine ruimte om te zitten. In ieder geval is dit een gebruikelijke aanleg voor de middeleeuwse grotere woonkamer. Ga naar margenoot+ Door de vele open gangen tussen de huizen van de Kalverstraat konden achter de huizen vaak achterkamers worden gebouwd, bestemd om verhuurd te worden. Op de kaart van 1631 zijn daar al nauwelijks meer voorbeelden van te vinden. Bij de weeshuispoort komen er enkele voor maar deze zullen van omstreeks 1600 dateren. Aan weerszijden van deze poort is er zulk een woning van twee vertrekken met een deur buiten de poort (zie blz. 161). Wellicht een van de kleinste huisjes van de stad was de portierswoning van het weeshuis met een in het hooihuis uitgebouwde bedstede. Daartegenover lag het schoenmakershuis met zijn werkplaats en twee verwarmbare vertrekjes (zie blz. 133). Soortgelijke huisjes moeten er ook gelegen hebben bij het steegje dat toegang werd tot het Oudemannenhuis. Doordat enkele van deze woninkjes in 1572 bij het Oudemannenhuis zijn getrokken en later gebruikt zijn als schoolmeesterswoning van het weeshuis, zijn dit de enige achterhuisjes van de Kalverstraat die tot op de huidige dag zijn blijven bestaan (zie blz. 132). Ga naar margenoot+ Het vroegere Oudemannenhuis was ten tijde van de opmeting van 1631 een der grootste huizen van de stad en bezat een voor Amsterdam vrij zeldzame aanleg van een op het achtererf gelegen groot huis met een toegangspoort aan de straat (zie blz. 124). Het contrast in ruimte met de andere huizen is bijzonder opvallend. Ga naar margenoot+ Karakteristiek voor het jongere woonhuis zou een type worden dat naast een tweedelig voorstuk, een binnenplaats en achterkeuken bezit. De eerste voorbeelden hiervan zouden de huizen Kalverstraat 96 en 98 kunnen zijn die van omstreeks 1575 kunnen dateren. Een bijzondere omstandigheid was dat daar het gebouw van het vroegste Oudemannenhuis tot achterhuis verbouwd kan zijn (zie blz. 124). Het grote huis aan de Kalverstraat (no. 108) dat Hendrik Brouwer in 1623 liet bouwen en dat later bezit van het weeshuis zou worden, toont dit nieuwe type. In één opzicht sloot Kalverstraat 108 bij de omringende huizen aan, namelijk in het ontbreken van een kelder (zie blz. 360). Daartegenover stond dat het huis boven de pui drie verdiepingen kreeg en daarmee ver moet hebben uitgestoken boven de lage huizen in de omgeving. Hoewel het terrein ruimte genoeg bood, werd hier niet meer de driedelige plattegrond gekozen maar een tweedelige, met opkamer en kelderkamer daaronder. Achter het huis was een keuken met vermoedelijk twee vertrekken erboven die uitzicht hadden op een tuin. De ruimte die direct boven de keuken lag kan door een gang met de opkamer verbonden zijn geweest. De plattegrond die voor dit huis werd gekozen zou navolging vinden bij de huizen die in de 17de en 18de eeuw rond het weeshuis gebouwd zouden worden. Doordat het weeshuis geleidelijk alle omringende huizen in bezit had gekregen geschiedde, toen deze huizen in verval raakten, de vervanging niet langer op kleine schaal, zoals nog in 1581 de twee huizen naast de poort en in 1621 het huis aan deGa naar margenoot+ St.-Luciensteeg (25) over de Begijnensloot. De projecten voor vernieuwing kregen steeds groter omvang. In 1652 ontwierp Philip Vingboons een rij van negen nieuwe huizen aan de zuidzijde van de St.-Luciensteeg. Deze huizen zouden worden onderkelderd en konden daardoor achter het voorhuis geen opkamer met kelderkamer krijgen (zie blz. 342). Wel kwam er waar mogelijk achter het huis een plaatsje met keuken. Bij de grootste huizen zou er boven de achterkeuken een kamertje komen en | |
[pagina 308]
| |
werd de trap tussen huis en achterhuis in gelegd. Hoezeer deze huizen met hun geringe diepte, hun sterke ontwikkeling in de hoogte en hun door een trap verbonden achterhuizen een afwijking vormden van de middeleeuwse traditie, zij werden toch niet het uitgangspunt bij de vernieuwing voor de omringende huizen van het weeshuis in de komende tijden. Ga naar margenoot+ De eerste grote vernieuwing aan de rand die wel werd uitgevoerd was de herbouw van vier huizen in de Kalverstraat (100-106) in 1696. Hier werd op kleinere schaal het type toegepast, dat het grote buurhuis (no. 108) in 1623 had gekregen en dat geleidelijk aan gemeengoed geworden was (zie blz. 358). Achter het voorhuis waren hier de opkamer en de kelderkeuken, terwijl achter het huis een plaatsje was met een keuken op hetzelfde niveau als de kelderkeuken. Ook het voorhuis was hier onderkelderd. Dit huistype, nu geschikt gemaakt voor het gewone winkelhuis, werd het uitgangspunt bij alle vernieuwingen in de randbebouwing die het weeshuis zou ondernemen. Van omstreeks 1700 dateert een ontwerp van vijf soortgelijke huizen in nog kleiner formaat, dat vermoedelijk een voorstudie vormde voor de grote vernieuwing van deGa naar margenoot+ St.-Luciensteeg. In 1716 werd de hele huizenrij aan de zuidzijde, waarvoor Vingboons reeds plannen had gemaakt, tenslotte toch vernieuwd (zie blz. 346). Weer koos men hiervoor het bovenomschreven type woning maar nu zonder topgevels aan de voorkant en samengevat onder een lange lijst en een dwarsdak. Aan de achterkant bezaten deze huizen nog een reeks traditionele puntgevels. Voor de eerste maal werd hier in de randbebouwing van het weeshuis gebruik gemaakt van schuifvensters. Een traditioneel element dat weinig in het geheel paste waren de houten onderpuien van de huizen in dit blok. Ga naar margenoot+ Enkele jaren later, in 1725, liet het weeshuis ook het voormalige weeshuisgebouw, de herberg ‘de Keizerskroon’ aan de overzijde van de Kalverstraat, vernieuwen. Ook hier maakte de topgevel plaats voor een kroonlijst die echter op dezelfde hoogte geplaatst werd als de top van de vroegere trapgevel (zie blz. 12). De beide huizen Kalverstraat 86 en 88 werden vermoedelijk kort daarop zo verbouwd dat de daken schuil gingen achter een schijnverdieping met dwarsdak. Ook hier kwam weer een lijstgevel die twee huizen tot een geheel maakte. Toch was het alsof de Kalverstraat zich tegen het indringen van de lijstgevels verzette.Ga naar margenoot+ Veel nieuwe huizen uit de 18de eeuw kregen weer een topgevel. Toen het weeshuis in 1750 de panden Kalverstraat 80-82 liet vernieuwen sloot men ook daarmee niet aan bij de lijstgevel die het hoekhuis in 1716 tezamen met het blok aan de St.-Luciensteeg had gekregen, maar men keerde terug tot de topgevel in zijn zwierige 18de eeuwse vorm (zie blz. 350). Hetzelfde vond plaats bij de drie huizen ten zuiden van de jongenspoort die in 1771 herbouwd werden. Hierbij doorbrak men de traditie wel op een ander punt: inplaats van de houten onderpui, tot dan toe steeds gebruikt voor de winkelhuizen, koos men thans voor een geheel stenen gevel (zie blz. 357). Na uitvoering van al deze projecten was vrijwel de gehele randbebouwing vernieuwd. Alleen de huizen Kalverstraat 84, 86, 88 en 90 waren niet in deze periode herbouwd. Ga naar margenoot+ De huizen rond het weeshuis waren nu alle van hetzelfde type; er was geen verschil meer in de vorm van de woningen aan de St.-Luciensteeg en die aan de Kalverstraat en ook weinig verschil in huur. Het lange driedelige middeleeuwse huis had plaats gemaakt voor huizen met een tweedelige plattegrond en een achterkeuken. De nieuwe huizen waren wel veel hoger dan de oude. Zij hadden alle dezelfde indeling: die van de vier woningen die men in 1696 gebouwd had. Achter het voorhuis waren een opkamer en een kelderkeuken. Onder het voorhuis een kelder en erboven een woonverdieping. De functie van de tweede verdieping was gevarieerd. Bij de huizen van 1696 aangeduid als kleerzolder. Hij had daar een hijsluik in de gevel evenals op het bouwplan van de vijf huizen. Bij het grote huizenblok aan de St.-Luciensteeg, in 1716 gebouwd, werd de tweede verdieping bij vrijwel alle huizen voor woondoeleinden gebruikt. De latere woningen hadden hier op de tweede verdieping gewone vensters. De tussen 1696 en 1771 vernieuwde huizen om het weeshuis waren in het bezit van schuiframen behalve het blok van de eerste vier woningen, dat nog kruiskozijnen had. Aanvankelijk hadden deze schuifvensters een zeer kleine ruitverdeling. Ga naar margenoot+ In de 19de eeuw ging men er toe over grotere ruiten daarvoor in de plaats aan te brengen. Het blok huizen in de St.-Luciensteeg kreeg, zoals de weeshuisgebouwen, | |
[pagina 309]
| |
vensters met een grotere ruitverdeling maar van hetzelfde type. In de Kalverstraat echter paste men schuifvensters met slechts twee ruiten in de breedte toe, zogenaamde empire vensters, die men deftiger vond. Waarschijnlijk heeft de herberg ‘de Keizerskroon’ als eerste van de bezittingen van het weeshuis in de Kalverstraat dit venstertype in 1820 gekregen, waarna de overige huizen volgden. Ga naar margenoot+ Ook de onderpuien verloren hun kleine ruiten en de uitstalluiken in de benedenvensters. De stijlen van de houten pui liet men staan en daartussen werden vensters geplaatst met zo min mogelijk onderverdeeld glasoppervlak. Voorbeelden van dergelijke puien, waarbij alleen de stijlen nog aan het oude stramien herinneren, zijn in tekening bewaard gebleven van de huizen Kalverstraat 84 (zie blz. 352) en St.-Luciensteeg 7 en 19 (zie blz. 348). Ga naar margenoot+ Omstreeks 1870 kwam een nieuwe puivorm in zwang, waarbij het bovenste deel van de gevel werd opgevangen op een ijzeren balk die op zij-penanten rustte. De deur werd bij smallere huizen meestal aan de zijkant geplaatst. Deze puien kregen een kroonlijst aan de bovenkant en tegen de penanten werden vaak rijk geornamenteerde pilasters geplaatst. Het waren ontwerpen op zichzelf die meestal weinig verband hielden met de bovenbouw. De bouwaanvragen tonen dan ook aan dat meestal alleen de pui werd getekend. Op deze manier ontstond een vaak zorgvuldig ontworpen portaal, waarop de bovenbouw rustte en werd de gevelwand in tweeën gedeeld; het onderste deel in de schaal van de voetganger en bedoeld om van dichtbij gezien te worden en het bovenste, meer aansluitend bij het totale straatbeeld. Het was vooral de opzichter H. Moeton Jr. die in de periode van 1879-1896 veel puien van de huizen van het weeshuis op dezelfde manier wijzigde en daardoor de straatwanden om het weeshuis een nieuw aanzien gaf (zie blz. 347). Ga naar margenoot+ Omstreeks 1900 eindigde de periode van deze op de klassieke vormgeving geïnspireerde onderpuien en brak er een tijd aan waarbij men de staalconstructie niet langer verborg en tevens trachtte de puien zo doorzichtig mogelijk te maken. Bovendien werd de onderdorpel van het glas verlaagd om een ruimere blik in de uitstalkast te waarborgen. De pui van het hoekhuis Kalverstraat-St.-Luciensteeg uit 1903 en de puien die in 1906 aan weerszijden van de jongenspoort aan de huizen van Kalverstraat 88, 90 en 94 ontstonden, zijn daarvan voorbeelden (zie blz. 348 en 356). Na deze periode volgde opnieuw een tijdperk van zwaardere onderpuien met gebruik van veel hout, zoals de pui van St.-Luciensteeg 25 uit 1915 en die van Kalverstraat 96 uit 1918 (zie blz. 357). Geleidelijk aan kwam ook de Amsterdamse School in zwang. Voorbeelden: de nieuwe winkelpui van Kalverstraat 80-82 uit 1916 en de pui van Kalverstraat 100-106 uit 1927. Doordat de nieuwe puien niet meer zoals aan het eind van de 19de eeuw door één man, de opzichter van het weeshuis, werden ontworpen maar door verschillende architecten en er meer stromingen in de architectuur naast elkaar optraden, ging de eenheid van de periode daarvoor verloren, alleen aan de St.-Luciensteeg bleef deze nog enigszins bewaard. Ga naar margenoot+ Het bleef tenslotte niet bij het vernieuwen van de onderpuien. Ook inwendig vonden er in deze winkels grote veranderingen plaats. Het voorhuis alleen was niet meer voldoende voor de verkoop. De ruimten erachter werden daar ook bij betrokken. Langzamerhand ontstond de neiging twee panden aan elkaar te voegen en ook de verdieping tot verkoopruimte in te richten. Het eerste belangrijke project in deze richting was de samenvoeging van de huizen Kalverstraat 80 en 82, waarbij op de begane grond de gehele tussenmuur verdween en ook het pand St.-Luciensteeg 5 werd bijgetrokken (zie blz. 350). Ga naar margenoot+ Minder ingrijpend waren voorshands de koppeling van de percelen Kalverstraat 88 en 90 in 1888; van de huizen Kalverstraat 100 en 102 in 1900; van de winkels Kalverstraat 104 en 106 in 1908 en de toevoeging in 1924 van St.-Luciensteeg 1 en 3 aan het complex van de firma Gerzon, dan reeds bestaande uit de panden Kalverstraat 80, 82 en St.-Luciensteeg 5. Een zeer grote ingreep was echter de samenvoeging in 1927 van de huizengroep Kalverstraat 100-106 tot een warenhuis, waarbij alleen de oude voor- en achtergevels bewaard bleven. | |
[pagina 310]
| |
De huizen aan de St.-Luciensteeg voor de nieuwbouw in 1716Het hoekhuis Kalverstraat 78 en de vier achterhuizen aan de St.-LuciensteegGa naar margenoot+ Uit een rente op het huis Kalverstraat 80 die in het bezit is gekomen van het St.-Lucienklooster blijkt dat het hoekhuis Kalverstraat 78 op 6 oktober 1422 behoorde aan Robbe Gheritsz (cart. 62). Op 31 augustus 1452 wordt Coptgyn Smit als eigenaar genoemd (cart. 55). In de 15de eeuw wordt de St.-Luciensteeg ook Copgen Smitsteeg genoemd (van Eeghen 1941; 175). De oudste belastingkohieren (a.r.a.) van 1546 en 1553 vermelden Zijvert in den Ham als eigenaar van dit huis. In 1559 krijgt Aef Wijnincx hier een aanslag en in 1562 Nyes Jacobs. Waarschijnlijk waren deze beide laatsten huurders want het kohier van 1563 vermeldt Zijvert in den Ham nog als eigenaar van de vier verhuurde huisjes die achter het hoekhuis lagen. Het kohier van 1569 wijst uit dat Jan Harmans het huis dan voor 70 lb huurt van Jacob Aertsz. Bij de verkoop van het huis Kalverstraat 80 in 1598 blijkt dit hoekhuis te behoren aan de erven van Jacob Jacobsz smeersmouter. In 1609 is het blijkens de verkoop van het eerste achterhuisje, eigendom van de schoenmaker Claes Willemsz. Op 3 mei 1638 verkoopt diens weduwe, Grietje Boelens, het huis aan de ‘koeckebacker’, Cornelis Huygen van Ravesteyn. Bij de onteigening ten behoeve van de voorgenomen verbreding van de St.-Luciensteeg was deze laatste verplicht het huis op 1 juli 1652 over te dragen aan het Burgerweeshuis (a.b.w. 527). Ga naar margenoot+ De vier achterhuizen behoorden blijkens het kohier van 1562 toen nog bij het hoekhuis; zij waren eigendom van Zijvert in den Ham en waren verhuurd aan Steven Evertsz voor 22 lb, aan Geesgen Elberts voor 23 lb, aan Trijntjen voor 20 lb en aan Peter Petersz voor 23 lb. Het kohier van 1559 vermeldde geheel andere bewoners. Alleen Peter Petersz komt ook dan voor doch betaalde slechts 15 lb. In de drie andere huizen wonen dan Albert de ‘maickelaer’ voor 18 lb, Willem Petersz ‘tymerman’ voor 18 lb en Henrick Henricxz ‘backer’. Geleidelijk moet dit bezit uit elkaar zijn geraakt want in het begin van de 17de eeuw zijn de huizen in verschillende handen, vermoedelijk zijn zij dan eigendom van de bewoners. Uit de overdrachten blijkt dat ze in het bezit van gemene muren waren. De huizen waren alle even lang als het hoekhuis breed was, namelijk 19 ½ voet. Hun breedte was blijkens de opmeting uit 1651 15 ½, 13, 18 en 17½ voet (zie blz. 344). Ga naar margenoot+ Het eerste achterhuis aan de St.-Luciensteeg werd op 14 december 1609 overgedragen aan de schoenmaker Claes Willemsz die het hoekhuis aan de Kalverstraat reeds bezat. Zijn weduwe Grietje Boelens moest het in 1652 afstaan aan het weeshuis (a.b.w. 534).Ga naar margenoot+ Het tweede achterhuis was blijkens de bovengenoemde overdracht van het eerste huis uit 1609 eigendom van Marten Pietersz ‘wieldrayer’. Op 7 april 1637 verkoopt Jacob Martensz ‘roedrager’ het huis aan Jan Cronenburgh ‘cruydenier’. Deze laatste moest het op 1 juli 1652 aan het weeshuis overdoen (a.b.w. 534). Ga naar margenoot+ Het derde huis aan de St.-Luciensteeg behoorde eveneens aan de wieldraaier Marten Pietersz. Op 3 juni 1627 verkopen zijn erfgenamen het huis ‘daer het spinnewiel inde gevel staet’ aan de kuiper Bartholomeus Dircxz. Ook deze moet zijn huis op 1 juli 1652 aan het weeshuis afstaan (a.b.w. 534). Ga naar margenoot+ Het vierde huis in de steeg werd op 10 mei 1639 door de erfgenamen van de damastwerker Henrick Carels verkocht aan Jan Martensz ‘appelmeeter’. Bij de onteigening in verband met de verbreding van de steeg moest ook hij zijn huis op 1 juli 1652 aan het weeshuis overdragen (a.b.w. 534). Het weeshuis heeft daarna de vijf huizen niet afgebroken doch verhuurd, eerst in 1716 zou de algehele vernieuwing plaats vinden. | |
De zes kamerwoningen aan de St.-LuciensteegGa naar margenoot+ Op het hoekhuis met zijn vier achterhuizen volgden een reeks diepere percelen waarop zes verhuurde huisjes gebouwd waren. Ook deze schijnen eens in één hand te zijn geweest. In 1467 komen Claes Jacobsz, Fye Jacobsdr en Alijdt Jacobsdr tot scheiding en deling van dit gemeenschappelijk bezit, dat dan bestaat uit een koehuis, drie kamers en een onbebouwd erf (zie blz. 117). Claes krijgt het koehuis dat op de hoek naast de Begijnensloot lag en de daarnaast gelegen ‘vuyterste camer’. De beide zusters behouden in gemeenschappelijk eigendom ‘die twee anderen innerste cameren mit dat lege erffve dair an geleghen’ (a.b.w. 112, cart. 254). Claes Jacobsz verkoopt zijn kamer en het koehuis direct door aan het klooster. Op 5 januari 1488 verkoopt Peter Hering ‘die | |
[pagina 311]
| |
snyer’ aan Jacob Petersz een kamer met een erf die gelegen was tussen het bezit van het klooster aan de westzijde en Dirck Egbertsz aan de oostzijde (cart. 255). Vermoedelijk is dit het onbebouwde erf uit de eerste akte, waarop een kamer was gebouwd doch dat voor het andere deel nog niet bebouwd was. Dirck Egbertsz zou dan de eigenaar van het hoekpand met de achterhuizen zijn geweest, terwijl de beide middelste kamers al in het bezit waren van het klooster. In 1495 verklaart Jacob Petersz dat de zusters van St.-Lucia de gehele koopsom van de ‘drie cameren mit een leghe erffve’ voldaan hebben (cart. 255). Het kan zijn dat hier steeds sprake is van zes percelen: een koestal op de hoek van de sloot en een daarbij behorende kamer, de twee middelste kamers en een leeg erf van twee percelen breed. Dit laatste was in 1467 geheel onbebouwd; in 1488 was hier één kamer, terwijl het andere deel nog niet bebouwd was. Op de plattegrond en vogelvlucht van 1631 blijken er tussen de huisjes enige onderlinge verschillen te bestaan (zie blz. 338). Het is duidelijk dat zij niet als één blok door het klooster zijn herbouwd. Mogelijk zijn de beide middelste blijven staan en zijn op de plaats van het koehuis en het onbebouwde erf omstreeks 1500 nieuwe huisjes gebouwd. Van de beide huisjes die het dichtst bij de Kalverstraat zijn gelegen, is het rechtse waarschijnlijk gebouwd tussen 1467 en 1488 en het linkse, na de aankoop door het klooster in genoemd jaar. Omstreeks 1600 is dit waarschijnlijk naar achteren verlengd.Ga naar margenoot+ In de kohieren uit het midden van de 16de eeuw worden de zes door het klooster verhuurde huisjes vermeld. Het kohier van 1561 geeft, gaande van de Kalverstraat naar het westen, de volgende huurders: Griete Dircx, Jannetgen Arys, Frans Jacobsz. Geert Jans, Henrick Gerytsz en Frans Roelen. De eerste vier huisjes werden voor 15 lb verhuurd, de beide laatste voor 16 lb. De indruk, dat ze verhuurd werden aan alleenstaanden die er geen beroep in uitoefenden, wordt versterkt door gegevens uit de andere kohieren. Men treft er veel vrouwen als huurders aan en bij de mannen wordt het beroep niet genoemd. Ga naar margenoot+ Bij de overdracht van de kloostergebouwen aan het weeshuis in 1579 werden de zestien nog aanwezige nonnen ondergebracht in deze zes huisjes waarin zij tot hun levenseinde mochten wonen ‘maer langer niet’ en een toelage ontvingen. Voor het weeshuis was dit in de eerste jaren een bijzonder onvoordelige zaak (van Eeghen 1965; 122). Uit het ‘huysboek’ van het weeshuis (a.b.w. 367) blijkt dat in het begin van de 17de eeuw de meeste huisjes nog door zusters bewoond waren. Deze woonden toen twee aan twee in de huisjes. In een opgave van de huizen van het weeshuis uit 1634/5 (a.b.w. 131) hebben vier van deze huisjes al een andere bestemming. Als huurders treffen we dan aan Philip Jansz ‘pennekoper’; Nanning Jansz ‘wieldrajer’; Baefje Mieuwes en Jan Trap. Ga naar margenoot+ Merkwaardig is dat men ondanks deze gemengde bewoning volgens de plattegrond van 1631 nog een gemeenschappelijk achtererf bezat. Mogelijk is deze toestand ontstaan met het bouwen van een nieuw koehuis dat in 1591 plaats gevonden kan hebben (zie blz. 142). Voordien kunnen de erven hebben doodgelopen tegen de gang achter Kalverstraat 80 en later tegen het koehuis van het klooster. Ga naar margenoot+ Onze kennis over deze zes huisjes berust voornamelijk op de plattegrond en vogelvlucht van 1631 (zie blz. 338 en 339). Hierbij moet worden opgemerkt dat de gevelindeling van de vogelvlucht niet klopt met die van de plattegrond. Verder geeft de opmeting van 1651 nog aanwijzingen over de afmetingen van de percelen (zie blz. 344). In de bouwmuur van het perceel St.-Luciensteeg 23 bleek bij de verbouwing van 1974 de rechterbouwmuur van het middeleeuwse huis nog aanwezig (zie blz. 339). Het bleek daarbij dat de achterkamer, die veel lager was dan het voorvertrek, bij het rechtse huis na 1631 nog was verhoogd. Ga naar margenoot+ De zes huizen hadden een vrijwel gelijke plattegrond, die van groot belang is aangezien hij bij middeleeuwse rijenhuizen meer voorkomt. Er was een grote voorkamer met stookplaats en bedstee, in welke ruimte de voordeur uitkwam. Daarachter onder het lage dak was een kleiner vertrek dat ook een stookplaats bezat, maar dat minder diep was en ook minder breed, door een gang naar het achtererf die er langs liep. In deze kleine achterkamers was nauwelijks plaats voor een bedstede. Slechts bij de huisjes aan de uiteinden van de rij, waar men een iets bredere achterkamer kon maken, was hier een bedstede aangebracht. Ga naar margenoot+ De beide middelste kamers hadden een tot in details gelijke plattegrond en schijnen | |
[pagina 312]
| |
tegelijk gebouwd. De schoorstenen waren gekoppeld op de gemene muur. Op de plattegrond zijn de voordeuren vermoedelijk op de verkeerde plaats getekend; zij liggen daar aan de zijde van de schoorstenen, terwijl het waarschijnlijker is dat zij aan de andere kant in het verlengde van de gang naar achteren waren geplaatst, zoals zij ook op de vogelvlucht zijn getekend. Ga naar margenoot+ De twee linkse huisjes zijn verschillend van opzet. Het rechtse sluit zich in hoofdopzet aan bij de middelste, al ligt de trap hier op een andere plaats en is er geen gang naar achteren getekend. Het meest linkse huisje heeft een driedelige plattegrond zoals bij grotere huizen gebruikelijk was. Evenals bij het buurhuis ligt de deur naar het vertrek erachter tussen de bedstede en de trap in. Op deze manier is de verspringende perceelsgrens aan de linkerkant gebruikt. Tussen de voorkamer en het achtervertrek ligt hier een kleine ruimte, waarvan het karakter niet duidelijk is. Op de plattegrond komt hier geen schoorsteen voor, terwijl de vogelvlucht hier juist een zeer grote schoorsteen toont. De plattegrond geeft ook hier de beide deuren aan de schouwzijde weer, hetgeen een zeer ongebruikelijke toestand is. Op de vogelvlucht liggen de deuren aan de zijde van de doorloop en de trappen, hetgeen een waarschijnlijker situatie zou zijn. Ga naar margenoot+ Van de beide rechtse huisjes sluit het eerste weer geheel bij de middelste aan wat betreft de indeling ervan. Ook de plaatsing van de trap, die over de bedstede heen loopt is eender. Het rechter huis wordt naar achteren toe breder, waardoor aan de voorzijde een voorhuis kon worden afgescheiden en aan de achterkant in de lange achterkamer een bedstede aangebracht. Op de plattegrond zijn de voordeuren hier goed getekend. | |
Het huis boven de Begijnensloot, St.-Luciensteeg 25 (1622)Ga naar margenoot+ De oorspronkelijke gevel van dit huis is bekend uit de vogelvluchttekening van 1631 en uit de tekening van Jan de Beijer (zie blz. 56 en 340). Aangezien beide afbeeldingen vrijwel met elkaar overeenkomen mag men aannemen dat ze betrouwbaar zijn. Het huis lag op een zeer in het oog springend punt tegenover het noordelijke stuk van de Begijnensloot waardoor de gevel goed kon worden opgenomen. Hij droeg de jaartalsteen 1622, hetgeen het mogelijk maakte in de fabrieksboeken enkele posten aan te wijzen die waarschijnlijk op de bouw betrekking hadden. Het blijkt dan dat Huybert Thomasz de Keyser voor het natuursteenwerk betaald werd; hij zal dus ook wel de gevel ontworpen hebben (zie blz. 154). Het huis werd in 1622 ter plaatse geheel nieuw opgetrokken boven de overwelfde Begijnensloot. De plattegrond is bekend uit de opmeting van 1631. Tevens geeft de tekening van de bestaande toestand van voor de verbouwing van 1915 veel informatie (zie blz. 337). Bij de verbouwing in 1975 bleek het huis, dat van nieuwe gevels was voorzien en aan de achterzijde was ingekort, nog een deel van zijn oude kap en balklagen te hebben bewaard. Ga naar margenoot+ Het huis bezat een driedelige plattegrond. Er was een ondiep voorhuis, waarachter een binnenkamer met een gang ernaast. Voor in de gang was aan de linkerkant de spiltrap die in de kamer was uitgebouwd. Aan deze kant van de kamer was ook een bedstede, zodat de binnenkamer uit het voorhuis geen licht kon krijgen; er was slechts plaats voor een klein kijkraam. Uit de doorsnede van 1915 blijkt dat zich boven de gang een insteek moet hebben bevonden. De gang liep niet verder dan de achterkamer. Deze was niet door een stenen muur van de binnenkamer gescheiden. DeGa naar margenoot+ binnenkamer kan alleen van deze kant licht hebben gekregen. De achterkamer was een ondiep en hoog vertrek. De gootsteen in de hoek wijst uit dat hij als keuken gebruikt werd. Naast de schouw was geen plaats voor een bedstede en in de binnenkamer kon men deze niet uitbouwen omdat dit lage vertrek anders in 't geheel geen licht zou hebben gekregen. De bedstede werd uitgebouwd op de achterplaats, waar zich in de hoek ook een gemak bevond. Het huis bleek niet te zijn uitgevoerd met houtskelet; boven de begane grond was een balklaag van moer- en kinderbinten, boven de verdieping een normale balklaag. Op de verdieping was een kleine voorkamer boven het voorhuis en vermoedelijk een grote achterkamer die boven de twee achterste vertrekken van de begane grond was gelegen. Op enkele punten is echter geen duidelijkheid. Toen het huis gebouwd werd stond er al een pand aan de rechterzijde van de sloot, dat ook aan het weeshuis behoorde. Op | |
[pagina 313]
| |
de plattegrond van 1631 ziet men dat de achterkamer in het buurhuis is uitgebouwd. Mogelijk was dit huis naar de zijde van de sloot gaan overhellen en heeft men met de overwelving van de sloot en met de bouw van het nieuwe huis hier een nieuwe gemene muur opgetrokken. Ga naar margenoot+ Dat dit laatste in 1622 inderdaad bij de verbouwing was betrokken blijkt uit de zijkamer, die het nieuwe huis boven de Begijnensloot in dit buurhuis kreeg. In deze zijkamer werd wel een bedstede aangebracht doch geen schoorsteen. Achter de zijkamer was een kleine ruimte waarin een trapje dat vermoedelijk naar de kelder geleid zal hebben. Voor het huis boven de Begijnensloot was dit de enige mogelijkheid om een kelderruimte te krijgen. Toen in 1634 het pleintje voor de nieuwe ingang aan de St.-Luciensteeg werd aangelegd en de beide buurhuizen gesloopt werden, verloor het huis boven de sloot ook zijn zijkamer. Waarschijnlijk werd het huis over de sloot toen ingrijpend verbouwd en verkleind. De achterkamer werd afgebroken om meer ruimte te krijgen voor het nieuwe boekhoudershuis, waardoor een nieuwe achtergevel nodig werd. Het pand schijnt lange tijd vrijwel onveranderd te zijn gebleven. Op de tekening van 1818 hebben alleen de kruiskozijnen plaats gemaakt voor schuiframen met kleine roeden (zie blz. 95). | |
De twee huizen op de plaats van het pleintje, St.-Luciensteeg 27Deze beide huizen zijn omstreeks 1567 gebouwd op een erf tussen de kerk en de Begijnensloot. Op 3 juli 1568 wordt een vroegere overeenkomst van 4 maart 1566 bevestigd tussen het klooster en Jan Braecker. Beide partijen hebben gezamenlijk twee huizen laten bouwen tussen de kerk en de straat (van Eeghen 1941; 173). In een van beide zullen Jan Braecker en zijn vrouw levenslang kosteloos wonen. Na hun dood zal het huis met alles wat erin spijkervast is, aan het klooster komen. Deze huizen stonden naast de toen nog niet overwelfde Begijnensloot. Het klooster moest sindsdien precario betalen voor een uitstek aan de oostzijde van het nieuwe huis over de sloot (van Eeghen 1941; 158). Beide huizen, die in maart 1634 werden gesloopt om een nieuwe uitgang van het weeshuis aan de St.-Luciensteeg mogelijk te maken, zijn goed bekend van de plattegrond en de vogelvlucht van 1631 (zie blz. 340). Het linker huis onderging enkele veranderingen bij het bouwen van het buurhuis over de sloot in 1622. De zijkamer die hier gezien de voorgevel wel oorspronkelijk zal zijn geweest, werd toen bij het nieuwe huis boven de sloot getrokken. Ga naar margenoot+ De plattegronden vertonen hier weer de drievoudige indeling met voorhuis, binnenkamer en achtervertrek. De binnenkamers hebben een gecombineerd rookkanaal. Zij worden kennelijk verlicht van uit de zijde van het voorhuis aangezien de trappen en de bedsteden aan de achterkant liggen. De achtervertrekken hebben zulke smalle achtergevels dat er van die zijde ook niet veel licht te verwachten valt. In de achterruimten zijn geen schoorstenen getekend; het is mogelijk dat ze op de plattegrond zijn vergeten; op de vogelvlucht ontbreken ze echter ook. Misschien waren deze vertrekken te smal voor het aanbrengen van een schoorsteen en werden ze gebruikt als bijkeuken. In dat geval zouden de binnenkamers als keukens in gebruik moeten zijn geweest. Van de verdieping is weinig bekend; de grote vensters aan de voorzijde maken duidelijk dat zij niet als pakzolder diende maar vermoedelijk als woonruimte werd gebruikt. De vogelvlucht toont echter geen extra schoorstenen zodat niet duidelijk wordt of hier de stookplaatsen waren. De zolders moeten een borstwering hebben gehad en vrij ruim geweest zijn. Er zijn echter geen hijsbalken en de zolderluiken lijken meer te hebben gediend voor verlichting dan voor het laden van goederen. Merkwaardig is het luik in het linker huis, dat misschien later werd ingebroken. De beide panden waren blijkens de geveltekening onderkelderd. De smalle kelderdeuren bewijzen dat deze kelders niet voor opslag van goederen dienden; de klapluiken naast de vensters doen vermoeden dat hier woonkelders bedoeld zijn met winkels aan de voorkant. Het ‘huysboek’ (a.b.w. 365), wijst uit dat de kelders apart verhuurd werden. Ga naar margenoot+ De architectuur van de voorgevels is opvallend. Er zijn horizontale banden, vermoedelijk een muizentand van baksteen, en boven de vensters driehoekige frontons die op soortgelijke wijze uitgevoerd lijken. De topgevels hebben over het benedendeel een groot ojief. Het linker huis heeft daarenboven nog een hol en een voluut. Beide toppen | |
[pagina 314]
| |
worden bekroond door een klein gebogen fronton. Deze geveltoppen vertonen enige gelijkenis met die van de Waag te Enkhuizen (1559). Een merkwaardig element is de regenpijp die op de vogelvlucht van 1631 zo zorgvuldig is uitgebeeld en waardoor het water van de goten werd afgevoerd; ergens op de keukenplaats moet een waterkelder zijn geweest waarheen de pijpen leidden. | |
De drie huisjes naast de keukenplaatsDe vogelvlucht van 1631 toont drie kleine huisjes aan de St.-Luciensteeg die tussen de kloostergebouwen en de straat ingeklemd staan (zie blz. 339). De plattegrond is op dit punt minder duidelijk aangezien deze de kelderverdieping geeft en ons niet inlicht over de indeling van de huisjes. In het ‘huijsboek’ (a.b.w. 365) zijn deze huisjes te herkennen omdat erbij vermeld staat dat ze in mei 1634 werden afgebroken voor de vergroting van de keukenplaats. Ga naar margenoot+ Het meest linkse huisje werd aangeduid als het huis dat eertijds ‘het patershuysgen plach te wesen’. Dit huisje grensde aan de beide voorgaande huizen die in maart 1634 werden afgebroken voor de aanleg van het pleintje voor de nieuwe poort. Het is niet voor te stellen dat dit bijzonder kleine huisje eens de hele paterswoning is geweest. Bovendien werd dit deel van de St.-Luciensteeg in 1532 gerooid door de patershof, terwijl het huisje op de kaart van 1544 nog niet voorkomt. Waarschijnlijk is het een uitbreiding van het patershuis geweest, mogelijk een toegang van de straat naar de woning van de pater die in de noordvleugel naast de kapel gelegen moet hebben. Ga naar margenoot+ Van de beide huisjes naast het patershuisje waren de kelders volgens het huisboek, bij het weeshuis in gebruik. De huisjes kunnen uit niet veel meer dan een voorhuis en een kamer bestaan hebben. Zij bezaten een naar achteren afhellend dak en schijnen later tegen de muur te zijn gebouwd, vermoedelijk eerst na 1571 toen de pater van het klooster grote bouwplannen beraamde (zie blz. 119). De beide huisjes hebben een gecombineerde stookplaats bezeten, waarvan de ingewikkelde schoorsteen bekroning doet vermoeden dat men op dit punt wel eens moeite met de trek had. | |
Een niet uitgevoerd plan tot verbreding van de St.-Luciensteeg (1651)In 1651 werd door de stad het plan ontworpen om de St.-Luciensteeg aan de zijde van het weeshuis te verbreden. Er zijn twee tekeningen bewaard gebleven die op dit project betrekking hebben (zie blz. 193 en 334). Beide tonen dezelfde hand, een van beide draagt de handtekening van de stadslandmeter Cornelis Danckertsz de Rije en het jaartal 1651 (a.b.w. 138). Het was de bedoeling de St.-Luciensteeg, die aan de zijde van de Kalverstraat 11 voet breed was, in zijn geheel op 20 voet breedte te brengen. Hiertoe zou de muur bij de keukenplaats iets opgeschoven moeten worden, hetgeen slechts een kleine ingreep zou zijn. Bovendien zouden alle huizen aan de zuidzijde van de steeg moeten worden afgebroken. Het is niet duidelijk waarom men de steeg niet aan de noordkant heeft willen verbreden waar de straatlengte korter was en men bovendien in het verlengde kwam van het westelijk deel, dat reeds 20 voet breed was. Waarschijnlijk heeft men de medewerking van het weeshuis op prijs gesteld om de operatie vlot te doen verlopen. Mogelijk ook was de bebouwing aan de zuidzijde meer aan vernieuwing toe. Om het plan te kunnen uitvoeren moest de stad het huis op de zuidhoek van de Kalverstraat en de St.-Luciensteeg met de vier achterhuizen en het buurhuis in de Kalverstraat onteigenen. Ga naar margenoot+ Op 28 juni 1652 besloten de burgemeesters dat de overdracht van de huizen op de getaxeerde waarde niet zou geschieden aan de stad maar aan het weeshuis (Jansen, 1962; 20). Op 1 juli 1652 vond de overdracht plaats van de zes huizen aan het weeshuis, dat daarvoor f 35.300 moest neertellen. Ga naar margenoot+ Er zijn plannen bewaard gebleven van negen nieuwe huizen die aan de verbrede St.-Luciensteeg gebouwd zouden worden. Zij bevinden zich in een verzameling bouwkundige tekeningen op het Gemeente-archief van Amsterdam (zie blz. 342). Het staat niet vast dat zij ooit deel hebben uitgemaakt van het Burgerweeshuisarchief. Uit de aanduiding Calverstraat en St.-Sijensteeg op een der plattegronden en uit de samenhang met de tekeningen van De Rije blijkt onmiskenbaar, dat het een project voor deze situatie betreft. De architectuur, de manier van tekenen en het handschrift wijzen uit dat Philip Vingboons, die in deze tijd meer voor het Burgerweeshuis werkte, de ontwerper ervan was (zie blz. 190). Op 25 januari 1653 ontving hij 42 gld. 15 st. (a.b.w. 240). | |
[pagina 315]
| |
Ga naar margenoot+ Uit de beide plattegrond-tekeningen van De Rije blijkt, dat het de bedoeling is geweest de perceelsindeling aan de verbrede steeg terug te brengen in een min of meer gelijke toestand als voordien. Op het gesigneerde project dat slechts een deel van het weeshuis weergeeft en het oudste van beide kaarten moet zijn, is er op de plaats van het hoekhuis geen nieuwe verkaveling getekend (zie blz. 344). Verderop aan de steeg is door de bestaande parcellering heen een nieuwe getekend. Op de plaats van de zes smalle percelen kwamen nu vijf nieuwe, met een breedte van 18 voet. Merkwaardigerwijs is men bij de verdeling uitgegaan van de oude grens tussen het hoekerf en de zes huizen. In de grote tekening van de verbreding die vermoedelijk jonger is (zie blz. 193), werd langs de gehele zuidzijde van de St.-Luciensteeg, een nieuwe indeling getekend. Op de plaats van het hoekhuis en het buurhuis aan de Kalverstraat is een nieuw hoekhuis met drie achterhuizen geprojecteerd. De achtergrens van dit nieuwe perceel is nu naar het westen opgeschoven en ligt op de plaats van de achtergrens van het tweede huis aan de Kalverstraat (80). De vijf huizen op de diepere erven die nu volgen zijn iets smaller dan in het eerdere voorstel. Zij zijn 17 voet breed, terwijl het meest rechtse is versmald van 20 voet tot 18 voet. Het aangrenzende huis dat over de Begijnensloot gebouwd was zal men vermoedelijk niet hebben willen slopen maar alleen inkorten. Op het ernaast gelegen pleintje voor de poort zijn drie huizen geprojecteerd, waarvan de voorgevels 16 voet breed zijn en de achtergevels slechts 9 voet. | |
Het bouwplan van Philip Vingboons (1652)Ga naar margenoot+ Het bewaard gebleven ontwerp van Vingboons gaat uit van de op het grote plan getekende verkaveling. Er zijn vier bladen: het hoekhuis met zijn drie achterhuizen in plattegrond, een met de gevels daarvan aan de St.-Luciensteeg en een met de vijf aangrenzende huizen in plattegrond alsmede een met de voorgevels van deze laatste groep (zie blz. 342). Het is mogelijk dat dit project niet compleet bewaard is gebleven; waarschijnlijk zal ook de gevel in de Kalverstraat getekend zijn geweest. Mogelijk hebben er nog twee bladen bestaan, met het huis over de Begijnensloot met een nieuwe gevel en de drie geprojecteerde huizen op het pleintje aan de St.-Luciensteeg. Het is echter niet zeker of de regenten deze suggestie van de grote plattegrond ook nader hebben laten uitwerken. Het niet uitgevoerde project voor de nieuwe bebouwing toont een staalkaart van verschillende oplossingen voor de topgevels, waaruit men een variant kon kiezen. De drie huizen achter het hoekhuis aan de Kalverstraat zijn 3 voet breder dan de vijf overige, de voordeur kon daardoor midden in de pui komen. Achter de vrijwel gelijke gevels gaan huizen van zeer verschillende typen schuil, hetgeen zijn oorzaak vond in de afwijkingen in diepte van de percelen. Ga naar margenoot+ Buiten deze reeks valt het hoekhuis aan de Kalverstraat, dat met zijn grote hoogte en breedte een royaal pand is. In de plattegrond is de bestemming van de vertrekken ingeschreven en tevens soms die van de ruimte erboven of daar beneden vermeld. Door deze gegevens met de tekening van de zijgevel te combineren, krijgt men een vrij volledig beeld van het huis. Het voorhuis bevindt zich op de hoek van de Kalverstraat en de St.-Luciensteeg; er is een voordeur aan elke kant van de hoekstijl. In het voorhuis is de trap naar boven, die aansluit bij een hangkamer over het achterste deel van het voorhuis. Tegen de zijmuur van het voorhuis is een ‘banck waaronder de packkelders ingang is’. In de zijgevel ziet men de ingang van de pakkelder, die alleen het voorste deel van het huis beslaat. Naast het voorhuis is een zijkamer, die met een grote lichtpui op de Kalverstraat uitkomt. Er is hier een stookplaats en een in de achterkamer uitgebouwde bedstede. Achter het voorhuis ligt over de volle breedte van het huis de woonkamer, waarin staat aangetekend: ‘Hieronder sal d'ordinary koocken wesen so dat dit een dagelyx verblijf is en boven de sael’. Een trap voert van dit vertrek naar de eronder gelegen kelderkeuken; daarnaast in de hoek is een bedstede. De dagelijkse kamer bezit een vijflicht aan de zijde van de steeg; de keuken daaronder komt er met twee vensters op uit. Langs de stoep zou een muur of hek komen om de vensters te beschermen. De grote zaal boven de dagelijkse kamer is te bereiken langs de trap in het voorhuis. In de zijgevel is de vloerhoogte van de erachter liggende vertrekken aangegeven, waaruit blijkt dat de vensters van de daagse kamer boven de vloer uitsteken, zodat er een vensterbank in de zaal zou moeten komen. De grote zaal is een hoog vertrek met | |
[pagina 316]
| |
twee vensters aan de zijde van de steeg. Het schijnt dat de beide verdiepingen geheel als pakzolders bestemd zijn; de hijsluiken in de zijgevel en de vorm van de vensters wijzen daarop. De kap boven dit brede huis zou geen borstwering krijgen; de dakkapellen staan daardoor hoog in het dakvlak en niet op de gootlijst. Ga naar margenoot+ Achter het hoekhuis zijn drie achterhuizen geprojecteerd die 20 voet breed en 24 voet diep zouden worden. Aan de achterzijde konden zij geen licht krijgen; hiervoor zijn ze geheel op de voorkant aangewezen. De puien zijn hier minder hoog dan bij het hoekhuis. Achter het voorhuis ligt een ‘binnencamer’ of ‘binnenhaert’, waarboven een hangkamer is geprojecteerd. Deze laatste zou slechts een laag vertrek zijn geworden. In de binnenhaard zijn een bedstede en een schouw, waarachter men het rookkanaal van een stookplaats uit de kelder getekend ziet. Het kan echter ook zijn dat men een aparte woonkelder heeft willen maken. Waarschijnlijk was ook hier de keuken van het huis in de kelder geprojecteerd. De trap naar boven begint in het voorhuis en onder deze trap is plaats voor een trap naar de kelder. In de voorgevel is de kelder toegankelijk door een uitgebouwd pothuis van waaruit hij ook licht zou krijgen. De eerste verdieping van het huis schijnt bestemd te zijn voor woondoeleinden, terwijl de tweede verdieping en de zolder voor berging zouden moeten dienen. De gevels van de volgende vijf huizen zijn iets smaller dan de voorgaande, zodat ze geen symmetrische pui-indeling hebben, hetgeen ook zou kunnen samenhangen met de gang naast de achterkamer. Door de grotere ontwikkeling in de diepte konden ouderwetse elementen als hangkamers achterwege blijven. Ga naar margenoot+ De twee huizen aan de linkerzijde van deze groep zijn op de diepste erven geprojecteerd. Zij konden zelfs een achterhuis krijgen dat door een binnenplaats van het voorhuis is gescheiden. De trap is hier geprojecteerd tussen voorhuis en achterhuis in. Achter de ‘winckel oft voorhuys’ is de ‘Beste camer’ in het bezit van bedstede en schouw. Ook hier ziet men weer een rookkanaal dat uit de kelder komt. Aangezien de keuken zich in het achterhuis bevindt, rijst het vermoeden dat hier een aparte kelderwoning voorzien is. Deze behoefde niet alleen zijn licht van de voorzijde te krijgen; dit kon ook van de ‘oopen plaets’ komen. Op deze plaats is een gemak. In het achterhuis vindt men ‘onder cooken boven een camerken’. In de plattegrond is kennelijk over dit kamertje heen getekend, aangezien er een rookkanaal van beneden komt. Over het gebruik van de verdiepingen van het huis krijgen we geen informatie; de eerste verdieping zal slaapvertrekken bevat hebben; de tweede en de kap zullen voor pakzolders bestemd zijn geweest. Ga naar margenoot+ De twee volgende huizen van deze groep van vijf tonen een minder diepe plattegrond. De open plaats tussen voor- en achterhuis ontbreekt. Er is slechts een plaatsje opzij van de keuken, waar in een hoek het gemak nog kon staan. Er zou hier een ‘cooken met een afdack’ komen. De keuken zou een grote schouw, een gootsteen met pomp en een bedstede krijgen. De kamer achter het voorhuis zou niet als de ‘Beste Camer’ gebruikt worden maar als ‘daegs Caemer’. De trap is in dit plan weer naar het voorhuis teruggekeerd. Ook hier wijst het rookkanaal dat uit de kelder komt op de mogelijkheid van een woonkelder. Ga naar margenoot+ Het laatste huis van deze reeks, dat aan het huis over de Begijnensloot zou grenzen, heeft door zijn scheve plattegrond een enigszins afwijkende indeling. Achter het ‘voorhuys oft winckel’ vindt men hier weer de ‘Beste Caemer’ die licht ontvangt van een open plaats aan de zijkant. Naast deze beste kamer ligt een grote keuken met schouw, gootsteen en bedstee. De trap bevindt zich hier weer in het voorhuis. Er is een ‘opgang’ naar de verdieping en ook een verbinding met de kelder, aangeduid met ‘naar de provisy’. De uit de kelder komende schoorsteen is doorgestreept hetgeen het vermoeden wekt dat hier geen aparte kelderwoning bedoeld was. Hoewel deze plannen niet zijn uitgevoerd geven ze toch door de grote variatie van plattegrondtypen, hun gedetailleerde uitwerking en de vele bijschriften, een zeer goed beeld van woonhuizen aan een smalle straat uit het midden van de 17de eeuw; een type huizen waarvan minder bekend is dan van de grote grachtenhuizen. Wat de juiste gang van zaken in 1652 is geweest, is nog niet bekend. Vaststaat dat de St.-Luciensteeg niet verbreed werd en dat ook de plannen voor deze huizen niet zijn uitgevoerd. Zeker is ook dat in december 1652 vijf huizen aan de St.-Luciensteeg opnieuw verhuurd werden (a.b.w. 138). Waarschijnlijk hebben de regenten vanwege de hoge kosten afgezien van het grote project en de door de stad onteigende huizen verhuurd. | |
[pagina 317]
| |
Een bouwplan voor vijf huizen (ca. 1700)In de verzameling bouwkundige ontwerpen van het Gemeente-Archief Amsterdam, waar zich het vorige plan bevindt, wordt ook een ontwerp voor vijf huizen aangetroffen waarvan de herkomst onbekend is. Het bestaat uit twee bladen; het ene met gevels en plattegronden, het andere met een op groter schaal getekende doorsnede (zie blz. 344 en 345). De tekeningen geven geen aanwijzingen over de ontwerper of over de plaats van bestemming. Dat het een ontwerp voor een concrete situatie is, bewijzen de afmetingen van het stuk grond; dit is namelijk 59 voet breed en heeft percelen van verschillende diepte. Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat men ook hierin een project tot vernieuwing van de huizen in de St.-Luciensteeg moet zien, echter zonder dat daarbij gedacht is aan een straatverbreding. Het is mogelijk dat men van de zes kamerwoningen de middelste vier heeft willen vernieuwen. De beide huizen aan de uiteinden zijn iets groter en verkeerdenGa naar margenoot+ op dat tijdstip misschien in betere conditie. In elk geval waren de vier middelste percelen volgens de meting van 1651 precies 59 voet breed. Niet alleen zouden deze nieuwe huisjes smaller worden dan de bestaande en niet breder zijn dan de minimummaat die de stadskeur toeliet; ze werden ook minder diep. De achtergrens van het erf viel samen met de achtergevel van de vroegere huisjes. Doordat er nog een heel klein plaatsje achter de nieuw te bouwen pandjes zou komen, werden ze iets korter dan die er nog stonden. In hoogte overtroffen zij deze echter aanmerkelijk. Wanneer inderdaad dit bouwproject voor deze plaats is ontworpen, moeten de regenten van het Burgerweeshuis van plan zijn geweest de gemeenschappelijke ruimte erachter bij het weeshuis te trekken. Ook is echter mogelijk dat men met de nieuwbouw niet te dicht bij het bouwvallige, als timmerloods gebruikte koehuis heeft willen komen. Ga naar margenoot+ Het bouwplan toont in de meest beknopte vorm het type dat het weeshuis voor de huizen rondom toepaste. Het eerst is dit gebruikt bij de vier nieuwe woningen in de Kalverstraat (100-106) die in 1696 vernieuwd werden. De indeling van dit vijftal lijkt zo zeer op die van de Kalverstraat, dat voor de bespreking van het gebruik van de diverse ruimten, daarheen verwezen kan worden (zie blz. 331). Het enige verschil ligt in het ontbreken van een keuken achter de plaats en in de geringere afmetingen. De toppen schijnen van een iets jonger type dan die aan de Kalverstraat, zodat het waarschijnlijk is, dat dit ontwerp iets later tot stand kwam. Vermoedelijk moet men er een voorloper in zien van de grote vernieuwing van alle huizen in de St.-Luciensteeg, waartoe in 1715 werd besloten. | |
De huizen aan de St.-Luciensteeg na 1716De vernieuwing van de huizen aan de zuidzijde van de St.-Luciensteeg (1716)Ga naar margenoot+ In de vergadering van regenten van 4 september 1715 werd besloten om de elf huizen aan de zuidkant van de steeg, waartoe ook het hoekhuis aan de Kalverstraat behoorde, af te breken en door nieuwe te vervangen. Zij waren zeer bouwvallig en kostten teveel aan reparatie. Uit de bewoordingen valt op te maken dat dit plan reeds enige jaren in overweging moet zijn geweest (Jansen 1962; 20). Waarschijnlijk hield de aankoop van het huis Kalverstraat 84 in 1712 ook reeds verband met deze plannen, omdat een deel van het achtererf daarvan gebruikt werd als bouwterrein. De regenten Pieter Nuyts en Gerard Rogge gingen de zaak bespreken met de burgemeesters, die toestemming gaven, doch geen subsidie van de stad in het vooruitzicht stelden. Wel werd erop aangedrongen dat men ‘sufficant’ moest bouwen met deugdzame materialen doch met de meeste ‘mesnagie’. De dertien nieuwe panden die op deze plaats verrezen kostten f 46.537, -. De plannen tot verbreding van de steeg, die sinds 1651 bestonden, blijken nu tot een minimum te zijn teruggebracht. Ga naar margenoot+ In februari 1716 begonnen de werkzaamheden die onder leiding stonden van de timmerman Jan van der Streng en de metselaar Leendert Tak. De eerste posten betroffen houtaankoop en werk van Jan van der Streng. Waarschijnlijk werden de vensters, puien en trappen klaar gemaakt. Op 8 juli wordt de eerste betaling voor graafloon gedaan en op 30 juni ontvangt de metselaar Leendert Tak zijn eerste betaling. Sindsdien komt hij maandelijks met hoge posten in de rekeningen voor. Volgens het opschrift op het regentenbord werd op 15 juni de eerste steen gelegd op de hoek bij de Kalverstraat en ook een aan het andere einde bij het huis naast de over- | |
[pagina 318]
| |
welfde Begijnensloot (zie blz. 227). Men had toen nog maar een begin gemaakt met deGa naar margenoot+ funderingswerkzaamheden, want op 19 augustus vindt een grote betaling aan de graver plaats en op 20 oktober wordt de rekening van de heibaas Daniel Mulder groot f 990.14, in éénmaal voldaan. Dat men dan echter al volop aan het opgaande werkGa naar margenoot+ bezig is bewijzen de hoge posten voor Leendert Tak. Op 19 september worden ook de rekeningen van de steenkopers betaald. Hendrik Yssendorp ontvangt f 2.165, -, Gerrit de Jongh f 1.565.14, en Jan van Oirschot f 789.9. Het smidswerk vergt in deze tijd eveneens hoge bedragen. Aan het eind van 1716 ontvangt Jan Gijseling f 733.18 voor hardsteenwerk. Ook aan het achterterrein werd gewerkt. Het bouwvallige koehuis dat gebruikt werd als timmerloods is vermoedelijk ontruimd en afgebroken nadat het houtwerk voor de huizen zal zijn gemaakt. Op 2 november ontvangt Adolf Mijling f 225. - voor het inkorten van zijn huis ten behoeve van het nieuwe werk. Waarschijnlijk is hiermee een kleine verandering aan het achterhuis van Kalverstraat 84 bedoeld. Ga naar margenoot+ Op 28 november ontvangt de graver f 175.9.- voor het graven van het riool voor het nieuwe werk en f 66.- voor de waterput achter de nieuwe huizen. Aangezien dit riool voor een deel en de put geheel binnen het oude koehuis liggen en ook binnen de in 1717 op die plaats gebouwde timmerloods, mag men aannemen dat het bouwvallige koehuis op dat moment reeds was gesloopt. Riool en put zijn bij de huidige werkzaamheden aangetroffen en komen voor op de plattegrond van ca. 1860 (zie blz. 259). Ga naar margenoot+ Op 12 december 1716 kwamen de vier rooimeesters van de stad op verzoek van de regenten van het Burgerweeshuis naar de St.-Luciensteeg om vast te stellen hoeveel grond het weeshuis in de steeg had ‘laten leggen’. Bij het huis over de Begijnensloot was de rooilijn 5 duim teruggelegd, en bij de hoeken van de ‘cornissinge in het midden van de steeg’ 23 duim van de buitenste kant gemeten. De metselaar Leendert Tak verklaarde hun dat er op de hoek bij de Kalverstraat 19 duim was blijven liggen. De verbreding van de steeg was dus zeer gering. Wel blijkt uit deze getallen dat de oude rooilijn enigszins gebogen moet zijn geweest (a.b.w. 138). Op 2 januari 1717 ontvangen de rooimeesters f 36.- voor het rooien van de huizen. Ga naar margenoot+ In 1717 gaan de posten betreffende de afwerking nog lang door. Hendrik en Abraham Isendorp ontvangen in april f 339.10.- voor witte vloerstenen en Willem van der Kloet f 670.4.- voor witte ‘steentgens’. De laatste betaling op 31 juli wordt gedaan aan Christoffel Asvalk, die f 489.6.- ontvangt voor het schilderen van de huizen. Ga naar margenoot+ Van veel belang is de verantwoording op 30 juni 1717: ‘aan Leendert Tak voor een Recognitie wegens zijn continuele presentie op 't nieuwe werk en 't maken van een plattegront der nieuwe huysen’ f 40.-. Hieruit blijkt dat men Leendert Tak als de ontwerper van dit huizenblok kan beschouwen. Tak was ook betrokken bij het bouwen van de vier huizen in de Kalverstraat in 1696, het lijkt mogelijk dat ook het ontwerp van de vijf niet-uitgevoerde huizen van zijn hand is (zie blz. 317). Dit nieuwe huizenblok sluit zich wat betreft plattegrond en indeling volkomen daarbij aan. In de voorgevel zijn echter twee nieuwe elementen gekomen: de gootlijst en dwarskap die alle daken verbergt en de schuifvensters. Er staat bij de betaling aan Leendert Tak zo uitdrukkelijk vermeld dat dit voor de plattegrond is, dat ondanks alles de vraag rijst ofGa naar margenoot+ deze andere en meer moderne gevel toch niet van de veel jongere Jan van der Streng zou kunnen zijn. Dit ontwerp zou zo goed in diens werk passen. Toch is het waarschijnlijker dat de schrijver van de rekening met plattegrond het gehele ontwerp bedoelde, temeer waar een soortgelijke betaling aan Jan van der Streng ontbreekt. | |
De indeling van de huizen uit 1716Ga naar margenoot+ De indeling van de huizen is bij een aantal nog bewaard gebleven, bij andere te herkennen uit de opmetingstekeningen bij aanvragen om bouwvergunning. Een belangrijke aanvulling van onze kennis vormt de ‘memorie van de huijsen in de St. Luciesteegh, hoe dezelve verdeelt zijn en wat commoditeyten daar in gemaakt zijn’ (a.b.w. 138). Hierin zijn alle kasten, bedsteden en dergelijke opgesomd die in overleg met de huurders gemaakt zijn en die in de huurprijs zijn doorberekend. Deze gegevens, gecombineerd met de tekeningen geven ons een exact beeld van de indeling van de huizen (zie blz. 346, 347 en 348). De meeste huizen van het type dat het weeshuis steeds toepaste bij de randbebouwing en dat we ook bij het bouwplan van de vijf huizen aantroffen (zie blz. 345). Er is een voorhuis met daarachter een benedenkamer, die in die gevallen | |
[pagina 319]
| |
waar geen keuken op de binnenplaats is als zodanig wordt gebruikt, en een opkamer die de mooiste kamer van het huis is. Daarboven zijn twee bewoonde verdiepingen en een zolder. De huizen achter het hoekhuis missen de opkamer, de keuken ligt hier geheel in de kelder, achter het voorhuis is een trap en de voornaamste kamer ligt op de verdieping. Bij de huizen van het normale winkelhuistype wordt de benedenkamerGa naar margenoot+ achter het voorhuis vaak ‘binnehaert’ genoemd. De opkamer, een enkele maal aangeduid als ‘saaltje’, bevatte veelal een ‘alcove’ (zie pag. 347). Niet alleen de indeling, ook de gevels laten zich zeer goed reconstrueren (zie blz. 346). De asymmetrische indeling van de puien volgt uit de oudste bouwaanvragen. Het blijkt dat telkens twee panden eikaars spiegelbeeld zijn. Het brede venster lag aan de schoorsteenzijde van het huis, het smalle aan de kant waar de trap was. Ga naar margenoot+ Over de huurders van deze huizen zijn we vrij goed ingelicht. Er is een lijst van de eerste huurders uit 1717 waarbij helaas de beroepen niet vermeld zijn (a.b.w. 138). De eerste jaren wordt meestal volstaan met een iets lagere huur, wij zullen hier alleen het hoogste en laatste bedrag vermelden. De tweede opgave is die uit het kohier van 1742 en tenslotte is er de lijst van huurders uit 1770 (a.b.w. 131). Ga naar margenoot+ Het huis Kalverstraat 78 werd in 1717 voor f 600 verhuurd aan Barend Box, in 1742 voor f 575 aan de lakenwinkelier Coenr. Bannier, in 1770 voor f 550 aan de lakenkoper Hendrik Buttelman. Dan volgden de drie achterhuizen aan de St.-Luciensteeg 1, 3 en 5. Ga naar margenoot+ St.-Luciensteeg 1 werd in 1717 voor f 325 verhuurd aan Isaak Slamp, in 1742 voor f 275 aan de wed. J. Boele met een kousenwinkel, en in 1770 voor f 225 aan Barend Quak met een koffie-en-theewinkel. Ga naar margenoot+ St.-Luciensteeg 3 werd in 1717 voor f 325 verhuurd aan Frans de Mey, in 1742 voor f 315 aan de koekebakker Herm. Schade, in 1770 voor f 250 aan de koekebakker Frans Wijlacker. Ga naar margenoot+ St.-Luciensteeg 5 werd in 1717 voor f 360 verhuurd aan Wilhelmus van Campen, in 1742 is hier geen aanslag, in 1770 is het voor f 350 verhuurd aan de bontwerker George Benjamin Kreitzig. Hierna volgen de grotere huizen aan de steeg. Ga naar margenoot+ St.-Luciensteeg 7 werd in 1717 voor f 425 aan Isaack Souman verhuurd, in 1742 voor f 375 aan de boekhandelaar Rudolph Brouwer en in 1770 voor f 440 aan de knopenmaker Pierre le Pelletier. Ga naar margenoot+ St.-Luciensteeg 9 werd in 1717 voor f 499 verhuurd aan Jan Duruve, in 1742 voor f 435 aan de linnenwinkelier J. Saudanis en in 1770 voor f 425 aan de grutter Claas van Hoeck. Ga naar margenoot+ St.-Luciensteeg 11 werd in 1717 voor f 475 verhuurd aan Maria Relingh, in 1742 voor f 375 aan J. Foubert met een snuifwinkel, in 1770 voor f 420 aan Jean Foubert met een garen- en lintwinkel. Ga naar margenoot+ St.-Luciensteeg 13 werd in 1717 voor f 475 verhuurd aan Paulus Renouard, in 1742 voor f 440 aan J. Lombart met een Franse winkel en in 1770 voor f 425 aan de kleermaker Gerard Schreuder. Ga naar margenoot+ St.-Luciensteeg 15 werd in 1717 voor f 450 verhuurd aan Nicolais Pinart, in 1742 voor f 425 aan de kleermaker Anth. Marmet en in 1770 voor f 475 aan Jan van der Plas met een stoffenwinkel. Ga naar margenoot+ St.-Luciensteeg 17 werd in 1717 voor f 450 verhuurd aan Ludewina Swanenburg, in 1742 voor f 450 aan de apotheker Bachard Corsiberg en in 1770 voor f 475 aan de wed. François Quien met een garen- en lintwinkel. Ga naar margenoot+ St.-Luciensteeg 19 werd in 1717 voor f 500 verhuurd aan Jan Kool, in 1742 voor f 475 aan de wed. Bouman met een boekwinkel en in 1770 voor f 550 aan Pierre François Chatenier met een snuifwinkel. Ga naar margenoot+ St.-Luciensteeg 21 werd in 1717 voor f 550 verhuurd aan Gerrit Schrijver, in 1742 voor f 525 aan Ernst Stuart met een rouwwinkel en in 1770 voor f 475 aan de apotheker Bernardus Herderschee. Ga naar margenoot+ St.-Luciensteeg 23 werd in 1717 voor f 500 verhuurd aan Pieter de Haas, in 1742 voor f 530 aan de kleermaker P. de Boer, bij wie de koopman Jerem. Kingma inwoonde en in 1770 voor f 550 aan de keurslijfmaker Louis le Quesne. Ga naar margenoot+ St.-Luciensteeg 25, het huis over de Begijnensloot uit 1622, werd in 1742 verhuurd voor f 550 aan de zilversmid J. Hoesel en in 1770 voor f 550 aan de boterkoper Wijtze Pietersz. | |
[pagina 320]
| |
De latere veranderingen van het huizenblok aan de St.-LuciensteegOndanks de verschillende soorten winkels moet het huizenblok een uniform uiterlijk hebben gehad. Geleidelijk aan moet daar verandering in zijn gekomen doordat deGa naar margenoot+ winkelpuien onafhankelijk van elkaar gewijzigd werden. Dit proces zal niet ingrijpend zijn geweest. Vermoedelijk heeft men de stijlen laten staan en alleen de deuren en winkelvensters daartussen veranderd. In de tweede helft van de 19de eeuw kwam er echter een nieuwe mode, waarbij men boven de pui een kroonlijst aanbracht, die rustte op pilasters aan de zijkant. Hierdoor werd het benedendeel van de gevel een zelfstandig bouwwerk en werd de straat enigszins onderverdeeld in een benedenzone, die als een interieur op de voetgangers berekend was en een bovenzone. Vooral in een smalle straat als de St.-Luciensteeg was dit effect duidelijk waarneembaar (zie blz. 349). In korte tijd werden vrijwel alle puien vernieuwd; de meeste naar het ontwerp van de opzichter van het weeshuis H. Moeton Jr. Ga naar margenoot+ De grote afwisseling in de puien vond geen voortzetting in het bovenste deel van de gevels. Dit werd van nieuwe vensters voorzien, hetgeen bij alle huizen tegelijk op een nog niet nader vastgesteld tijdstip gebeurde. Evenals bij de gebouwen van het weeshuis werden de 18de eeuwse vensters met hun kleine ruiten hierbij vervangen door een ruitindeling van groter formaat. Enkele huizen van het blok kregen dakkapellen. Slechts eenmaal is de gevel van dit bouwblok in zijn volle lengte te overzien geweest, namelijk tijdens de nieuwbouw voor Gerzon aan de overzijde van de St.-Luciensteeg (zie blz. 347). Ondanks al deze veranderingen was de hoofdopzet van de gevel, de monumentale stenen bovenbouw die op houten puien rustte, bewaard gebleven. Slechts op één punt werd dit stramien verlaten, toen in 1883 het huis St.-Luciensteeg 23 bij het huis van de boekhouder van het weeshuis werd getrokken en daarbij een nieuwe gesloten stenen gevel zonder houten pui kreeg. Ga naar margenoot+ De veranderingen sinds 1880 zijn in het Archief van Bouw- en Woningtoezicht te Amsterdam bewaard gebleven. Hierdoor was een reconstructie van de toestand ca. 1900 mogelijk (zie blz. 348). | |
De huizen Kalverstraat 80-90Kalverstraat 80-82Ga naar margenoot+ Vermoedelijk vormden beide percelen in het begin van de 15de eeuw één erf. Doordat op dit erf een rente rustte, die eigendom werd van het St.-Lucienconvent zijn de oudste gegevens in het cartularium bijgeschreven. Op 6 oktober 1422 verklaart Willem Ruyschen soon dat hij een erf gepacht heeft van de weduwe van Jan Jan Heyntges zoens zoen zoals het ‘betimmert was voir den brande’ (cart. 62). Dit erf liep van het midden der Kalverstraat tot aan de Begijnensloot. Het achterste deel, over de sloot gelegen, werd op 20 juli 1423 door de erfgenamen van Jan Jan Heyntgensz zoen aan het St.-Lucienconvent verpacht (zie blz. 116). Dit deel van het erf was 18 voet breed; het deel aan de Kalverstraat moet breder zijn geweest, aangezien hier later twee huizen opgebouwd zijn. Ga naar margenoot+ De pacht die Willem Ruyschenz moest betalen bedroeg zes Wilhelmus schilden. Deze werd gedeeltelijk verkocht op 14 maart 1441 en kwam op 31 januari en 31 mei 1450 geheel in het bezit van het klooster (cart. 62 en 247). Deze rente is blijven rusten op de huizen Kalverstraat 80-82, die elk jaarlijks drie Wilhelmusschilden aan het klooster moesten betalen. De erven bij deze huizen liepen aan het eind van de 15de eeuw al niet meer door tot de Begijnensloot. Achter het noordelijke huis lag een gemeenschappelijke gang die naar een gemak aan de slootkant leidde. Deze gang werd in 1501 door het klooster aangekocht, die daarmee het gehele terrein achter de huizen in bezit kreeg (zie blz. 117). | |
Kalverstraat 80Ga naar margenoot+ In 1501 blijkt de ‘barduyrwercker’ Dirck Petersz eigenaar van dit huis te zijn. Deze wordt opgevolgd door Jan Bril, die het heeft verkocht aan Peter Remmentsz ‘den glaesemaicker’. Aan de achterzijde van het erf was een ‘loots’ getimmerd tegen de muur van het koehuis van het klooster en van de laatste van de zes verhuurde kamers aan de St.-Luciensteeg (cart. 58). Het kohier van 1546 vermeldt als eigenaar van dit huis, Cornelis van Delft. In de | |
[pagina 321]
| |
volgende kohieren van 1553, 1559 en 1562 treffen we hier de glazenmaker Pieter Remmetsz aan, die blijkens het kohier van 1569 eigenaar van dit huis was dat een huurwaarde bezat van ca. 30 lb. Het kohier van 1585 geeft de schoenmaker Dirck Cornelisz als bewoner. Op 23 februari 1598 verkoopt Dirck Henricxz Dorst het huis ‘t blauwe ruytgen’ daarin bijgestaan door zijn zoon Cornelis Dircksz en zijn zwager Cornelis Cornelisz aan de schoenmaker Arent Willemsz. Het erf grensde aan de achterzijde aan ‘Sinte Lucien convents hoyhuys’. Een omschrijving die vermoedelijk aan een oudere akte ontleend is (a.b.w. 527). Bij de overdracht van het buurhuis no. 78 in 1638 blijkt Aert Willems hier nog te wonen. Bij de onteigening van deze huizen door de stad moet zijn zoon de leerverkoper Abraham Aertsz het huis op 1 juli 1652 aan het weeshuis overdragen. NaGa naar margenoot+ deze aankoop zou Abraham Aertsz zich in het buurhuis vestigen en het weeshuis zou dit huis verhuren. Uit de stukken over het buurhuis (no. 82) volgt dat het huis no. 80 in het midden van de 17de eeuw, ‘de Vergulden Schoen’ heette. Blijkens het kohier van 1741 woonde hier de schavenmaker H. Vromans, die f 470.- huur betaalde. In 1750 werd dit huis, tegelijk met het buurhuis no. 82, door het weeshuis vernieuwd. | |
Kalverstraat 82Ga naar margenoot+ Dit huis behoorde in 1500 aan de weduwe Lysbeth Vrancken en haar kinderen (zie blz. 117). Het kohier van 1546 noemt Hillegont Vrancken en dat van 1553, Styn Vranckendr als eigenaars. In het cartularium van het St,-Lucienklooster uit 1557 wordt vermeld dat Styn Vrancken eigenares is van het ‘Lysbeth Vrancke huijse’ dat naast dat van Peter Remmetsz was gelegen. Zij was een jaarlijkse rente van drie Wilhelmus schilden aan het klooster schuldig. Tevens wordt vastgesteld dat zij ‘oick van outs een loots heeft anden convents muere’: aan welke muur zij geen eigendom had. Later kwam het huis in handen van Henrick ‘de costere’ van het Begijnhof die de ‘loots’ zonder toestemming van het convent nog wat verhoogde (cart. 58v). Deze laatste bewoonde het huis niet want het kohier van 1559 vermeldt hier Mr. Lambert Frederixz. Het kohier van 1562 deelt mee dat Evert Pietersz het huis huurt van Hendrik Cornelisz voor 58 lb. In 1569 is de eigenaar nog dezelfde maar de huur derGa naar margenoot+ is Cornelis Pietersz. Het kohier van 1585 noemt hier Jan Pietersz. Bij de verkoop van het buurhuis no. 80 in 1598 wordt als belending aan de zijde van no. 82 de smid Wolphert Gerritsz opgegeven. Het kohier van 1631 noemt hier Isaeck de Vries. De knoopmaker Ysaeck de Vries verkocht het huis op 21 juni 1652 aan de leerkoper Abraham Aertsz, wiens huis, Kalverstraat 80 door de stad was onteigend. Naar aanleiding daarvan werd een kwestie met de belending aan het weeshuis op 15 juliGa naar margenoot+ 1653 opnieuw omschreven door notaris Nicolaes Henrixz (a.b.w. 138). Het bleek dat Isaack de Vries het reeds bestaande achterhuis had laten verbouwen met gebruikmaking van een muur van het weeshuis, namelijk de zijmuur van het meest oostelijk huis van het blokje van zes verhuurde huizen aan de St.-Luciensteeg. VoorGa naar margenoot+ deze muur en de loden goot daarop was precario aan het weeshuis verschuldigd. Toen het weeshuis in 1655 het huis Kalverstraat 84 aankocht waren er nog meer zaken over het vroegere huis van Isaack de Vries te regelen. Beide huizen hadden een gemene muur ‘de drie lichten staende inde haert vant huijs’ van Isaack de Vries mochten niet worden ‘betimmert nochte verdonckert’. Bovendien behield dit huis het recht zijn pompwater uit de put van het buurhuis te betrekken mits de onderhoudskosten door beide partijen gedragen zouden worden. Aangezien de ‘haert’ de ruimte achter het voorhuis is vermoeden we dat het huis van de Vries iets boven het buurhuis uitstak en op deze wijze licht kon scheppen (a.b.w. 527). Ga naar margenoot+ Op 10 februari 1712 werd dit huis aan het weeshuis overgedragen voor f 9360.-.17 door de erven van Abraham Aerts (van der Voort). Het droeg toen de naam; de Drie Lelien’. Het weeshuis verhuurde dit huis. In 1741 betaalde de boekhandelaar Cornelis van Tongerloo f 500 per jaar voor dit pand. | |
Kalverstraat 80 en 82 na de vernieuwing in 1750Ga naar margenoot+ In het midden van de 18de eeuw waren de huizen zo bouwvallig dat ze op last van de burgemeesters vernieuwd moesten worden, hetgeen een bedrag van f 14887.-. 18 zou vergen. Het is duidelijk dat de huizen geheel herbouwd waren aangezien ze volgens de kaart van 1651 (zie blz. 193) niet gelijk van breedte waren en de rekeningen een hoog | |
[pagina 322]
| |
bedrag aan heiwerk vermelden. De huur was door de vernieuwing niet hoger geworden, terwijl de boekhandel op no. 82 in het nieuwe pand was teruggekeerd. De huurderslijst van 1770 wijst uit dat op no. 80 Arij Valk een oesterwinkel hield en f 500 huur per jaar betaalde; terwijl op no. 82 de wed. C. van Tongerloo, boekverkoopster f 525 aan huur betaalde. Ga naar margenoot+ De indeling van de vernieuwde huizen is alleen bekend uit de summiere opmeting voor de verbouwing in 1883. Ook hier zien we de gebruikelijke indeling van een voorhuis met een benedenkamer en opkamer daarachter. Achter de huizen waren plaatsjes en achterkeukens. Er zijn twee woonverdiepingen en een zolder geweest (zie blz. 350). Ga naar margenoot+ Het feit dat men de huizen bekroonde met twee topgevels verdient enige aandacht. Bij het hoekhuis (no. 78) dat in 1716 vernieuwd was had men reeds een lijstgevel toegepast. De timmermansbaas die aan dit huizenblok had meegewerkt Jan van der Streng was nog in dienst van het weeshuis en bouwde met de metselaar Coenraad Hoeneker in 1750 de beide nieuwe huizen (zie blz. 238). Schijnbaar vond men voorGa naar margenoot+ de Kalverstraat de topgevel toch meer geëigend dan de lijstgevel (zie blz. 354). In 1883 werden de huizen ingrijpend gewijzigd. In dat jaar werd de apotheek van Pieter Lourens Gude, die geruime tijd op no. 82 gevestigd was geweest, opgeheven door het overlijden van de eigenaar. Op no. 80 had E.B. Vieth een winkel in huishoudelijke artikelen. Met het weeshuis sloot hij een contract voor een tienjarige huur van beide panden en het huis St.-Luciensteeg 5 tot een bedrag van f 2500 per jaar. De beide huizen zouden worden samengevoegd naar ontwerp van H. Moeton Jr (zie blz. 350). Alles wat deze verbouwing meer zou kosten dan f 15.000 zou door Vieth worden betaald (de Ridder 1969; 105). Bij de verbouwing van 1883 haalde men de scheidingsmuur op de begane grond weg en verving deze door een rij kolommen. De grote ruimte werd verwarmd door een vrij in de ruimte staande kachel. Een grote trap achter het rechtse huis leidde naar de verdiepingen. Aan de voorzijde kwam een indrukwekkende pui en ook aan de kant van de St.-Luciensteeg werd een etalage van een soortgelijke vorm aangebracht. In 1899 kwam er een nieuwe huurder voor deze winkel, Adolf Francken, met een magazijn van horloges, pendules en bronzen (de Ridder 1969; 105). In 1916 richtte de herenmodezaak van Gerzon hier een filiaal in, waarbij de pui zowel aan de zijde van de Kalverstraat als aan die van de St.-Luciensteeg naar de plannen van A. Moen werd vernieuwd. Tot de verbouwing van 1969 is deze pui, in de trant van de Amsterdamse School, blijven bestaan. | |
Kalverstraat 84Ga naar margenoot+ Het erf ten zuiden van het perceel Kalverstraat 80-82, behoorde in 1422 aan Hillegont, de weduwe van Arent Jansz. (cart. 62). In een akte van 31 augustus 1452 wordt zij nog als belending aan de zuidzijde opgegeven, hoewel aan de noordkant dan een nieuwe eigenaar genoemd wordt (cart. 55). Mogelijk was het erf van Hillegont breder dan het perceel Kalverstraat 84 thans is. Het kan zijn dat ook dit erf een dubbel perceel was en dat een van de drie huizen die het klooster in 1480 aan de zuidzijde ervan verwierf oorspronkelijk tot het erf van Hillegont heeft behoord. In ieder geval heeft het reeds in 1480 zijn huidige breedte. Het behoort dan aan Godevaert Thaems. Niet alleen was dit perceel smal, het liep ook niet door tot de Begijnensloot. Reeds in 1500 blijkt het achterterrein in bezitGa naar margenoot+ te zijn van het klooster (zie blz. 117). In het kohier van 1546 wordt Truye Peters als eigenares van het huis vermeld. In 1563 vindt men hier ‘Dieloff Aenszn heer Wm Janszn’, waarvan de eerstgenoemde de eigenaar en de tweede de huurder is. In 1559 woont hier Willem Jacobszn bergervaerder. In 1562 en 1569 is het huis eigendom van de weduwe Anna Dircx, die er woont. De huurwaarde is dan 30 lb. In 1585 woont er Cornelis Theusz; het kohier vermeldt erbij dat hij vertrokken is. Uit een nota (a.b.w. 138) van 1 juni 1635 blijktGa naar margenoot+ dat in dit huis al een slager woonde. In het huis was een put waaruit het buurhuis no. 86, dat aan het weeshuis toebehoorde en waarin een blauwverver woonde, met een loden pijp water mocht onttrekken. Deze pijp was eigendom van het weeshuis. Er lag een goot tussen de huizen van de slager en de blauwverver: ‘In welke guet zij uytwateren door ons geweesen koehuys inde stincsloot’. Ga naar margenoot+ Op 22 januari 1655 werd het huis no. 84 ‘daert vliegende kint in de gevel staet’ door de | |
[pagina 323]
| |
erfgenamen van de vleeshouwer Jacques Pietersz voor f 9360. -. 17 aan het weeshuis overgedragen (a.b.w. 527). Uit de bepaling dat de drie lichten in de ‘haert’ van het huis aan de noordzijde (zie blz. 321) niet bebouwd mochten worden, welke bepaling ook in deze akte werd overgenomen, veronderstellen wij dat het huis no. 84 in 1655 nog niet in het bezit van een verdieping was. Bij de overdracht in 1655 bleek het huis te zijn belast met een ‘outeygen’ van een Wilhelmus schilt per jaar. In 1662 werd het het huis voor f 325. - aan de vleeshouwer Albert Michielsz verhuurd (a.b.w. 169). In 1741 betaalde de vleeshouwer Bar. Staphorst hier f 450 huur per jaar. In de huurderslijst van 1770 treffen we de vleeshouwer François France aan met een huur van f 475. Bij de problemen rond de Begijnensloot in 1758 speelde de stank van de afvalGa naar margenoot+ van deze slagerij een grote rol (zie blz. 234). Tot in onze eeuw behield het huis zijn oude karakter. In 1904 werd de onderpui gemoderniseerd (zie blz. 352). In 1931 werd het huis geheel verbouwd naar plannen van J. van Laren voor de firma Albert Heyn. Het huis kreeg een nieuwe gevel en werd samengevoegd met St.-Luciensteeg 7. Ga naar margenoot+ De opmetingstekeningen bij de bouwaanvragen geven ons enige informatie over het oorspronkelijke huis. De spiltrap loopt niet verder door dan de eerste verdieping, van daar gaat een andere trap naar zolder. Waarschijnlijk is dit huis met een verdieping verhoogd nadat het weeshuis het buurhuis aan de noordzijde in 1712 verworven had. De wijkkaart van 1761 toont het huis met een topgevel die uit het begin van de 18de eeuw zou kunnen dateren (zie blz. 14). Zowel de plattegrond als de doorsnede toont een duidelijk verschil tussen de voorste en de achterste helft van het huis. Het achterste deel bestaat uit een royale achterkamer waar een gang langs loopt die naar de achterplaats voert waar zich de keuken bevindt. Het voorhuis heeft op de tekening van 1931 een buitengewoon grote diepte; vermoedelijk is op dat moment reeds het voorhuis met de kamer erachter verenigd tot een grotere winkelruimte. Ook dit huis zal hebben bestaan uit een voorhuis met binnenkamer en insteek, waarachter een grote achterkamer, die blijkens de gang ernaast niet als keuken is gebruikt. Bij een verhoging in het begin van de 17de eeuw kunnen de kinderbinten door tussenbalken zijn vervangen. Het huis bezit een oude achtergevel. | |
Kalverstraat 86-88Op 16 december 1422 verpachtten de erven van Claes Heynensz een erf, dat van het midden der Kalverstraat tot aan aan de Voorburgwal liep, aan het St.-Lucienklooster dat daarmee het derde perceel verwierf (zie blz. 116). Aan de noordkant grensde het aan Hillegont, de weduwe van Arent Jansz en aan de zuidzijde aan Andries Andriesz. Het voorste deel van dit erf, tussen Kalverstraat en Begijnensloot, moet weer in particuliere handen zijn geraakt,. De drie huizen die thans de nos 86-88-90 dragen, werden op 22 juni 1480 door hetGa naar margenoot+ klooster gekocht van Jacob Ysbrantsz (zie blz. 117). Aan de zuidzijde van deze huizen was een gang naar de Kalverstraat, waarvan niet bekend is of deze alleen in gebruik was bij het hoekhuis of dat ook de andere huizen hier recht van doorgang hadden. Bij de overdracht bepaalde de stad dat het klooster deze huizen niet zelf in gebruik mocht nemen. Het achtererf heeft het wel voor eigen doeleinden gebruikt, aangezien reeds in 1500 het koehuis van het klooster aan de achterzijde van het erf van no. 80 grensde (zie blz. 320). De huizen aan de Kalverstraat werden steeds verhuurdGa naar margenoot+ en brachten vrijwel gelijke huur op, variërend van 30-40 lb. In het eerste huis, no. 86, treft men in 1553 Thonis Gerytsz aan; in 1559 de stoelmaker Arent Cornelisz en daarna in 1562, 1569 en 1585 Vredryck Pietersz. Het huis no. 88 is in 1553, 1559 en 1563 verhuurd aan Harman Arentsz van Doesburch en in 1569 en 1585 aan de koekebakker Claes Engelsz. In dit huis zou drie eeuwen lang een bakkerij gevestigd blijven. Een lijst van huurders van 1634/5 vermeldt op 86 wed. Jan van Doresla en op no. 88 Jan Jansz backer (a.b.w. 131). Blijkens de nota van 1635 in verband met de pomp naar de put van het buurhuis (blz. 323) was Jan van Doresla een blauwverver.Ga naar margenoot+ Op de kaart van 1651 staat in het eerste perceel geschreven ‘blaauwverver’ en in het tweede ‘de backer’. In 1741 vindt men als huurders op no. 86 de makelaar P. van Dort, die ook een sitsenwinkel hield en f 450 huur betaalde en op no. 88 de bakker H. Janse met f 500 huur. De huurderslijst van 1770 vermeldt op no. 86 Marten van Rossem met een chitsenwinkel waarvoor f 450 huur werd betaald en op no. 88 de broodbakker Jan Woutman die f 525 huur betaalde (a.b.w. 131). | |
[pagina 324]
| |
Ga naar margenoot+ In het begin van de 19de eeuw (ca. 1830) werd een plan gemaakt voor een algehele verbouwing dat gesigneerd is: Fikkert (a.b.w. 138) (zie blz. 353). Dit plan dat niet werd uitgevoerd, geeft aanwijzingen over de in die tijd bestaande toestand van beide huizen. In 1873 werd het pand no. 88, dat tot die tijd in gebruik was bij bakker Kammeyer, verbouwd door de aannemer C. Rietsnijder voor f 9220. -, vermoedelijk naar plannen van H. Moeton (a.b.w. n.a. 4) (zie blz. 354). In 1874 werd het gehuurd door de zadelmakerij Verweegen & Kok, die in 1888 het hoekpand (no. 90) erbij trok. In 1906 diende deze firma een bouwaanvrage in tot vernieuwing van de onderpui van de panden 88-90 met stalen kolommen, naar plannen van Ir. H. Slot. In 1924 werd ook het pand no. 86 bijgetrokken. Ga naar margenoot+ Van alle huizen uit de omringende bebouwing van het weeshuis zijn er geen, waarvan de geschiedenis zover bekend is als van deze percelen. Zij staan getekend op de plattegrond van 1631 en de toestand die daar is weergegeven komt vrijwel onveranderd overeen met de 19de eeuwse opmeting; bij het huis no. 86 ook nog met de opmeting van 1924. Mogelijk was de indeling van de nos. 86-88 al oud op het moment dat ze in 1631 voor de eerste maal werden opgemeten. Uit het archief van het weeshuis blijkt niet dat ze zouden zijn herbouwd. Dat het klooster deze panden nog in het midden van de 16de eeuw zou hebben laten vernieuwen is niet waarschijnlijk, gezien de slechte financiële toestand waarin het verkeerde en de voor de Kalverstraat niet bijzonder hoge huur die uit de midden-16de eeuwse kohieren blijkt. Wanneer het klooster deze huizen vernieuwd heeft, zou dit moeten hebben plaats gevonden kort na de aankoop ca. 1500. Waarschijnlijker echter is dat zij nog dateren van voor de aankoop door het klooster in het midden van de 15e eeuw. Ook het ontbreken van een verdieping en kelder wijst op een grote ouderdom. Ga naar margenoot+ Het best zijn we ook hier ingelicht over de plattegronden. De niet volledige opmeting van 1631 toont in beide gevallen achter het voorhuis twee vertrekken (zie blz. 352). Slechts bij het huis no. 88 dat als bakkerij in gebruik was, komt een stookplaats voor in de achter het voorhuis gelegen binnenkamer. Op de vogelvlucht is ook bij het eerste huis (no. 86) geen schoorsteen getekend. Bij de achterste vertrekken ontbreken de stookplaatsen zowel in de plattegronden als op het dak. Merkwaardig echter is die onder het open afdakje achter het huis no. 86, zowel op de plattegrond als in de vogelvlucht zeer nauwkeurig weergegeven. In dit huis woonde een blauwverver en het is mogelijk dat deze stookplaats met dit of een ander bedrijf te maken heeft. Ga naar margenoot+ De bestaande toestand van het verbouwingsplan van ca. 1840 geeft nog vrijwel dezelfde indeling weer. Deze situatie is tot uitgangspunt gekozen bij de tekening van de huizen in het bouwblok Kalverstraat-St.-Luciensteeg, waarbij bovendien de keukenindeling in de achterkamers uit het verbouwingsplan is overgenomen, (zie blz. 337). De doorsnede over het huis no. 86 bij het verbouwingsplan van 1924 toont aan dat er boven de binnenkamer een insteek is geweest (zie blz. 352). Deze binnenkamer ligt dan iets lager dan het straatniveau, waarschijnlijk als gevolg van verhoging van de Kalverstraat, zoals die nog in 1862 plaats vond. Aan de voorzijde van het huis was boven de pui een gevel gebouwd waarop een dwarse kap. De wijkkaart uit 1761 toont aan dat deze verbouwing, vermoedelijk nodig omdat de geveltoppen bouwvallig werden, toen reeds had plaats gevonden; de uitvoering ervan geschiedde omstreeks het midden van de 18de eeuw en wel bij beide panden tegelijk (zie blz. 15). Ook de tekening van Lamberts geeft deze situatie weer. Ga naar margenoot+ In de schematische voorstelling gemaakt naar de doorsnede uit 1924 zijn de duidelijk latere veranderingen weggelaten (zie blz. 352). Er ontstaat dan een huis met een voorstuk zonder verdieping en achter het voorhuis een binnenkamer met insteek daarboven, dan volgt een achterkamer die wel een verdieping heeft. Op het verbouwingsplan van ca. 1840 zijn bij beide huizen de achterkamers aangegeven als keuken. De panden 86-88 tonen grote overeenkomst, ook op het punt van de trapaanleg. Zowel de tekening uit 1631 als die uit het begin van de 19de eeuw laat een steektrap zien tegen de linkermuur, die half voor de gang naar achter staat. Uit de genoemde doorsnede van no. 86 blijkt dat deze trap niet verder ging dan de insteek. Ook no. 88Ga naar margenoot+ blijkt volgens de verbouwingstekening van ca. 1840 een insteek te bezitten. De trap naar boven lag hier evenals bij no. 86 loodrecht op de as van het huis tegen de wand van de achterkamer. | |
[pagina 325]
| |
Ga naar margenoot+ Het valt te begrijpen dat er plannen ontstonden om deze beide lage huizen, die alleen aan de voorzijde een bovenvertrek hadden, op de normale hoogte te brengen. Het helaas niet gedateerde plan van Fikkert dat omstreeks 1840 in opdracht van het Burgerweeshuis moet zijn gemaakt, voorzag hierin. Er is een oplossing waarbij wordt voorgesteld de voorgevels met een verdieping te verhogen en er is een voorstel met een geheel nieuwe gevel. In beide gevallen echter werd de benedenverdieping slechts weinig veranderd; de driedelige plattegrond en de insteek boven de binnenkamer bleven daarbij gehandhaafd. Op de eerste en tweede verdieping zou de trap in het midden komen, zodat er een voor- en een achterkamer zouden ontstaan. Het is merkwaardig dat men hier aan een verhoging van de bebouwing gedacht heeft zonder afbraak en verbetering van de fundering, hetgeen in 1873 bij het pand no. 88 ook inderdaad gebeurd schijnt te zijn. De funderingen van deze huizen zullen dan ook, in tegenstelling tot die van vrijwel alle andere middeleeuwse huizen aan de Kalverstraat die in het bezit van het weeshuis kwamen, van goede kwaliteit geweest zijn. Het huis no. 86 is een der weinige in de Kalverstraat die thans nog voor een deel slechts een verdieping hoog zijn. | |
Kalverstraat 90Ga naar margenoot+ Het meest zuidelijke huis van het drietal dat het St.-Lucienklooster in 1480 verwierf, lag naast de gang die hier tussen de huizen naar het achtererf voerde. De kohieren van 1553 en 1559 wijzen uit dat het klooster dit huis verhuurde aan de mandenmaker Pieter Jansz. In 1562 had de mandenmaker Claes Albertsz het gehuurd voor 30 lb terwijl het kohier van 1569 hier meester Dirck als huurder noemt, die 32 lb betaalt. Dit laatste kohier is het enige dat de bebouwing aan de gang naast dit huis vermeldt. De wed. Machtelt betaalt hier 4 lb huur, de wed. Aeff Geryts 11 lb. Jan Claesz huurt hier een huis en een ‘hoeyhuis’ voor 20 lb.; Maarten Heyndricx een loods en een onbebouwd erf voor 23 lb., terwijl Vreeck Gerytsz er een huisje huurt voor 4 lb. Ga naar margenoot+ Een dergelijke bebouwing achter een huis met gang ernaast treft men in de Kalverstraat verscheiden malen aan. Dat het kohier van 1563 deze bebouwing niet vermeldt wekt de indruk dat het klooster toen wellicht nog niet tot verhuren was overgegaan. Van het hooihuis en het koehuis (de loods uit het kohier van 1569) is dit te begrijpen. De vier verhuurde huisjes echter, waarvan er drie naast elkaar genoemd worden en een vierde meer apart schijnt te liggen komen voor onder het hoofd ‘op Sinte Lucien erff’. We krijgen de indruk dat de oude voorhof van het klooster, aan de oostkant van de Begijnensloot gelegen, nog precies eender was als hij in het cartularium van 1557 werd beschreven (zie blz. 120). Dit zou eerst veranderen toen het weeshuis hier zijn hoofdtoegang maakte en met een poort afsloot. In 1581 werd het huis no. 90, met de poort en het huis aan de andere kant van de gang vernieuwd (zie blz. 136). Het kohier van 1585 noemt de bewoners van deze huizen niet. Ga naar margenoot+ In de lijst van 1634/5 treffen we op no. 90 Robert Henricxz aan (a.b.w. 131). In 1662 was het huis verhuurd aan Jan Reijniersz Vos, schoolmeester, voor f310, - (a.b.w. 169). In 1742 was het perceel no. 90 voor f 525 verhuurd aan de zilversmid J. de Laet. In 1770 houdt Guillaume Bernard hier een galantery winkel waarvoor hij f 500 huur betaalde (a.b.w. 131). Op 6 april 1785 gaven de regenten aan een nieuwe huurder toestemming om de voor- en zijgevel te verbouwen en te voorzien van schuiframen en het reliëf van de stenen weesjongen van de voorgevel naar de zijkant te verplaatsen (de Ridder 1969; 105). In het begin van de 19de eeuw was er een boekwinkel in het pand met een uitgebouwde etalage aan de zijde van het pleintje voor de poort, zoals te zien is op de prent van Hilverdink (zie blz. 18). Ga naar margenoot+ In 1888 werd het hoekhuis in gebruik genomen door de lederwinkel van de firma Verweegen en Kok, die op no. 88 gevestigd was. In 1906 kregen de beide panden een nieuwe stalen onderpui naar ontwerp van Ir. H. Slot. In 1968 werden beide panden opnieuw verbouwd en verdween Verweegen en Kok uit de Kalverstraat. Ga naar margenoot+ Van het in 1581 gebouwde huis zijn de gevels bekend van de wijkkaart van 1761 (zie blz. 355), de tekening van Schouten van de Wijde Kapelsteeg (zie blz. 15) en van de aan Lamberts toegeschreven tekening (zie blz. 355). De laatste geeft het meest duide- | |
[pagina 326]
| |
lijke beeld van het huis en wijkt in geen enkel opzicht af van de andere tekeningen. Aangezien Lamberts het huis voor de verbouwing van 1785 niet getekend kan hebben heeft hij mogelijk een oudere, thans niet meer bekende, tekening gekopieerd. Van een dergelijke tekening vermeld in een veilingcatalogus is de verblijfplaats onbekend (Wurfbain e.a. in 1912, no. 971). Het oorspronkelijke uiterlijk van het huis met het reliëf in de voorgevel en de drie nissen in de zijgevel kwam reeds ter sprake bij de aanleg van de weeshuispoort van 1581 (zie blz. 136). Het huis Kalverstraat 90 behield zijn oorspronkelijk aspect tot aan de verbouwing waartoe in 1785 toestemming werd gegeven. Dat deze ook werd uitgevoerd bewijst de tekening van Jacob Cats uit 1793, die de Wijde Kapelsteeg en de weeshuispoort afbeeldt vanuit het zelfde punt als Schouten dit doet. Het huis heeft dan in de voorgevel twee schuifvensters gekregen en ook in de zijgevel hebben de luiken in de nissen plaats gemaakt voor schuifvensters met in het midden het reliëf. Aan de zijkant is reeds een uitgebouwde winkelkast te zien; de top is veranderd in een puntgevel. Ga naar margenoot+ Zoveel als er van het uiterlijk van dit huis bekend is, zo weinig weten we van de indeling. Het is de vraag of de achterkamer die binnen de poort valt ook in 1581 gebouwd werd en tot het huis behoorde. Gezien de afwijkende richting van dit deel zou men kunnen denken aan een achterhuis dat gebouwd is tegelijk met de vernieuwing van het koehuis (zie blz. 143). Waarschijnlijk heeft men in 1581 de oude huisjes voorlopig gehandhaafd en deze, aangezien zij binnen de weeshuispoort lagen, als dienstwoningen gebruikt. Bij de vernieuwing van het koehuis die in 1590 plaats gevonden kan hebben zullen dan de portierswoning en het huis van de geldophaler ook vernieuwd zijn. De laatste zal een deur buiten de poort hebben gekregen die in de zijgevel van het huis Kalverstraat 90 werd geplaatst; op de plattegrond van 1631 is deze te zien. Op die deze plaats ligt ook de trap naar boven. Wanneer de achterkamer iets jonger is dan het huis en er ook niet bij behoorde, dan besloeg het in 1581 gebouwde huis slechts het deel tot aan de poort. De plattegrond van 1631 toont hier slechts twee ruimten: een bijzonder lang voorhuis en een achterkamer met stookplaats. Het lijkt alsof deze huisplattegrond niet geheel af is. In het kleine uitstekende rechthoekje in de scheidingswand naast de vensters zou de trap gelegen kunnen hebben, ongeveer op dezelfde plaats als in het huis aan de andere kant van het pleintje. Men vraagt zich af of er aan de achterzijde van het voorhuis niet een binnenkamer was afgescheiden; een aanleg die men bij het huis aan de andere kant van de poort nog zal ontmoeten. Ook de tekening van Lamberts toont een kort voorhuis met daarachter een kelderkamer en een opkamer (zie blz. 160). | |
De huizen Kalverstraat 94-108De huizen Kalverstraat 94-96-98 in de middeleeuwenOp de plaats van de huidige groep van drie huizen, Kalverstraat 94-98, en nog een vierde huis daarbij gerekend, kan in het begin van de 15de eeuw een breed erf gelegen hebben dat eigendom was van Andries Andriesz. Dit perceel zette zich voortGa naar margenoot+ over het eiland tussen de Begijnensloot en de Voorburgwal. Aan de achterkant was er een deel afgesplitst, waarop een apart huis stond. Het gedeelte op het eiland was het tweede perceel dat het klooster verwierf, hetgeen in 1415 en 1416 plaats vond (zie blz. 116). Over het deel van het perceel aan de Kalverstraat is weinig bekend. Wanneer in 1480 het klooster de groep van drie huizen (thans Kalverstraat 86-90) aankoopt, wordt Marten IJsbrantsz als buurman aan de zuidzijde vermeld (zie blz. 117). Het is niet na te gaan of hij het erf over de volle breedte in bezit had of slechts een deel. Uit de verdere geschiedenis is het echter waarschijnlijk dat het brede erf steeds in één hand gebleven is. Vermoedelijk omstreeks 1500 kan dit erf in bezit zijn gekomen van de kerkmeesters van de kapel der Heilige Stede die aan de overzijde van deGa naar margenoot+ Kalverstraat lag. Zij waren tevens de regenten van het Sacramentsgasthuis of Oudemannenhuis dat in 1422 ongeveer op de plaats van het latere huis Kalverstraat 102 moet zijn gesticht (zie blz. 121). De achterzijde van het erf werd bij dit gasthuis getrokken dat uitgebreid werd met een nieuw gebouw. De vier huizen die op het voorste deel van het erf gebouwd waren werden ten behoeve van de kapel verhuurd. Ook hier zien we weer hoe de achtererven van de huizen een andere bestemming kregen. | |
[pagina 327]
| |
Het kohier van 1546 noemt deze huizen niet. Uit de kohieren over de volgende jaren blijkt dat de vier huizen volgend op de drie van het St.-Lucienklooster aan de Heilige Stede behoren. No. 94 wordt in 1553 verhuurd aan Kerstant Jacobsz; in 1559 en 1563 aan Jacob Ballemaker die 42 lb betaalt en in 1569 aan Steven Pietersz tegen 48 lb. Ga naar margenoot+ Achter dit hoekhuis is een huis dat de helft aan huur doet vergeleken met de voorste huizen. In 1553 woont hier Appolonia Jacobsdr; in 1559 een ‘minnemoer’; in 1563 wordt het huis voor 18 lb verhuurd aan Harman Rieuwertsz en in 1569 voor 20 lb aan Griete Roemers. Het huis no. 96 is in 1553 voor 26 lb verhuurd aan Henrick Sijmonsz; in 1559 betaalt Henrick de glazenmaker 38 lb; in 1563 is Adriaen Gerytsz de huurder en in 1569 treft men hier meester Willem aan, die 42 lb huur betaalt. Het huis no. 98 wordt in 1553 voor 21 lb verhuurd aan Hillegont Jansdr; in 1559 woont er Mr Jan Berenz die 30 lb huur betaalt en in 1562 en 1569 heer Jan Perchijn met 35 lb huur. Het vierde huis dat in het bezit was van de kerkmeesters der Heilige Stede werd in 1554 overgedragen aan het Oudemannenhuis (zie blz. 329). De drie overige gingen in 1579 over in het bezit van het weeshuis. | |
De huizen Kalverstraat 94, 96 en 98 in de 17de en 18de eeuwGa naar margenoot+ Het huis op de hoek van de gang naar het vroegere klooster werd in 1581 door het weeshuis vernieuwd (zie blz. 136). Het is daarbij aan de voorkant versmald, waardoor een scheef toelopend pleintje voor de poort ontstond. De oorspronkelijke voorgevel van dit huis is slechts bekend uit de schematische aanduiding op de wijkkaart van 1761. Ook hier stond het beeld van het weeskind in de voorgevel. Meer is bekend over deGa naar margenoot+ zijgevel die zeer goed afgebeeld is op de vogelvlucht van 1631 (zie blz. 354). Het inwendige van het huis lijkt vrij uitvoerig weergegeven op de plattegrond van 1631 (zie blz. 354). Er is een voorhuis met daarachter een kleine binnenkamer waarin geen schoorsteen is getekend. Dan volgt een achterkamer met een schouw en een bedstede. Uit de tekening van de zijgevel blijkt dat er boven de binnenkamer een insteek was. De ruimte op de verdieping heeft weinig licht en schijnt gebruikt voor berging. Op de zolder zijn een reeks vensters getekend, die een aanwijzing kunnen zijn van slaapvertrekken. Het huis is een bescheiden voorbeeld van het traditionele huistype met driedelige plattegrond. Ga naar margenoot+ Het kleinere huis achter het hoekhuis is waarschijnlijk na 1581 gebouwd. Vermoedelijk is het in het begin van de 17de eeuw vernieuwd en heeft het daarbij, evenals het huis van de geldophaler aan de andere kant van de poort, een eigen buitentoegang gekregen. Door de achterkamer van het hoekhuis was daartoe een gang gebroken waarin zich ook een trap naar boven bevond. Aanvankelijk bestond deze woning uit een kamer met verdieping en een open plaatsje erachter, dat op de stadskaart van 1625 nog onbebouwd is. In 1631 is hier echter een vertrekje bijgebouwd. De woning heeft evenals die aan de andere kant van de poort, geen toegang binnen het weeshuis. Mogelijk was hier de schoolmeester gehuisvest die na 1631 zijn huis kreeg aan de zuidzijde van het jongensplein. Ga naar margenoot+ De beide huizen Kalverstraat 96 en 98 tonen op de kaart van 1631 vrijwel gelijke plattegronden en opstanden. In de 16de-eeuwse kohieren waren ze niet gelijk van huur. Het schijnt dan ook dat ze na 1569 vernieuwd zijn. Bovendien maken de plattegronden met het voorste huis met twee ruimten, een binnenplaats en achterhuis een jonge indruk. Bij de middeleeuwse huizen gaf men de voorkeur aan een driedelige plattegrond (zie blz. 306). Ga naar margenoot+ Een mogelijk punt voor datering vormen de gevels. De vogelvlucht van 1631 toont hier, van de achterzijde gezien, trapgevels met ingesneden trappen, hetgeen in de 17de eeuw niet meer werd toegepast (zie blz. 354). Op de wijkkaart van 1761 is de gevel van no. 98 nog afgebeeld met gotisch aandoende bogen in de top (zie blz. 355). Het is echter zeer de vraag in hoeverre deze aanwijzingen betrouwbaar zijn. Ga naar margenoot+ Van belang in dit verband is de verkoop van een ‘houck erffs’ door het Oudemannenhuis aan het weeshuis, in 1603 (a.b.w. 527). Dit stuk grond was gelegen achter de huizen aan de Kalverstraat die toen eigendom van het weeshuis waren en wordt omschreven als ‘streckende vande gemene muer vant bleyckvelt van t voorsz oudemannen huijs tot ande keucken vande huysinge van tweeshuys t' welck jegenswoordich bewoont | |
[pagina 328]
| |
wordt bij mr Willem organist’. Dit huis moet het huis no. 96 zijn dat sinds 1569 bewoond werd door Willem Aertsz de organist van de Nieuwe Kerk, en waaraan steeds reparaties voorkomen in de fabrieksboeken (a.b.w. 446). Het grondstuk is op de kaart van 1631 gemakkelijk te herkennen als de plaats achter de keuken van Kalverstraat 96, waarop ook het huis van de schoenmaker met vensters uitkomt. Aan de noordzijde is begrenzing niet nader aangeduid dan als het weeshuis. Gezien het hoge bedrag dat hiervoor betaald werd f 1.000.- lijkt het ons niet uitgesloten dat het terrein tot aan de gang liep, zodat men nu de huisjes aan de zuidzijde daarvan kon bouwen (zie blz. 150). Dat men dit bedrag alleen zou hebben uitgegeven voor de keukenplaats van Mr. Willem is minder waarschijnlijk. Wel blijkt uit deze overdracht dat vermoedelijk toen deze achterkeuken er al stond. Het is dan ook niet waarschijnlijk dat het weeshuisGa naar margenoot+ deze beide huizen heeft laten bouwen nadat het in 1579 eigenaar ervan geworden was. Vermoedelijk zijn deze beide huizen gebouwd tussen 1569 en 1578 toen zij nog in het bezit van de kerkmeesters der Heilige Stede waren. De achterhuizen kunnen gevormd zijn door het tweede Oudemannenhuis dat na 1550 tot aparte woonkamers was ingedeeld. Indien dit oudere gebouw daarvoor niet werd gebruikt dan moeten de achterhuizen er tegen aan gebouwd zijn (zie blz. 121). Ga naar margenoot+ De lijst van huizen uit 1634/5 (a.b.w. 131) noemt op no. 94: Otto Jansz ‘koussekoper’; op no. 96: de weduwe van Jacob Willemsz en op no. 98: Salomon Abrahams ‘vlaskoper. De lijst van verhuurde huizen uit 1662 noemt op no 94: Otto Jansz van den Wijngaert met f 245 huur; op no 96: Antonij Verhelle, “lakenkoper en bereijder” met f 400 huur en op 98: Dirck en Jan Kieff met f 300 huur (a.b.w. 169). Het kohier van 1742 vermeldt op no. 94: J. Wijngaert, vischopzetter van de markt met f 400,- huur, op no. 96 de kruidenier Matth. Cousijns met f 450,- huur en op no. 98 de zevenmaker Ancojard d. Greijs die f 500.- huur betaalde. Zijn familie woonde hier al lang want op de kaart over de vernieuwing van de buurhuizen in 1695 wordt hier Leender de Grijs als bewoner vermeld (zie blz. 358). De huurderslijst van 1770 geeft de volgende huurders op. Het hoekhuis no. 94 werd voor f 280.- gehuurd door de wed. P. Dorsman, die een ‘Gaas en balance winkel’ hield, no. 96 werd voor f 450.- gehuurd door Francois le Tellier met een catoenwinkel en no. 98 voor f 400.- door wed. Nicolaas Streep met een gaaswinkel (a.b.w. 131). | |
De vernieuwing van de huizen Kalverstraat 94-96-98 in 1771De huizen verkeerden in het midden van de 18de eeuw in een slechte staat, want op 1 maart 1769 besloten de regenten om deze drie huizen ‘zeedert veele jaaren om hun oudheid ter vertimmering gedestineerd’ eerlang te slopen. Het bestek en de begroting die door de timmerman en de metselaar van het weeshuis waren opgemaakt, werden door de Thesaurieren der stad op advies van Directeur Rauws goedgekeurd. Ga naar margenoot+ Op 8 juli 1771 werd op de hoek van de Kalverstraat en het pleintje de eerste steen gelegd door Jhr. Pieter van der Lijn, zoon van een van de regenten (Jansen 1962; 21).Ga naar margenoot+ De materiaalaankopen De uitgaven voor de nieuwe huizen zijn temidden van de onkosten aan de andere huizen van het weeshuis terug te vinden; ze zijn afzonderlijk vermeld. Doordat de rekeningen per maand of per jaar werden voldaan vindt men alleen de namen van hen die aan het bouwen hebben meegewerkt, men krijgt echter weinig informatie over het verloop van de bouwerij. Het werk werd uitgevoerd door de timmerman Dirk Heijdeman en de metselaar Cornelis van Twisk. Gezien de betalingen aan de graver en aan de heibaas Wijnand van Leeuwen is het duidelijk dat de huizen van de grond af vernieuwd zijn. De steen werd geleverd door Matthijs van Son en de witte muurtegels door de Erven Van der Kloet. De steenhouwersfirma wed. H. Poggeman ontving aan het eind van 1771 f 2726.4.- en aan het eind van 1772 f 1084.7.- op rekening van de nieuwe huizen. Aangezien er geen andere steenhouwers bij betrokken waren moet deze firmaGa naar margenoot+ ook de drie topgevels hebben geleverd. Ook zal de nieuwe weesjongen, die een plaats kreeg in de zijgevel, uit dit atelier afkomstig zijn. Dit beeld was een kopie van het reliëf dat vroeger de voorgevel sierde. Waarschijnlijk is het de bedoeling geweest dit beeld over te plaatsen, maar verkeerde het daarvoor in te slechte toestand of is het verongelukt. Het opschrift dat voordien geschilderd was, werd in de steen gehakt.Ga naar margenoot+ De drie huizen waren zo gebouwd dat ze van gelijke grootte waren; de afschuining die voordien alleen het hoekhuis smaller maakte, werd verdeeld, zodat de voorgevels iets smaller werden dan de achtergevels (zie blz. 336). De woningen kregen weer het | |
[pagina 329]
| |
gewone type van de huizen rondom het weeshuis. Er waren een voorhuis met een kelder eronder en een opkamer met benedenkamer. Achter de plaats lag een keuken die een verdieping had die vanuit de opkamer te bereiken was. Boven het voorhuis bevonden zich twee verdiepingen die, gezien hun hoogte en hun vensters, als woonruimten gediend kunnen hebben. Slechts de zolder schijnt voor berging bestemd te zijn geweest. De aan G. Lamberts toegeschreven tekening vult onze kennis over de oorspronkelijke toestand van de gevels aan. Hoewel men hier met winkelhuizen te maken heeft treft men toch een gesloten winkelpui aan. Er zijn twee schuifvensters met luiken in het onderste deel en een voordeur met een glazen bovendeur (zie blz. 160). Ga naar margenoot+ De oudste bouwaanvragen geven deze toestand al niet meer weer. Daar zijn de huizen reeds in het bezit van winkelpuien die nadien veranderd worden. Kalverstraat 94 werd verbouwd in 1906, waarbij de winkelpui is ontstaan die tot 1965 intact bleef. De plattegrond uit 1906 zal nog veel van de oorspronkelijke toestand bewaard hebben (b.w.t.). Kalverstraat 96 kreeg in 1904 de winkelpui die nog bekend is van de oudste foto's (zie blz. 356). In 1918 werd het pand verbouwd door J. Roodenburg voor de firma Boldoot. Toen ontstond de pui die de latere veranderingen overleefd heeft (b.w.t.). De plattegrond en doorsnede van dit perceel zijn ontleend aan de opmeting voor de verbouwing van 1918 (zie blz. 357). Bij het huis Kalverstraat 98 werd in 1883 een nieuwe onderpui aangebracht (zie blz. 356). Sinds 1888 was hier een klokkenwinkel gevestigd die door Cronenberg en Stroethof begonnen, door De Wilde en Brokke werd voortgezet tot 1969 (de Ridder 1969; 106). In 1927 werd het huis inwendig gewijzigd. De plattegrond van voor deze verbouwing is gebruikt op de overzichtstekening (zie blz. 336). | |
Kalverstraat 100 voor 1696Ga naar margenoot+ Op 9 maart 1554 dragen de ‘heyligerstede meesters’ dit huis over aan de ‘regenten van theylich sacraments gasthuys over de heyliger stede’. Het huis was ‘geteyckent mit de Letter B’. Aan de zuidzijde ervan lag de gang van het genoemde gasthuis en aan de noordkant de huizen van de Heilige Stede. Het erf strekte zich uit van de ‘middelstraet tot aghter anden huysingen vant voorsz gasthuys dwelck toude gasthuys plachtGa naar margenoot+ te wesen’ (a.b.w. 527). Het kohier van 1553 noemt hier als bewoner Jan Berenz die een zeer hoge huur van 66 lb aan ‘theylige sacraments gasthuys’ betaalde. Vermoedelijk had Jan Berenz zowel het voormalige Oudemannenhuis als het huis aan de straat in gebruik en wellicht is daarom dit laatste uit het bezit van de Heilige Stede aan het Oudemannenhuis overgedragen. Reeds in 1559 is Jan Berenz naar het buurhuis, Kalverstraat 98, verhuisd en is zijn vorig huis gesplitst. Het gedeelte aan de straat was blijkens de kohieren van 1559 en 1562 voor 32 lb verhuurd aan LysbethGa naar margenoot+ Willems. In 1569 betaalt Harman Gerytsz hier 30 lb huur. In 1632 werd dit huis aan het weeshuis overgedragen (zie blz. 176). Volgens de opgave van 1634/5 is het verhuurd aan de blauwverver Albert Segersz (a.b.w. 131). In 1662 betaalde zijn weduwe Marijtje Lamberts nog f 270 huur voor dit huis (a.b.w. 169). | |
Kalverstraat 102Ga naar margenoot+ Waarschijnlijk is dit het perceel waarop in 1422 door Dirc Hollant een gasthuis werd gesticht, tenzij dit gasthuis van het begin af op het achtererf lag en alleen door een gang met de Kalverstraat was verbonden (zie blz. 121). In het midden van de 16de eeuw was dit huis in particuliere handen. De kohieren van 1546 en 1553 geven hier Jan Michiels op met een huurwaarde van 12 en 15 lb. In 1559 woont hier Wouter Barentsz met een huurwaarde van 29 lb. Het kohier van 1562 geeft bovendien twee achterhuizen die te zamen 20 lb opbrengen en door mr Wouter ‘snijder’ verhuurd werden. Deze laatste woonde in het huis aan de straat. In 1569 worden de huizen verhuurd door Jan Pietersz ‘int swarte cruijs’. ‘De achterhuizen brengen 13 lb op, het voorste huis dat aan Claes Claesz verhuurd is 28 lb. Waarschijnlijk is het huis voor 1572 door het Oudemannenhuis gekocht want bij de aankoop van het buurhuis in dat jaar wordt deze instelling als belending genoemd. In 1632 kwam dit huis aan het weeshuis (zie blz. 176). In de huurderslijst van 1634/5 treffen we de kruidenier Jacob Bos aan (a.b.w. 131). In 1662 is het huis voor f 236 verhuurd aan Jan Cornelis “ijserkramer” (a.b.w. 169). | |
[pagina 330]
| |
De drie achterkamers in het voormalige OudemannenhuisHet voormalige Oudemannenhuis was nadat in 1545 het nieuwe gebouw in gebruik was genomen vermoedelijk getrokken bij het huis van Jan Berensz in de Kalverstraat (no. 100). Nadien blijkt het in drie woningen te zijn gesplitst (zie blz. 121). Het kohier van 1559 noemt de drie huisjes voor de eerste maal, zij zijn dan verhuurd aan Jan Pot (13 lb); Sipken Cornelisz (13 lb) en Geer Symons (11 lb). Het kohier van 1562 vermeldt deze huisjes bij de gang naar het klooster tussen nos. 92 en 94 in. Daar huren dan meester Peter Boom voor 11 lb; Jan Jansz bierdrager voor 16 lb en Dirck Aertsz voor 16 lb hun kamers van het Oudemannenhuis. In het kohier van 1569 vindt men op de plaats van no. 102: ‘Tarme oude mannenhuys’ met een ‘slopgen’. Daarna volgen de drie achterhuizen. De ‘vaers van toudemannenhuys’ verhuren de kamers voor 8 lb aan Hillegont Cornelis; voor 15 lb aan Jan Jansz en voor 14 lb aan Harman Adriaensz. Ga naar margenoot+ Uit het kohier van 1569 blijkt dat het Oudemannenhuis toen nog zijn oude toegang bezat. Eerst na de aankoop van het huis Kalverstraat 106 in 1572 kan de situatie op dit punt zijn gewijzigd en kunnen de verhuurde kamers bij de aangrenzende huizen in de Kalverstraat zijn getrokken. | |
Kalverstraat 104 en 106Op de plaats van Kalverstraat 104 lag de gang naast het huis Kalverstraat 106. Blijkens een rentebrief op het buurhuis aan de zuidzijde behoorde het perceel in 1448 aan Willem die Cuper (zie blz. 333). In 1553 was het eigendom van Jan Michielsz die in het buurhuis aan de noordkant woonde en Kalverstraat 104-106 voor 18 lb aan de bakker Cornelis Jansz verhuurde. Ga naar margenoot+ In het kohier van 1559 vindt men op deze plaats Jan Michielsz ‘varckendrijver’ met een aanslag van 20 lb met de toevoeging ‘de voors Jan Michielsz woningen achter zyn huys’; samen blijken deze een huurwaarde van 35 lb te hebben. In 1563 heeft het huis van Jan Michiels een huurwaarde van 24 lb. Er blijken acht huisjes achter te staan die in huur variëren van 9 tot 13 lb en in totaal 89 lb opleveren. In 1569 wordt deze situatie het uitvoerigst beschreven. Het gehele complex behoort dan aan Hessel Harmansz die het huis aan de straat verhuurt aan Joost Heyndricx voor 54 lb. Dan volgt weer het ‘slopgen’ waarin hij zeven huisjes heeft waarvan er vijf verhuurd zijn voor 8 lb en een voor 10 lb. Eén leegstaand huisje wordt voor 2 lb aangeslagen. In 1572 werd dit huis dat de naam ‘de Builkist’ droeg aangekocht door het Oudemannenhuis. Aan de zuidzijde grensde het aan Pieter Jacob Haefgens, aan de noordkant aan het Oudemannenhuis. Het liep van de Kalverstraat tot aan de Begijnensloot. Op het achtererf stonden een aantal huisjes die ten dele werden verhuurd en verder ingericht tot ‘Bakhuis, tot een zomerkooken, en tot een Pesthuis’ van het Oudemannenhuis (Wagenaar 1765, Dl. II; zie blz. 302). Op deze wijze bleef een deel van de achterhuisjes bestaan, eerst als bijgebouwen van het Oudemannenhuis en later van het weeshuis. Uit de kohieren blijkt dat het aantal huisjes hier tussen 1559 en 1563 is vergroot. Waarschijnlijk stamt de houtconstructie van de nog bestaande huisjes uit deze tijd (zie blz. 134). Ga naar margenoot+ De regenten van het Oudemannenhuis verkochten dit pand op 27 november 1617 aan Thonis Woltersz garentwinder. De uitvoerige bepalingen die bij de overdracht gemaakt werden geven veel informatie over het huis en wijzen uit dat het toen reeds de vorm had die de opmeting van 1695 te zien geeft (zie blz. 358). Het voorste deel van het huis, voorzover de poort van het Oudemannenhuis ernaast liep mocht hoger worden opgetrokken, ‘het achterste gedeelte met den achterkoocken over de plaetse’ moest altijd zo blijven als het was. Aan de noordzijde van het huis mochten geen vensters worden gemaakt. Bovendien moesten de ‘houte schermen, tegenwoordich aende noordtzijde van de voorsz. achterkoocken, ende plaetse van dezen huyse staende’ gehandhaafd blijven. Ook de put waaruit dit huis en het voormalige Oudemannenhuis hun water trokken moest met het luchtgat altijd zo blijven als hij was. Het huis bezat een vrije waterlozing via het terrein van het buurhuis Kalverstraat 108 (a.b.w. 527). Op 26 mei 1635 werd dit huis door Anneke van der Hoey, weduwe van de garentwijnderGa naar margenoot+ Thonis Wolter overgedragen aan het weeshuis (a.b.w. 527). Het droeg toen de naam het Wargaren. In 1662 was dit huis voor f 287 verhuurd aan de chirurgijn Hr. Jan Swart (a.b.w. 169). | |
[pagina 331]
| |
De toestand van de huizen Kalverstraat 100-106 in 1695De stukken betreffende de vernieuwing van de vier huizen Kalverstraat 100-106 geven ook enige informatie over de tot die tijd bestaande toestand. Alleen van het eerste huis (no. 100) ontbreken de gegevens; het zal aanvankelijk niet de bedoeling geweest zijnGa naar margenoot+ dit huis ook te vernieuwen. Er is een schematische opmeting van de drie panden 102-106 en een nota over de constructiegebreken, die werd uitgebracht door de timmerman en de metselaar van het weeshuis Dirck Janse en Leendert Tack. Deze nota is gedateerd 6 december 1695. De opmeting zal uit dezelfde tijd zijn (a.b.w. 138). Het rapport betreft de twee bouwvallige huizen in de Kalverstraat. Het eerste van dit tweetal was no. 106, het huis aan de zuidkant van de vroegere Oudemanhuispoort, bewoond doorGa naar margenoot+ de boekhandelaar J. van Royen. De plattegrond wijst uit dat het een lang en smal huis was, inwendig nog geen 11 voet breed (zie blz. 358). Het voorhuis was 14¼ voet lang; dan volgde ‘het camertje aghter het voorhuys’ dat 13¾ voet lang was en de ‘groote camer’ daarachter, die een lengte had van 26½ voet. Uit de stadskaart van 1625 en uit de vogelvlucht van 1631 blijkt dat de achterkamer iets lager was dan het voorste deel van het huis. Achter dit lange huis met driedelige plattegrond lag een kleine plaats met daarachter een keuken, waarschijnlijk een laag gebouwtje dat op de vogelvlucht van 1631 niet getekend is. Uit de weliswaar zeer summiere plattegrond waarop de trap en de stookplaatsen ontbreken, blijkt toch uit de plaatsing van de deuren, dat de looplijn aan de linkerzijde lag. Het is niet waarschijnlijk dat bij dit smalle huis nog een gang van de kamers was afgescheiden. Het toelichtende rapport vermeldt dat het huis aan de voorzijde goed gestut was, doch ‘het fondement onbequaem om het opstal te dragen, soodat door die oorsaeck de sijtmuer scheurt en deure en vensters onbequaem om wel te sluyten en daerom oock niet lang soude kunne soo bestaen’. Bij de grote achterkamer die apart genoemd wordt, kwam hetzelfde euvel voor. Het grote verschil in huurwaarde van dit huis tussen de jaren 1563 en 1569, in welke tijd het ook van eigenaar verwisselde, doet veronderstellen dat het pand in die tussentijd of geheel vernieuwd werd, of vergroot met een achterkamer en een keuken. De indeling, bekend van de opmeting uit 1695, dateert waarschijnlijk uit die tijd. Ga naar margenoot+ Het tweede huis van deze plattegrond, op de plaats van de vroegere gang, kan nog niet oud geweest zijn toen het werd opgemeten; in 1651 bestond het nog niet (zie blz. 193). In de lijst van huurders uit 1662 komt het nog niet voor (a.b.w. 193). De nota vermeldt dit huis niet bij de bouwvallige percelen Het zeer smalle huis is slechts 7¼ voet breed. De afscheiding tussen het voorhuis en de ‘camer’ is niet getekend. Uitgebouwd op de achterplaats ligt de keuken terwijl het erf omloopt achter de beide buurhuizen aan de noordzijde. Het is mogelijk dat hier nog een aantal vertrekken lag. Het zou kunnen zijn dat dit huis alleen maar bestond uit ruimten op de begane grond. Het voorste deel aan de Kalverstraat zou dan gebouwd zijn in een gang die door het brede buurhuis heen liep. Op de opmeting van 1695 staat als bijschrift: ‘het huys of ingangh van Mr Dav. Rovert’. Het grote buurhuis aan de noordzijde dat over deze gang was gebouwd (zie blz. 128) zal vermoedelijk in opdracht van het Oudemannenhuis vernieuwd zijn nadat in 1572 het pand no 104-106 was verworven. Ga naar margenoot+ Het buurhuis Kalverstraat 102 werd volgens de opmeting bewoond door Aletta Wigholdt (of volgens het rapport Aletta Swigters). De plattegrond geeft hier een voorhuis, een kamer en een kleine uitbouw aan de achterkant te zien. De plaatsing van de deuren wijst er op dat er geen gang langs de achterkamer lag. In de nota wordt dit pand als het tweede bouwvallige aangemerkt. Ook hier waren de fundamenten ‘onbequaem omt gebou instant te houden’. Bovendien waren voor- en achtergevel zeer bouwvallig en de zolder en de vliering te slecht om er langer turf of hout op te leggen. De zwakke kap zou voortdurende reparatie vergen ‘behalve oock het ongedierte datter in verborgen is’. Het rapport gaf de doorslag om de bouwvallige huizen maar af te breken, waarbij ook het in de poort gebouwde huis kwam te vervallen. Om een beter bouwterrein te krijgen werd ook het brede huis no. 100 gesloopt. | |
Kalverstraat 100-102-104 en 106; de groep van vier huizen uit 1696Ga naar margenoot+ Op het door afbraak van de oude huizen vrijgekomen terrein werd een groep van vier gelijke nieuwe huizen gebouwd. Er zijn nog enkele gegevens die hierop betrekking hebben: de tekening van de plattegronden, niet gesigneerd en ongedateerd, bleef | |
[pagina 332]
| |
bewaard; er zijn nog enkele materiaalstaten en een ‘memorie’, waarin de namen en de afmetingen van de vertrekken voorkomen (a.b.w. 138). De nieuwe huizen werden goed gefundeerd. Het bestek voor het heiwerk schreef voor dat 270 masten moesten worden ingeslagen. Het werk werd aangenomen door Hendrick Albertsen, die op 30 mei 1696 met heien moest beginnen. De vijf bouwmuren zouden elk een steen dik worden; de twee buitenste zouden van Leidse steen, de drie binnenste van moppen moeten zijn. Er moest een ‘Semente kelder of regenback’ komen van 20 voet in het vierkant, die op de rioleringstekening van ca. 1860 ook inderdaad te zien is (zie blz. 259). Uit de houtstaat blijkt, dat de huizen houten puien kregen. De molenaar Cornelis van de Stadt leverde in de maanden januari tot april het hout voor de huizen af, zodat het timmerwerk reeds voor de aanvang van de bouw in orde kon worden gemaakt. Ga naar margenoot+ De ‘memorie om de nieuwe huysen inde Calverstraet te bouwen’ geeft in samenhang met de plattegrond een uitstekend beeld van deze huizen (zie blz. 358). Zij waren alle inwendig 13 voet breed. Van de straat ging men een trede van 8 duim op naar de stoep en een tweede trede van 8 duim naar het voorhuis. Dit was 15 voet lang en 13 voet hoog. Vandaar ging men vier treden van elk 8 duim naar beneden naar de ‘keldercoocken’, die 18 voet lang en 8 voet hoog was. Er zouden daar een bedstede, een schoorsteen en een ‘tinnekas’ worden gemaakt. Vanuit de kelderkeuken moest men een trede op om in een gang te komen die 4 voet breed was en 7 voet lang en die naast de binnenplaats lag, waarop een secreet geplaatst was. De gang liep naar een keuken van 8 voet lang achter de binnenplaats. Er moesten daar een schoorsteen en een ‘spijscamer’ komen alsmede een ‘reghtbanke’ en een gootsteen met een kraan voor putwater en één voor regenwater. Van de kelderkeuken uit kon men door 7 treden af te dalen door een portaal in de provisiekelder komen, die onder het voorhuis lag en 8 voet diep was. Van het voorhuis voerde een trapje van 7 treden elk van 8 duim naar de ‘ingestoocken kamer’ boven de kelderkeuken, even groot als dit vertrek en eveneens 8 voet hoog. Hier zouden een bedstede en een schoorsteen geplaatst worden. Op de hoogte van de insteekkamer begon de wenteltrap naar boven. Na 11 treden kwam men op de verdieping die 11 voet hoog was en waar een voor- en een achterkamer waren. Elk van deze kamers zou een schoorsteen en een bedstede krijgen. Een trap van 11 (zeer hoge) treden voerde naar de kleerzolder en verder naar de vliering, die de gehele lengte van het huis (33 voet) besloegen. Beide waren 8 voet hoog en er was aan de zijkant van de kap een borstwering van 4½ voet geprojecteerd. Uit de voorgevel blijkt dat zowel de kleerzolder als de vliering een hijsluik had. Achter deze huizen was op de jongensplaats nog een klein huisje geprojecteerd dat vermoedelijk als dienstwoning bedoeld was. Het was een éénkamerwoning die niet direct aan de jongensplaats lag, doch daarvan door een kleine voorplaats was gescheiden. Aan deze voorplaats lag ook de keuken. Het is niet duidelijk of deze woning inderdaad gebouwd is. Hier lag later de glazenmakerswerkplaats. | |
De latere geschiedenis van Kalverstraat 100-106Ga naar margenoot+ Deze huizen vormden de eerste ingrijpende vernieuwing die het weeshuis sinds de bouw van de beide panden naast de poort in 1581 in de randbebouwing tot stand bracht. Er was een ander huistype gekozen dan daar eerder was toegepast. Dit nieuwe type met zijn wisselende vloerniveaus achter het voorhuis, was uitermate geschikt om te dienen als winkelhuis en zou als voorbeeld worden gekozen bij de toekomstige vernieuwingen van de huizen rond het weeshuis. Uit het kohier van 1741 blijkt dat deze huizen dan ieder f 600.-.- huurwaarde hebben. No. 100 is verhuurd aan Mijndt van Asselt, kapitein van de ratelwacht, die er een leerwinkel houdt. Op no. 102 vindt men de weduwe van Phil. de Montje, met een Fransche winkel. Op no. 104 houdt D. Sligtenhorst een boekwinkel en op no. 106 woont de apotheker D. de Wit. In deze beide laatste panden wonen dan tevens nog een rentenier en een koopman. Op de huurderslijst van 1770 (a.b.w. 131) is no. 100 voor f 550.-.- verhuurd aan de bontwerker Johan Godliep Johannen, op no. 102 is de snuifwinkel van Louis Roquerbe met f 650 huur, op no. 104 de galanteriewinkel van Johannes Ferd. Jurrns met f 550 huur en op no. 106 de galanteriewinkel van La Coste en La Grange met ook f 550 huur. Op de wijkkaart van 1761 staan deze huizen afgebeeld (zie blz. 355). Ga naar margenoot+ In de eerste helft van de 19de eeuw zullen de kruiskozijnen hebben plaats gemaakt | |
[pagina 333]
| |
voor de empire-vensters, die men nog kent van oude foto's. Omstreeks 1875 zal het huis no. 106 zijn voorzien van een nieuwe gevel, waarbij de oude top verdween en een kap met plat werd aangebracht. Inwendig schijnt er toen weinig aan het huis veranderd te zijn. De nieuwe gevel is vermoedelijk een ontwerp van H. Moeton. De jongere wijzigingen zijn bekend uit de bouwaanvragen. In het huis Kalverstraat 102 werd in 1893 de hoedenwinkel van B. Barnstijn gevestigd, bij welke gelegenheid er een nieuwe pui werd gemaakt (de Ridder 1969; 106). Ga naar margenoot+ Blijkens een bouwvergunning uit 1900 werd het huis aan de rechterzijde (no. 100) erbij getrokken en werd de pui naar deze kant verlengd. Door een opening in de bouwmuur werden de beide panden verenigd. De opkamer van no. 100 werd bij de winkel getrokken door een brede trap. Op de tekening van het huizenblok zijn beide panden weergegeven in de toestand waarin ze in 1900 gebracht zijn (zie blz. 336). In het huis Kalverstraat no. 106 werd in 1887 de herenmodezaak van Kalkar gevestigd. In 1907 werd dit huis inwendig verbouwd; de opkamer die met een brede trap vanuit de winkel te bereiken was, werd nu verlaagd en met het voorhuis tot een ruimte gemaakt. In 1908 werd het huurpand (no. 104) erbij getrokken. Een kleine opening in de bouwmuur verbond de beide panden. De opkamer van het rechtse pand en de kamer eronder waren aanvankelijk bestemd tot magazijn. In deze toestand zijn beide percelen weergegeven op de overzichtstekening van het huizenblok (zie blz. 336). In 1916 vond er onder leiding van J.H.C. Kröner een nieuwe verbouwing plaats waarbij de bouwmuur op de begane grond geheel werd weggenomen, zodat er daar een grote winkelruimte ontstond. In de voorgevel werd een nieuwe pui geplaatst met een deur in het midden op de scheiding van de twee percelen. Op de verdieping daarboven werden de 19de eeuwse vensters van het huis no. 106 ook aangebracht in de gevel vanGa naar margenoot+ 104, waarbij in plaats van drie vensters nu twee ramen werden aangebracht. In 1927 vond de zeer ingrijpende verbouwing plaats onder leiding van G. van Arkel en H.J. Breman, waarbij ook de panden nos. 100 en 102 gevoegd werden bij de winkel van de firma Kalkar. Zowel op de begane grond als op de verdiepingen werden de muren weggenomen. De verschillende kappen werden vervangen door één groot dak. Alleen de voorgevels boven de pui en de achtergevels toonden nog aan dat hier eens vier aparte huizen hadden gestaan. Nadat de panden door de firma Kalkar verlaten waren vond er in 1971 een herstel van de gevels plaats, waarbij de vroeg-19de eeuwse vensters vervangen werden door een indeling van wat kleiner schaal. In de gevel van no. 104 werd daarbij de oorspronkelijke indeling met een groot middenvenster en twee smalle zijvensters op de verdieping niet hersteld. Het huis no. 106 uit ca. 1875 kreeg nu de vroeg 19de eeuwse vensterindeling die bij de andere panden was weggenomen. | |
Kalverstraat 108De oudste geschiedenis van het huisGa naar margenoot+ Op 14 december 1448 verklaarde Lambert Dirc Heinrix soen dat hij aan ‘Claes Jansz die wantsnijder’ twee gouden Wilhelmus schilden jaarlijks schuldig was op een helft van het huis waarin hij woonde. Het gehele huis lag tussen Willem die Cuper aan de noordkant en Hillegont IJsbrants weduwe aan de zuidkant. Het erf liep van halverwege de straat tot aan de Begijnensloot. Op 17 februari 1473 schonk Elisabeth, de dochter van Claes Jansz deze rente aan het schoenmakersgilde om op diens altaar in de St.-Nicolaaskerk elke week vier missen te laten lezen. De rente stond op het huis dat Merzetgyn, de weduwe van Lambert Dirc Heinricxzoene nu bewoonde. Er worden dezelfde belendingen opgegeven als in de vorige akte, alleen wordt meegedeeld dat dit huis ‘voir den brande een half huys plach te wesen’ (a.b.w. 527). Deze rente op dit huis werd door het weeshuis op 21 oktober 1666 afgelost door f 58.- te betalen aan het Huidekopers-schoenmakers- en looiersgilde (a.b.w. 138). Ga naar margenoot+ Het huis Kalverstraat 108 staat in de kohieren van 1559, 1562 en 1569 op naam van Peter Jacobsz die steeds als eigenaar vermeld wordt. Het huis valt niet op door een bijzonder hoge huurwaarde, het wordt getaxeerd op 24, 30 en 20 lb. Bij de aankoop door het Oudemannenhuis van Kalverstraat 106 wordt de naam van de buurman volledig vermeld: Pieter Jacob Haefgens (zie blz. 330). Ga naar margenoot+ De akte van overdracht van het buurhuis 106 uit 1617 geeft ook enkele mededelingen | |
[pagina 334]
| |
over het huis no. 108 dat dan aan de smid Jan Ghijsbertsz en consorten behoorde. Beide huizen bezaten een gemene muur. Het huis no. 108 mocht niet verder naar achteren uitgebouwd worden en was gehouden het afvalwater van het huis no. 106 af te voeren. Als er in 1623 problemen met de gemene muur zijn verklaart de eigenaar van no. 108, Hendrik Brouwer per notariële akte, dat zijn overleden ouders dit huis van de regenten van het Oudemannenhuis hebben gekocht met een vrije muur en dat dit onvoldoende in stukken is vastgelegd. Het is nog niet duidelijk of Kalverstraat 108 ooit tot het bezit van het Oudemannenhuis heeft behoord. De servituten die het huis no. 106 op het pand bezat, alsmede de vensters op de erfscheiding in de bijgebouwtjes van het Oudemannenhuis wijzen wel in die richting. | |
De herbouw van het huis door Hendrik Brouwer in 1623Hendrik Brouwer liet het huis in 1622 en 1623 geheel vernieuwen. Dit is bekend door een aantal kwesties over de bouwmuren, want hoe breed het erf ook was hij wilde zijn grond geheel benutten. Hendrik Brouwer (± 1581-1643) was na een vierjarig verblijf in Oost-Indië in 1616 te Amsterdam teruggekeerd waar hij in 1617 bewindhebber van de Kamer van Amsterdam werd. Van 1632-1636 zou hij Gouverneur-Generaal van Nederlands Indië zijn. Het lastige karakter dat hem wordt toegeschreven blijkt ook uit de vele stukken die over deGa naar margenoot+ herbouw van zijn huis bewaard zijn gebleven (a.b.w. 138). Op 23 juni 1622 sloot hij een contract met de regenten van het Oudemannenhuis waarbij een stuk muur van 32 voet lengte gerekend van de Begijnensloot gemeen werd. Hij mocht deze muur hoger optrekken ten gunste van het pakhuis dat hij daar liet bouwen. Bij het bouwen van hetGa naar margenoot+ grote huis aan de Kalverstraat rezen meer problemen. Op 27 mei 1623 sluit hij een overeenkomst met zijn buurman aan de zuidzijde Guillaume de Vael waarbij hij diens helft van de watergang van 7½ duim tussen hun beider erven aankocht, waardoor hij zijn nieuwe muur op zijn uiterste grond kon bouwen. De verwerving van deze strook geschiedde over een lengte van de straat af tot aan het tweede kozijn in het kantoor van Jan van der Straten, die aan de noordzijde in het vroegere Oudemannenhuis woonde. Deze aanduiding vinden we ook in een brief van 12 april 1623 namens de regenten van het Oudemannenhuis aan Hendrick Brouwer in Den Haag geschreven waarin zij zich akkoord verklaren met diens vierde voorstel en bereid zijn hem tegen een betaling van f300.- het recht te geven om op zijn eigen grond een muur te zetten,Ga naar margenoot+ waarbij het eerste venster ‘int comptoir’ verduisterd werd. Hij mocht daarbij bouwen tot aan het tweede venster. Waarschijnlijk is het achterhuis niet zo diep geworden als toen overwogen werd, want op de plattegrond van 1631 is de enige ruimte aan de zuidzijde die als kantoor gediend kan hebben, de opkamer naast de bakkerij waarin ook een verwarmingsoven staat, nog in het bezit van twee vensters (zie blz. 133). Op 21 september 1623 laat Brouwer de rooimeesters vaststellen dat de zuidmuur van zijn pakhuis bij de sloot, die anderhalve steen dik was, voor een steen op zijn eigen grond en voor een halve steen op de grond van zijn buurman de Vael gebouwd was.Ga naar margenoot+ De grote problemen ontstonden bij de gemene muur met het huis aan de noordzijde, waarvan Hendrik Brouwer in een notariële akte van 29 juni 1623 aan de regenten van het Oudemannenhuis te kennen had gegeven dat het huis zijn ouders verkocht zou zijn met de voorspiegeling dat dit een eigen muur was. In elk geval heeft hij deze muur geheel doen afbreken. In november 1623 werd er door de Heeren Goede Mannen een uitspraak gedaan waarbij Hendrik Brouwer en de regenten van het Oudemannenhuis gelast werd dadelijk een nieuwe muur op te trekken aan de zuidzijde van het huis van Theunis Wolter (no. 106). Deze muur moest één steen dik zijn en op een fundering van planken rusten. Brouwer werd hierdoor genoodzaakt zijn nieuwe muur geheel op eigen grond te zetten. Ga naar margenoot+ Op 8 augustus 1645 werd dit nieuwe huis door het weeshuis aangekocht van Agnate Pelsers, weduwe van Hendrik Brouwer voor f23.950.-. De akten van overdracht gaan uitvoerig in op de rechtspositie van de muren die aan weerszijden op het uiterste van de grond stonden, behalve bij het pakhuis. Verder werd meegedeeld dat de ‘thuyn en plaetse vande achterkoocken en t salettgen tot het pachuys toe’ niet verder bebouwd mochten worden. Op de plaats of tuin was het secreet, het ‘hoendercot’ en de ‘weyn- | |
[pagina 335]
| |
gaerd’ precario gesteld aan de muur van het weeshuis op de zeven duim grond die het weeshuis hier toe kwam (a.b.w. 527). Uit deze gegevens blijkt enigszins hoe we ons de tuin tussen het pakhuis en het achterhuis dat beneden een keuken en boven een saletje bevatte, moeten voorstellen. | |
De latere geschiedenis van het huisGa naar margenoot+ Nadat het huis door het weeshuis was verworven werd het pakhuis ingericht tot ziekenzaal van de jongens en het huis aan de Kalverstraat verhuurd. Ook zonder dit vroegere pakhuis bracht het pand een zeer hoge huur op. In de huurderslijst van 1662 komt hier Jean van Beaumondt voor die f 1200 huur betaalde. Deze huur was nog hoger dan die van de herberg de Keizerskroon die f 1184.- opbracht. De huur van de andere huizen aan de Kalverstraat varieerde tussen f 236,- en f 404 - per jaar. In 1741 is het verschil aanmerkelijk minder groot. Het huis is dan verhuurd voor f 930,- aan de boekhandelaar Adr. Wor, terwijl de veel kleinere buurhuizen aan de noordkant f 600.- opbrengen. In 1770 blijkt in het huis nog steeds een boekwinkel gevestigd. Er woont de boekverkoper Dirk onder de Linden die f 900.- huur betaalt. Op de opmeting van Van der Hart uit 1797 staat hij nog als belending aangegeven (zie blz. 278). Omstreeks het midden van de 19de eeuw is hier G.H. Ziegelaar gevestigd, later opgevolgd door de firma B.J. Meddens in laarzen en schoenen, voor wie H. Moeton Jr. in 1890 een nieuwe pui ontwierp (zie blz. 360). | |
De reconstructie van het huis uit 1623Ga naar margenoot+ Door de inwendige verbouwingen is de oude indeling van het huis verdwenen en ook in de oude bouwaanvragen is deze niet terug te vinden. Er zijn betreffende dit pand zeer veel bouwaanvragen ingediend tussen 1920 en 1970; zij geven slechts een bescheiden informatie over de vroegere toestand. Alleen de hoofdopzet van het huis is nog te achterhalen. Als uitgangspunt voor de schematische reconstructie is de bouwvergunning van 1941 gebruikt (zie blz. 360). Het pand is breder en hoger dan de huizen uit de omgeving. Boven het voorhuis bevinden zich drie verdiepingen hetgeen een grote zeldzaamheid is. Het bovenstuk van de voorgevel is in het begin van de 19de eeuw vernieuwd (zie blz. 361); slechts op de verdieping is in de voorgevel nog 17de eeuws metselwerk te zien. Zowel de stadskaart van 1625 als de wijkkaart van 1761 toont onder de trapgevel drie verdiepingen, waarvan de beide bovenste een hijsluik hebben (zie blz. 128 en 355). Op het dak is een stellage getekend, vermoedelijk om van het uitzicht te kunnen genieten. De kap van het huis blijkt niet in het bezit van een borstwering. Achter het pand staat een vierkant achterhuis dat thans geheel is opgenomen in een nieuw trappenhuis. Toch zijn de afmetingen van de oorspronkelijke toestand nog vast te stellen. Op de tekening van Schouten van de jongensplaats ziet men het achterhuis boven de daken uitsteken (zie blz. 248). Hierin moeten de achterkeuken en het salet zijn ondergebracht. Dit achterhuis staat dicht bij het huis; er blijft daardoor slechts een kleine plaats over. Aangezien het tamelijk hoog geweest is kan het huis aan de achterkant daardoor maar weinig licht hebben gekregen. Op de verdiepingen is de spiltrap nog aanwezig; in de rechterzijmuur kan men zien dat het achterste rookkanaal tot beneden toe doorloopt. Daaruit volgt dat de trap de diepte van het voorhuis aangeeft en dat zich daarachter een groot vertrek bevonden moet hebben, zodat er geen driedelige plattegrond geweest kan zijn. Gezien de verdiepte ligging van de keuken in het achterhuis mag men verwachten dat ook het huis zelf een benedenkamer met daarboven een grote opkamer of zaal gehad heeft. Ga naar margenoot+ Er is een onderdeel van het huis dat de aandacht verdient, namelijk een kruiskozijn dat in 1937 ontdekt is bij de bouw van het pand Kalverstraat 110 (Dagblad De Tijd; 8 juli 1937). Dit kruiskozijn, dat lange tijd in het Burgerweeshuis werd bewaard, maakt thans onderdeel uit van de verzameling van het Gemeentelijk Bureau Monumentenzorg. Het is vermoedelijk afkomstig van het in 1622 gebouwde achterhuis of pakhuis van het huis Kalverstraat 108, dat in 1645 bij het weeshuis werd getrokken. Zowel uit een foto van het kozijn zoals het na de afbraak van de belending vrij kwam als uit de opmeting blijkt, dat het op een erfscheiding was geplaatst en alleen diende om licht te scheppen. | |
[pagina 336]
| |
De huizen om het weeshuisAan de hand van de aanvragen voor een bouwvergunning, welke van ca. 1880 af bewaard zijn gebleven, konden twee plattegronden worden vervaardigd van de huizen om het weeshuis. Deze geven niet de toestand op een bepaald tijdstip weer. Zij tonen de traditionele huisplattegronden zoals die in de 19de eeuw bestonden en na 1880 op zeer verschillende momenten werden gewijzigd door het toenemen van de winkelruimten. In enkele gevallen, bij de huizen Kalverstraat 100-106 ontbraken voldoende verbouwingstekeningen uit de periode voor het samenvoegen van percelen zodat daar de fase van het ontstaan van de grotere winkeleenheden is weergegeven. Balklagen zijn alleen daar getekend, waar door recente waarnemingen de gegevens konden worden aangevuld. Slechts bij Kalverstraat 86 en 88 zijn de balklagen uit bouwtekeningen weergegeven. In deze hoek blijkt hoezeer de weeshuisgebouwen met de omringende percelen verweven zijn. Achter de poort bevindt zich één ruime woning voor de jongensportier, met een venster aan het voorplein. Afb. 357. Kalverstraat 106-94. Schaal 1:250. Dit blok toont duidelijk de twee verschillende groepen huizen; links het blok van vier panden uit 1696, rechts dat van drie huizen uit 1771. De oorspronkelijke indeling van deze huizen blijkt nog lang te hebben voortbestaan. Het voorhuis met daarachter de opkamer, de binnenplaats en de keuken zijn nog vrijwel overal aanwezig. Ook de trappen in het midden van de huizen zijn nog gebleven. Bij de beide huizen aan de linkerzijde, Kalverstraat 104-106, is de modernisering het verst voortgeschreden. Getekend is de toestand die van 1907-1916 heeft bestaan. Het linkerhuis is dan al geheel uitgesloopt. De verbinding met het rechterhuis dat geen eigen ingang meer heeft is zeer bescheiden. Bij Kalverstraat 100-102 is de indeling getekend die van 1900-1922 heeft bestaan. Kalverstraat 98 heeft tot 1927 deze plattegrond gehad. Kalverstraat 96 toont de in 1915 gewijzigde toestand. Kalverstraat 94 is naar een opmeting van 1906. Afb. 358. Kalverstraat 90-78, St.-Luciensteeg 1-25. Schaal 1:300. Van Kalverstraat 90 ontbraken uitgewerkte opmetingen. Kalverstraat 86-88 is naar een opmeting van ca. 1840. Een opmeting van no. 86 uit 1924 toont een nog vrijwel ongewijzigde toestand, waaraan de balklagen ontleend zijn. Kalverstraat 84 geeft de toestand voor de verbouwing van 1931. Kalverstraat 80-82 geeft de schematische indeling weer ontleend aan het verbouwingsplan van 1883. Kalverstraat 78 is getekend naar recente waarnemingen. St.-Luciensteeg 1 is naar de toestand voor de verbouwing van 1917. St.-Luciensteeg 3 voor die van 1924. St.-Luciensteeg 7 werd getekend naar de opmeting voor het verbouwingsplan van 1931. St.-Luciensteeg 11, 13 en 15 naar recente waarnemingen. St.-Luciensteeg 19 naar een opmeting van 1958. St.-Luciensteeg 23 geeft de hoofdvorm van voor de verbouwing van 1883 weer. Het hoekhuis bij het pleintje St.-Luciensteeg 25 werd getekend naar de opmeting van 1915. 357
| |
[pagina 337]
| |
358
| |
[pagina 338]
| |
359
360
| |
[pagina 339]
| |
361
362
| |
De zes verhuurde kamers aan de St.-LuciensteegAfb. 359. Gedeelte van de vogelvlucht van 1631 met de zes verhuurde huisjes aan de St.-Luciensteeg. Afb. 360. Gedeelte van de plattegrond van 1631. Afb. 361. Opmeting van de sporen van de bouwmuur van het rechtse huisje (1975). Afb. 362. Reconstructie van plattegrond en doorsnede van het tweede huisje van rechts. Schaal 1:300. De erven waarop deze huisjes gebouwd zijn kwamen tussen 1467 en 1495 in het bezit van het St.-Lucienklooster (blz. 117 en 311). Vermoedelijk waren de erven weinig dieper dan de voorste kamer van het huis. In 1500 werd door het klooster een gang achter deze huizen aangekocht (blz. 114 en 117). Waarschijnlijk werd het toen mogelijk een achterkamer aan de panden toe te voegen. Vermoedelijk zijn de huisjes in het begin van de 16de eeuw vernieuwd of verbouwd, waarbij mogelijk oudere onderdelen bewaard zijn gebleven. De verschillen in gevels en indeling maken het waarschijnlijk dat de huisjes niet tegelijk gebouwd zijn en dat in ieder geval de twee linker pandjes apart tot stand zijn gekomen. Merkwaardig is dat de deuren op de vogelvlucht op een andere, en vermoedelijk juistere plaats getekend zijn, dan in de plattegrond. Van het meest rechtse huisje bleef de bouwmuur bewaard in het in 1716 nieuw gebouwde huizenblok. Hierdoor werd het mogelijk ook de doorsnede van de huisjes vast te stellen. | |
De kleine huisjes bij het Patershuis363
Afb. 363. Voor de vleugel aan de noordkant van de kapel die als patershuis gebruikt werd, lagen een drietal verhuurde huisjes (blz. 314). Zij kunnen niet gebouwd zijn voor 1532 toen de straat naar de brug hier aangelegd werd. Vermoedelijk zijn ze na 1570 tot stand gekomen, in welk jaar de pater van het klooster het recht kreeg hier te bouwen (blz. 119). Bij de grote veranderingen in 1634 werden deze huisjes afgebroken. | |
[pagina 340]
| |
364
365
| |
De twee huizen uit 1568Afb. 364. Gedeelte van de vogelvlucht uit 1631. Afb. 365. Gedeelte van de plattegrond van 1631. Dit zijn de enige documenten die ons een beeld geven van de twee huizen die in 1567 werden gebouwd en in 1634 werden gesloopt, om een toegang te krijgen van de St.-Luciensteeg naar de meisjesplaats. De grond waarop de huizen stonden behoorde aan het klooster. De huizen werden gebouwd door het klooster en Jan Braecker, welke laatste in een van beide panden tot zijn dood mocht wonen. Nadien zouden ze geheel eigendom van het klooster worden (blz. 313). Hierdoor kwamen ze later aan het weeshuis en werden in 1631 opgemeten. Ondanks de vele gegevens die de tekeningen ons verschaffen blijft er nog veel onduidelijk over de indeling van beide huizen. Uit de puien blijkt dat we bij beide panden een bewoond onderhuis of woonkelder mogen verwachten. De driedelige plattegronden hebben slechts één stookplaats. Toen deze huizen gebouwd werden bevond zich aan de linkerzijde de Begijnensloot waarover een stenen bruggetje was. In 1622 liet het weeshuis hier een nieuw pand bouwen, hetgeen gepaard ging met een verbouwing van het linkse huis uit 1567. De zijkamer van dit huis blijkt in 1631 bij het huis over de sloot te horen en de achterkamer van het huis over de sloot sprong in de achterkamer van het linkerhuis uit. Vermoedelijk heeft dit brede linkse huis oorspronkelijk naast het voorhuis een zijkamer gehad en zijn er twee kelders geweest, vermoedelijk beide als woonkelder verhuurd. | |
Het huis over de sloot uit 1622Afb. 366. Gedeelte van de tekening van ca. 1765 (afb. 67). Afb. 367. Overzicht van vondsten tijdens de verbouwing van 1975. Schaal 1:300. Afb. 368. Reconstructie van de oorspronkelijke toestand van het huis van 1622. Dit huis dat in 1622 in opdracht van het weeshuis werd gebouwd kreeg een fraaie gevel die gemaakt werd door Huybert Thomasz de Keyser (blz. 312), en die bekend bleef uit twee tekeningen. De indeling van het huis op de opmeting van | |
[pagina 341]
| |
366
367
1631 zal de oorspronkelijke toestand wel weergegeven. Lang heeft deze situatie niet bestaan want bij de veranderingen van 1634 verloor dit huis zijn zijkamer en en werd ingekort. In de 19de eeuw kreeg het een nieuwe voor- en zijgevel. Op de opmeting van 1915 is de oude trap nog aanwezig (afb. 352). Boven de gang was een insteek. Bij de verbouwing in 1975 werden de oude balklagen nog aangetroffen. Boven de begane grond was een balklaag van moer- en kinderbinten. Boven de verdieping een grenen balklaag van gelijke balken. De oude kap was nog aanwezig en nummerde van de achtergevel af. In de linker zijwand van gele Friese steen tekende zich op de begane grond en op de verdieping de plaats van de bedsteden af. Al deze gegevens maakten een reconstructie mogelijk. 368
| |
[pagina 342]
| |
369
370
| |
Project voor negen huizen uit 1652Afb. 369-372. Plan in vier bladen voor het bouwen van huizen aan de St.-Luciensteeg. Niet gesigneerd, niet gedateerd. Gereproduceerd op schaal ca. 1:160. Op afb. 370 komt als plaatsaanduiding voor: Calver Straet en St. Syen Steeg (St.-Luciensteeg). Uit het verband met de kaarten van 1651 (afb. 224 en 373) blijkt dat dit plan in verband met de voorgenomen verbreding van de St.-Luciensteeg gemaakt moet zijn. Een betaling aan Philip Vingboons in dat jaar maakt aannemelijk dat hij de ontwerper geweest zal zijn (blz. 314). Het plan valt uiteen in twee delen: het hoekhuis aan de Kalverstraat met drie achterhuizen en vijf huizen aan het overige deel van de steeg welke een verschillende diepte hebben. Het ontwerp toont verschillende geveltoppen waaruit een oplossing gekozen zou worden. Achter de gelijke gevels gingen verschillende typen huizen schuil: een breed hoekhuis, met zijkamer naast het voorhuis, drie huizen daarachter, die alleen licht aan de voorkant hadden, twee diepe huizen met binnenplaats en achterkeuken, twee kleinere huizen met uitgebouwde keuken en een breed huis in de hoek. Alle huizen zouden onderkelderd worden. | |
[pagina 343]
| |
371
372
| |
[pagina 344]
| |
De vernieuwingsplannen aan de St.-LuciensteegAfb. 373. Kaart met de nieuwe verkaveling aan de verbrede St.-Luciensteeg, gesigneerd: C de Rye Ao 1651. Deze kaart van de stadslandmeter Cornelis Danckerts de Rye hangt samen met een soortgelijke kaart waarop het gehele weeshuiscomplex staat afgebeeld (afb. 224). Deze laatstgenoemde kaart schijnt het definitieve voorstel en geeft de verkaveling weer waarop het plan van Vingboons ontworpen is. De verbreding van de steeg die niet is doorgegaan zou 7½ tot 9 voet hebben bedragen. Afb. 374 en 375. Plan tot het bouwen van vijf huizen. Doorsnede en plattegrond met gevels. Ca. 1700. In de collectie tekeningen in het gemeentearchief waarin zich het project van Vingboons (afb. 369-372) bevindt komen ook deze twee tekeningen voor. Er is geen aanwijzing waar we deze huizen moeten zoeken. Waarschijnlijk hebben we hier te maken met een plan om het middeleeuwse huizenblok aan de St.-Luciensteeg te vernieuwen uitgezonderd de beide buitenste panden, die het grootst waren. De breedte van 59373
voet die deze vijf huizen gezamenlijk zouden krijgen komt precies overeen met die van de vier middelste huisjes. De huisjes zouden ook minder diep dan hun voorgangers geworden zijn. De erven werden niet dieper dan de achtergevels van de oude huisjes. De huisjes zijn een voorbeeld van het kleinere winkelhuis. Zij 374
zijn een verkleinde uitgave van de huizen Kalverstraat 100-106 die het weeshuis in 1696 heeft doen bouwen (afb. 413). Het voorhuis met de kelderkeuken, de opkamer, de bewoonde eerste verdieping en de tweede verdieping die voor bewoning of berging kon worden gebruikt vinden we hier op dezelfde wijze. Vermoedelijk is dit project de inleiding geworden van het vernieuwen van de gehele zuidzijde van de St.-Luciensteeg in 1716. | |
[pagina 345]
| |
375
| |
[pagina 346]
| |
376
377
378
379
380
| |
De herbouw van de huizen aan de St.-Luciensteeg in 1716Afb. 376. Gevel van het huizenblok aan de zuidzijde van de St.-Luciensteeg. Reconstructie oorspronkelijke toestand 1716. (Plattegrond zie afb. 358). Afb. 377. Doorsnede over de houtloods en het huis St.-Luciensteeg 23 met aftekening van de westmuur van het oudere huizenblok welke in 1716 gespaard bleef, naar vondsten in 1974. Schaal 1:300. Afb. 378. Oorspronkelijke toestand van St. Luciensteeg 21-23 naar tekening van Jan de Beijer (afb. 67). Afb. 379. Doorsnede over St.-Luciensteeg 7, naar bouwaanvrage 1931. Schaal 1:300. Afb. 380. Plattegrond en doorsnede van St.-Luciensteeg 3 naar bouwaanvrage uit 1924. Schaal 1:300. Afb. 381. De zuidzijde van de St.-Luciensteeg, gezien tijdens de bouw van Gerzon (opn. ca. 1915). Toen aan de zuidzijde van de St.-Luciensteeg dertien nieuwe huizen gebouwd werden waarbij tevens de achterliggende houtloods vernieuwd werd, volstond men met het rechttrekken van de rooilijn en het verbreden van de straat met 5 tot 23 | |
[pagina 347]
| |
381
duim. Doordat een opgave bewaard bleef van de voorzieningen die de eerste huurders wensten hebben we enig inzicht in het gebruik van de vertrekken (a.b.w. 138). Het huis op de hoek van de Kalverstraat kreeg in de ‘beste kamer’ achter het voorhuis een bedstede. Onder deze opkamer lag de ‘binne haert’ waarin behalve een bedstee, een ‘tinnekas, turffback, watersteen en secreet’ zouden komen. Zoals in de meeste huizen kwamen ook hier een pomp voor put- en een voor regenwater. Op de eerste verdieping kreeg de voorkamer een kleerkast en de achterkamer een bedstee. Op de tweede verdieping was dit juist andersom. Op de zolder moest achter een kachel worden geplaatst, terwijl aan de voorzijde leer werd opgeslagen. Achter het hoekhuis volgden drie achterhuizen, waarvan de keukens geheel in de kelder lagen en waar geen bedsteden gemaakt werden. Het voorhuis liep door tot aan de trap die langs de achterwand naar boven klom en waaronder kasten getimmerd werden. Op de eerste en op de tweede verdieping was in elk huis een bedstede. Soms was er sprake van een voor- of achterkamertje. Op de eerste verdieping moest bij twee huizen ook een porseleinkast worden gemaakt. De negen huizen die daarop volgden waren dieper. Achter het voorhuis was, lager gelegen, de ‘beneden kamer’ of ‘binne haert’ steeds voorzien van een bedstee. Achter of naast een kleine plaats was een keuken waar de gebruikelijke kasten, gootstenen en pompen geplaatst werden, doch geen bedsteden. Alleen bij het eerste ondiepe huis, thans no. 7, ontbrak de achterkeuken en deed de binnenhaard als zodanig dienst. De opkamer achter het voorhuis werd aangeduid als ‘saaltje’, een enkele maal als ‘beste kamer’. Bij vier huizen werd hier een ‘alcove’ aangebracht, bij één een ‘instek voor een ledicant’, bij één een bedstee. Bij drie huizen volstond men met kasten of een ‘cantoortie’. Op de verdieping was op de achterkamer steeds een bedstee, uitgezonderd één huis waar daar slechts een kast verlangd werd. Op de voorkamer, wensten drie huurders een bedstee, één een alcoof, terwijl vier volstonden met een kleerkast. Bij vijf huizen vond men op de tweede verdieping weer een voor- en achterkamer, het laatste vertrek steeds met een bedstee, in de voorkamer was er in drie gevallen een bedstee. In drie van de vier gevallen waar de tweede verdieping als zolder werd aangeduid vonden we nog een of twee bedsteden. Slechts twee huizen kregen een windas. | |
[pagina 348]
| |
382
383
384
385
| |
De gevelwand St.-LuciensteegAfb. 382. Kalverstraat 78, hoek St.-Luciensteeg. Nieuwe pui. Architect J.W.J. Hartkamp Jr. 1903. Afb. 383. St.-Luciensteeg 3. Nieuwe pui. H. Moeton Jr. 1889. Afb. 384. St.-Luciensteeg 7. Opmeting pui 1909. W. Uriot Jr. Afb. 385. St.-Luciensteeg 9. Nieuwe pui. H. Moeton Jr. 1883. Afb. 386. De gevelwand aan de zuidzijde van de St.-Luciensteeg aan het begin van deze eeuw. Deze tekening die is samengesteld aan de hand van aanvragen voor een bouwvergunning en recente opmetingen geeft niet de situatie op een bepaald tijdstip, doch wel een beeld van de latere puien, waarvan de meeste uit de periode 1880-1900 dateren. Behoudens van de hier afgebeelde tekeningen (afb. 375-378) is gebruik gemaakt van de volgende bouwaanvragen: St.-Luciensteeg 1, bestaande toestand in 1917; No 5, ontwerptekening van H. Moeton Jr. uit 1883, in verband met samenvoeging met Kalverstraat 80-82; No. 11, onderpui H. Moeton Jr, 1887; No 15, onderpui J.H.C. Kröner 1902; No 17, onderpui gemaakt in 1901; No 19, bestaande toestand uit 1931; No 21 onderpui gemaakt in 1887. St.-Luciensteeg 25, op de hoek, kreeg omstreeks 1860 een nieuwe gevel, in 1890 werd de deur door H. Moeton Jr naar de zijkant verplaatst en in 1915 werd de pui vernieuwd door J.H.C. Kröner. Afb. 387. St.-Luciensteeg 23. Gebouwd door H. Moeton Jr. 1883 (opn. ca. 1960). | |
[pagina 349]
| |
386
387
Dit huis zonder ingang was de woning van de directeur van het weeshuis en van de achterzijde te bereiken. Het is ontstaan uit de verbouwing van één van de dertien huizen uit 1716, waarbij de verdiepinghoogten zijn veranderd en de onderpui vervangen door een gesloten gevel. In 1974 is de oude toestand hersteld. Afb. 388. De St.-Luciensteeg naar de Kalverstraat (opn. ca. 1960). 388
| |
[pagina 350]
| |
389
390
391
| |
[pagina 351]
| |
392
| |
Kalverstraat 80-82Afb. 389, 390 en 391. Gedeelten van het verbouwingsplan van de huizen Kalverstraat 80-82. H. Moeton Jr. 1883. Afb. 392. Kalverstraat 80-82. Topgevels (opn. ca. 1925). De huizen Kalverstraat 80-82 werden in 1750 in opdracht van het Burgerweeshuis gebouwd omdat de beide percelen ter plaatse bouwvallig waren geworden. Het huis no. 80 was in 1652 in het bezit van het weeshuis gekomen in verband met de voorgenomen verbreding van de St.-Luciensteeg, het huis no. 82 was in 1712 aangekocht. De oude huizen werden geheel afgebroken en vervangen door twee nieuwe van het gebruikelijke type. Uit de doorsnede en de schematische kelderplattegrond blijkt dat ook hier weer een onderkelderd voorhuis, een benedenkamer met opkamer, een achterkeuken en twee verdiepingen waren. De verbouwing van 1883 was ingrijpend. De bouwmuur op de begane grond werd vervangen door een rij gietijzeren kolommen. Er kwam een pui met de deur in het midden. Een royaal trappehuis leidde naar de verdiepingen waar de ruimte door een opening aan elkaar waren verbonden. De spiltrap van de tweede verdieping naar de zolder zou nog op zijn oude plaats kunnen staan. | |
[pagina 352]
| |
393
394
395
396
397
| |
[pagina 353]
| |
398
399
400
| |
Kalverstraat 84, 86 en 88Afb. 393 en 395. Kalverstraat 84. Gevel, bestaande toestand van een bouwaanvrage van 1904. Plattegronden en doorsnede naar de opmeting bij het verbouwingsplan van 1931. Het lange huis toont nog een middeleeuws type plattegrond met voorstuk en achterkamer (blz. 322). Afb. 394. Kalverstraat 86. Reconstructie oorspronkelijke doorsnede. Verwijderd zijn een aantal duidelijk jongere elementen zoals de dwarskap en de ophoging van de vloer van het voorhuis. Bovendien is er een duidelijker scheiding tussen voorstuk en achterkamer aangebracht. Afb. 396. Kalverstraat 86. Doorsnede naar een opmeting van 1930. Aangezien de plattegrond op dat moment nog gelijk was aan die uit 1631 nemen wij aan dat een aantal elementen van de doorsnede, zoals de insteek ook oud zijn. (blz. 324). Afb. 397. Gedeelte van de opmeting van 1631, met de, vermoedelijk niet volledig weergegeven, plattegronden van de huizen Kalverstraat 86, 88 en 90. Afb. 398. Plan tot verhoging van de gevels met behoud van de bestaande puien. Ca. 1840. Afb. 399. Plan tot het maken van geheel nieuwe gevels voor de hoger op te trekken huizen. Gesigneerd Fikkert (a.b.w. 138). De bij deze plannen behorende opmetingstekening van de plattegrond is weergegeven op de overzichtstekening (afb. 358). Afb. 400. Varianten van dakkapellen uit voorgaande gevelontwerpen. | |
[pagina 354]
| |
401
| |
De huizen kalverstraat 90-78Afb. 401. De huizen tussen de weeshuispoort en de St.-Luciensteeg (opn. 1974). Deze gevelwand toont nog een aantal lage huizen die representatief zijn voor de bouwhoogte in de Kalverstraat van voor 1600. Het hoekhuis (no. 90), werd in 1581 gebouwd en is in 1785 ingrijpend gemoderniseerd (verg. afb. 403). In 1906 kregen het hoekhuis en het huis no. 88 een nieuwe stalen winkelpui, die thans nog grotendeels intact is (blz. 325). Het huis no. 88 werd in 1873 verhoogd en van een nieuwe gevel voorzien (blz. 325). Het huis no. 86 bleef laag, hoewel de hoger opgetrokken voorbouw het meer doet schijnen dan het is. Het is het enige huis in de Kalverstraat dat nog geen volledige verdieping heeft (blz. 324). Het buurhuis no. 84 gaat sinds 1931 schuil achter een nieuwe voorgevel, die noch met het huis noch met de Kalverstraat enig verband houdt (blz. 323). Daarop volgen de twee hogere in 1750 herbouwde huizen Kalverstraat 80-82, die sinds 1883 tot één winkelmagazijn zijn verenigd. Het huis op de hoek van de St.-Luciensteeg bezit nog zijn oude kroonlijst uit 1716 en in wat vereenvoudigde vorm ook nog de onderpui uit 1903. Behalve de grote afwisseling in de hoogte van de huizen, die dit deel van de straatwand kenmerkt is er ook een sterke afwisseling tussen lijstgevels en topgevels. Dat deze toestand ouder is dan het 19de-eeuwse aspect dat veel gevels bezitten toont de schutterskaart van 1761 (afb. 6). | |
[pagina 355]
| |
402
403
404
405
| |
De oude huize naast de pootAfb. 402. Gedeelte van de vogelvlucht van 1631, waarop de huizen ten zuiden van de poort in hun vroegere toestand zijn afgebeeld. Het huis naast de ingang werd in 1581 herbouwd, de beide andere huizen zijn vermoedelijk nog middeleeuws. Afb. 403. Gedeelte van een tekening toegeschreven aan J. Lamberts (afb. 193), waarop het huis Kalverstraat 90 voor de verbouwing van 1785 is weergegeven. Vermoedelijk uit het begin van de 19de eeuw, naar een oudere tekening. Achter het voorhuis is een benedenkamer met insteek er boven gesuggereerd. Afb. 404. Gedeelte van de opmeting uit 1631, met de plattegronden van de huizen Kalverstraat 94,96 en 98 (blz. 326). Afb. 405. Detail van de wijkkaart van 1761 met de huizen aan de Kalverstraat. De beide huizen naast de poort bezitten hun gevels van 1581 nog. Rechts daarvan gaan twee lage huizen schuil achter een dwarsdak. Links van het huis naast de poort staat een 18de eeuwse halsgevel. Het huis daarnaast is het enige dat nog een middeleeuwse gevel bezit. | |
[pagina 356]
| |
406
407
408
| |
[pagina 357]
| |
409
410
| |
De herbouw kalverstaatAfb. 406. De huizengroep Kalverstraat 94-98 (opn. ca. 1910). De vensterindeling dateert van het midden der 19de eeuw. De onderpui van no. 98 is uit 1883, die van no. 96 uit 1904 en die van het hoekhuis no. 94 uit 1889. Afb. 407. Kalverstraat 94-98 (opn. 1974). De gevels ondergingen weinig veranderingen, de puien werden alle gewijzigd. Die van no. 96 dateert uit 1918. Afb. 408. De geveltoppen (opn. ca. 1925). Afb. 409. Gedeelte van de tekening van de weeshuispoort toegeschreven aan J. Lamberts (afb. 19). Linkerdeel met het huis Kalverstraat 94. Afb. 410. Kalverstraat 96. Doorsnede aan de hand van de opmeting van 1918 en recente waarnemingen. Schaal 1:250. Het bouwen van de groep van drie huizen ten zuiden van de poort in 1771 was de laatste grote bouwactiviteit aan het weeshuiscomplex in de 18de eeuw. Ook hier werden de oudere en bouwvallige huizen geheel afgebroken en door nieuwbouw vervangen, waarbij weer het geijkte winkelhuistype werd toegepast. Onder het voorhuis is de kelder, achter het voorhuis de binnenhaard met opkamer. Achter de plaats een keuken met verdieping welke laatste ruimte bereikbaar was uit de opkamer. Dan volgden twee bewoonbare verdiepingen en tenslotte een zolder met aan de voor- en achterzijde een luik. Merkwaardig is dat het huis dat op de tekening van Lamberts zeer exact schijnt te zijn weergegeven een bakstenen onderpui bezat. De benedenvensters; schuiframen met luiken, en de keldervensters doen deze tekening zeer betrouwbaar lijken (blz. 328). In de tijd van de oudste bouwaanvragen was het stenen ondergedeelte van de gevel reeds verdwenen. Het is niet bekend wanneer hier winkelpuien aangebracht zijn. zijn. Opvallend is wel dat men bij deze late huizengroep nog topgevels toepaste. In tegenstelling tot de huizen aan de zijde van de poort heeft dit deel van de straatwand panden van vrijwel gelijke hoogte, die op één na nog in het bezit zijn gebleven van hun topgevels. Afb. 411. Kalverstraat 96. Onderpui uit 1918 naar ontwerp van J. Roodenburg, voor de firma Boldoot. 411
Na het tijdperk van de open ijzerconstructie, zoals bijvoorbeeld Kalverstraat 90 uit 1906 (afb. 401) te zien geeft, ontstaat er omstreeks 1915 weer een voorliefde voor de zware houten pui. | |
[pagina 358]
| |
412
413
| |
De huizengroep kalverstraat 96-100 uit 1696Afb. 412. Opmeting van de bestaande huizen, voor 1696 (a.b.w. 138). Deze globale opmeting van de huizen die voor de vernieuwing van 1696 op deze plaats stonden werpt een licht op de voorbereiding van een dergelijk plan. Uit een bijbehorende toelichting blijkt dat het linkeren rechterhuis aan ernstige verzakkingen leden. Het smalle middelste huis (b) was in de doorgang naar het voormalige Oudemannenhuis gebouwd. Het er bij behorende terrein liep achter de beide buurhuizen om, hetgeen er toe geleid zal hebben dat men ook het niet opgemeten huis aan de rechterzijde bij het nieuwbouwproject betrok. Van de drie huizen heeft alleen het linkse een begrijpelijke indeling. Het huis bezat de minimum breedte die voor een stadshuis was toegestaan. Het had een ondiep voorhuis en een klein kamertje daarachter. Dan volgde de grote kamer, die bijna evenlang was als de beide eerstgenoemde ruimten samen. Achter een plaats lag de keuken. Vermoedelijk was dit een 16de eeuwse plattegrond (blz. 330). Over het huis ernaast geeft de opmeting414
| |
[pagina 359]
| |
415
416
onvoldoende informatie. Naar de stadskaart van 1625 (afb. 178) en de opmeting van 1651 (afb. 221) te oordelen, was dit een huis ter breedte van de panden b en c. Op de plaats van b was in 1651 nog een overbouwde gang. Afb. 413. Bouwplan voor de vier nieuwe huizen aan de Kalverstraat (a.b.w. 138). Dit bouwplan is niet gedateerd. Uit de bijbehorende stukken blijkt dat de huizen in 1696 gebouwd werden. Uit de oudste bouwaanvragen volgt dat dit plan inderdaad is uitgevoerd. De plattegrond van het linkerhuis (a) is het meest uitgewerkt. Een rechte steektrap geeft toegang tot de opkamer en van dat niveau klimt de spiltrap verder. De toegang naar de benedenkamer is niet aangegeven hoewel de plattegrond aan de achterkant wel over het onderste deel van het huis loopt, aangezien de plaats en de keuken er op voorkomen. Het geheel is summier aangezien ook de schoorstenen ontbreken. Achter het linkerhuis (a) ligt een kleiner huis (b) dat aan de jongensplaats uitkomt. Het bestaat uit een grote ruimte, een kleine keuken en een voorplaats. Het tweede huis aan de Kalverstraat draagt dan ook op de ontwerptekening nummer c. (blz. 331). Afb. 414. Reconstructie van de oorspronkelijke doorsnede van een der huizen, schaal 1:250. Met behulp van de plattegrond, de omschrijving van de te bouwen huizen (uit 1696) en enkele bouwaanvragen is de doorsnede van de nu inwendig geheel uitgebroken huizen goed te reconstrueren. We zien hier voor de eerste maal bij de huizen rond het weeshuis het type van onderkelderd voorhuis en daarachter de benedenkamer of binnenhaard en de hangkamer toegepast. Er is een kleine keuken achter de plaats en boven het voorhuis zijn twee bewoonbare verdiepingen waarvan de laatste in de voorgevel een hijsluik heeft (blz. 332). Afb. 415. Voorgevel naar de bouwaanvrage van 1893. In de eerste helft van de 19de eeuw zijn de kruiskozijnen die de gevel voordien bezat en die nog voorkomen op de wijkkaart van 1761 (afb. 405), vervangen door ‘empire’ vensters. De afwisseling van brede kozijnen in het midden en halve kozijnen in de zijgevels gaf bij dit venstertype geen moeilijkheden. Afb. 416. De groep Kalverstraat 100-106 en Kalverstraat 94-98 (opn. 1974). De eerste en de laatste groep die door het weeshuis in de randbebouwing vernieuwd werd grenzen toevallig aan elkaar. De verandering in geveltype en indeling is gering. De topgevels van de groep van vier huizen uit 1696 zijn sober en zorgvuldig gedetailleerd en voorzien van het stadswapen. Het laatste huis in de reeks (no. 106) heeft omstreeks 1875 een nieuwe voorgevel en dak gekregen, naar ontwerp van H. Moeton. In 1927 werd de groep huizen samengevoegd tot een warenhuis, in 1973 werd de vensterindeling gewijzigd. | |
[pagina 360]
| |
417
418
419
| |
Kalverstraat 108 uit 1623Afb. 417 en 419. Schematische reconstructie van de doorsnede en de plattegrond van Kalverstraat 108. Schaal 1:250. De afmetingen van het voorste huis, de binnenplaats en het achterhuis zijn nog in de vrij jonge verbouwingsaanvragen te herkennen. De spiltrap is dan op de verdieping nog aanwezig (blz. 354). Afb. 418. Plan voor een nieuwe pui. H. Moeton Jr. 1890 (b.w.t.). Afb. 420. Kalverstraat 100-108 (opn. ca. 1925). Dit bijzonder hoge en grote huis werd blijkens overeenkomsten met de buren aan weerszijden van 12 april 1623, 27 mei 1623 en november 1623 (a.b.w. 138) in dat jaar gebouwd door Hendrik Brouwer, later gouverneur-generaal van Oost-Indië. Aan de Begijnensloot liet hij te zelfder tijd een pakhuis bouwen dat na aankoop van dit huis door het Burgerweeshuis in 1645 tot ziekenzaal voor de jongens werd ingericht. Het huis aan de Kalverstraat werd sindsdien door het weeshuis verhuurd. Omstreeks 1800 werd het waarschijnlijk bouwvallige bovenste deel van de gevel vervangen door de thans nog aanwezige top. Bij de uitbreiding van het buurpand in 1937 kwam een kruiskozijn aan het licht, vermoedelijk in een der zijmuren van het pakhuis (blz. 109). | |
[pagina 361]
| |
|