Kort Revier. Gerard Reve en het oordeel van zijn medeburgers
(1973)–Klaus Beekman, Mia Meijer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||
Een prijsAls uit een aangename droom wordt ons letterlievende volkje opgeschrikt bij de verschijning van De avonden.Ga naar voetnoot1 Reve werkt vier maanden aan deze roman, elke avond tussen zeven en elf uur. Op 18 mei 1947 voltooit hij het boek en hij ondertekent het met Simon van het Reve. Nescio spreekt van een on-boek. En als diens vrouw hierop verbaasd reageert met de woorden: ‘Ja maar pappie, het heeft je toch wel erg aangepakt’, geeft hij haar te verstaan: ‘Ja, maar dat doet de cholera ook!’ (Derksen). De roman heeft de lezers inderdaad flink aangepakt. Sommigen worden erdoor meegesleept, anderen echter zijn onaangenaam verrast. Aandacht is er in elk geval genoeg. Onmiddellijk na de publikatie van de roman volgt er een ware zondvloed van recensies. En het Podium-nummer van maait 1948 is speciaal aan De avonden gewijd. In 1947 ziet het er wat de verkoop van het boek betreft echter bepaald niet roos-kleurig uit. De redaktie van De Bezige Bij, die de roman uitgeeft, stelt in dat verband: ‘Voor een grootscheepse reclame leende dit boek zich niet, omdat het geen boek is voor een groot publiek. Er waren toch reeds vele boekhandelaren die het niet wilden verkopen. De directie ontving ook vele brieven van lezers die hun afkeer te kennen gaven... Het feit dat wij nog ± 1000 exemplaren in plano hebben liggen en dat deze heel moeilijk weggaan, is wel een bewijs dat dit boek geheel “dood” is...’ (Roegholt, p. 97). Een ‘dood’ boek en dat terwijl het in 1947 wordt bekroond met de Reina Prinsen Geerligsprijs door een jury, bestaande uit J. van Schaik-Willing, Ed. Hoornik en H.J. Smeding. Een wonderlijke zaak. Dat kan in | |||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||
Nederland blijkbaar allemaal. Wel is er veel belangstelling als Reve deze aanmoedigingsprijs op 24 november 1947 in ontvangst neemt in de aula van de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam, maar wat koopt hij daarvoor? Niets. De prijs bedraagt fl. 200.- en die gaan al gauw op aan een feestje, zoals men in Lieve jongens (p. 121-122) kan lezen. Bovendien denken velen met Greshoff: ‘Men bekroont maar raak.’ Van harte gaat het allemaal niet. Iemand als Dirk Coster verzucht jaren later zelfs nog: ‘En dat boek van die lugubre prevelaar werd gedrukt, en dan komt er een jury met grote namen en bekroont het!... Toen ben ik aan mezelf gaan twijfelen! Er kwam een soort van angst over me: ik ben gek of zij zijn gek. Is er misschien een nieuwe mens ontstaan van wie ik niets meer begrijp?’ (Zaal/Van der Molen). | |||||||||||||||||||
Het pessimisme van een oorlogsgeneratieAl bij voorbaat wordt het publiek het lezen van De avonden tegen gemaakt. Tal van kritici voelen zich kennelijk verplicht te waken over het zieleheil van hun lezers dat, zo menen zij, door deze roman ernstig bedreigd wordt. Zij proberen hen ervan te overtuigen dat het boek beter ongelezen kan blijven. Eén van deze zieleherders, P. Evers, schrijft in juli 1948 over De avonden: ‘psychologische roman, waarin de schrijver een beeld poogt te geven van de cynische mentaliteit der na-oorlogse jeugd. Het is een knap geschreven relaas van een ziel, die nog de beklemming van de oorlog voelt en het leven als uitzichtsloos ervaart, met practische ontkenning van alle waarden. Een somber en grauw boek, dat wij niet kunnen aanbevelen, omdat er, naast platte uitdrukkingen, geen enkel positief gegeven in verwerkt is. Bovendien zal aan vele onzer lezers de diepere zin ervan ontgaan. Ongeschikt.’ Ook idil doet zijn duit in het zakje, door bij monde van Bromberg te verklaren: ‘Dit is de eersteling van een 23-jarig auteur. Het is als een nachtmerrie, zo beklemmend van ontgoocheling en cynisme. Jammer dat de schrijver het nodig heeft gevonden zich uiterst ordinair uit te drukken, maar mis- | |||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||
schien zijn de geestelijke nood en de onmacht der na-oorlogse jeugd daarvoor aansprakelijk. Hoewel van jongelieden die allen een middelbare schoolopleiding hebben genoten niet vanzelfsprekend zou worden verwacht dat hun uitdrukkingswijze per se zo vulgair moet zijn, als de auteur ons blijkbaar wil doen geloven. Indien onze jeugd zich niet vermag op te werken uit de troosteloze mentale sfeer die in deze roman wordt geschetst, ziet het er voor onze toekomst niet rooskleurig uit. Blijkbaar speelt het verhaal in vrijzinnige, om niet te zeggen onkerkelijke kringen en dit laat plaats voor de hoop dat het bij positieve christenen, met een brandend en levend geloof gelukkig anders er voor staat. Het goed geschreven boek zal bij gelijkgestemden weerklank vinden.’
Het liederlijke en vulgaire taalgebruik in De avonden (waarvan de kritici opvallend genoeg zelden of nooit een voorbeeld geven!) veroorzaakt dus heel wat ergernis. Hetzelfde geldt voor de pessimistische levensvisie in de roman. Reve toont zich hier nogal verontwaardigd over. Dat blijkt wel, als hij zich in de diskussie rond De avonden mengt, die in de Nederlandse bibliografie van februari 1948 plaatsvindt. Reve wijst daarin de gedachte van de hand dat hij de roman in een ‘merk-jullie-wel-hoeveel-ik-durf’-stemming heeft geschreven, terwijl hij de kritiek: ‘Hij wijst geen uitzicht’, als onzinnig bestempelt: ‘Het is nog altijd een wijd verbreide opvatting, dat een schrijver “uitzicht” moet bieden. Ik zie dat niet in. Om uitkomst aan te wijzen, moet men allereerst uitkomst zien, maar bovendien, is dat speciaal mijn taak? Laat ze een spionnetje kopen, de zwetsers!’ Een verklaring voor het negativisme in De avonden kunnen de kritici makkelijk vinden. De tijd waarin de oorlogsgeneratie opgroeide, wordt verantwoordelijk gesteld voor het ontstaan van dit ‘document humain’ of, zoals Anna Blaman het uitdrukt: ‘Simon van het Reve heeft met “De Avonden” (“De Bezige Bij”) onze literatuur verrijkt met een boek, dat een belangwekkend en aangrijpend beeld geeft van na-oorlogs moreel debâcle. In zo'n geval pleegt men te zeggen dat er afstand gewonnen moet worden om te kunnen nagaan in hoeverre zo'n boek inderdaad een zuivere spiegel des tijds is. Zeer waar- | |||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||
schijnlijk dat “De Avonden” ook na het winnen van die afstand zich zal blijken te handhaven als een document dat de huidige geestelijke en morele status van vele jonge mensen op verrassend eerlijke en diep ontroerende wijze in beeld bracht.’
Het lijdt geen twijfel dat deze en soortgelijke gedachten zijn ontstaan onder invloed van het jury-rapport, dat de Reina Prinsen Geerligsprijs vergezelde. Hierin staat namelijk te lezen: ‘Dit is niet een willekeurige zielsgeschiedenis, maar het boek, dat uitbeeldt wat de tijd, die alle illusies vermoordde, de jeugd heeft aangedaan.’ In zijn bespreking van De avonden voor de radio weigert Ritter de roman als ‘de stem van een generatie’ te beschouwen. Hij gebruikt het volgende, enigszins komisch aandoende argument om zijn bewering kracht bij te zetten: ‘Toehoorders, ik weiger pertinent te geloven, dat het boek van Van het Reve een algemeen beeld geeft van de geestesgesteldheid der jeugd, die in den oorlog is opgegroeid. Ik heb met vele jonge mensen van die generatie over dit boek gesproken en zij verwierpen het.’ Kouwenaar, Schierbeek en anderen kunnen zich maar moeilijk met het denkbeeld verenigen dat het bij De avonden om een tijdgebonden dokument gaat. Hun zienswijze tendeert naar het tegenovergestelde. Omdat de problemen van de personages in dit boek zich overal en altijd voordoen, bezit het juist een tijdloos en universeel karakter. In dit verband merkt psycholoog Vestdijk op dat het hier niet zomaar gaat om een konflikt tussen ouders en zoon op grond van karakter- en leeftijds-verschillen. Hij konstateert bij Frits van Egters een ‘verdrongen liefde voor de ouders, de fixatie aan een jeugdphase, die, met het hart nog beleden, door de rijpende persoonlijkheid niet meer wordt aanvaard’. En nadrukkelijk stelt hij voorts: ‘Geconstateerd dient in elk geval te worden, dat in de tekst vrijwel niets op de speciale geestelijke nood der oorlogsgeneratie betrekking heeft’, met andere woorden: het is geen aktueel historisch-psychologisch, laat staan een sociaal dokument. Hoe denkt Reve zelf over deze kwestie? De auteur van De avonden spreekt het verlossende woord, door tegen Van Wilder op te merken: ‘Destijds heette het boek een soort van biecht van de in de oorlog vol- | |||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||
wassen geworden generatie. Het schijnt juist door die nauwkeurige, tijdperk gebonden noteringen een zekere tijdloosheid verkregen te hebben. “De Avonden” is blijkbaar het relaas over het ontvoogdingsproces van niet alleen mijn generatie, maar ook van de jongeren die nu aan bod komen’ (p. 30). Dit laatste licht hij nog eens toe in een interview met d'Oliveira: ‘Met alle beperkingen heb ik iets aangeraakt wat algemeen geldig is, een algemeen ontvoogdingsprobleem, van opgroeiende jeugd, want nieuwe generaties, skripties makend en voor eindexamens werkend, en niet alleen dat, allerlei h.b.s.-ers en gymnasiasten, elke generatie opnieuw, elk jaar, elk jaar komt er weer een stroom van brieven van mensen die het met alle geweld willen kiezen voor hun eindexamen en zo en die ook wel de portée begrijpen en die met de konkrete gegevens niks te maken kunnen hebben, die typische ervaring, dat krankzinnige milieu, die oorlogservaring, die rare onstabiele naoorlogse situatie met die blaséheid, dat is toch allemaal heel bijzonder en uniek, niet meer voor herhaling vatbaar, maar blijkbaar zitten in die beschrijving ervan elementen, ergens, die erdoor heen lopen, waardoor een moderne puber van 15, 16 gegrepen wordt. Dat is heel curieus’ (p. 167). | |||||||||||||||||||
De avonden en de werkelijkheidDe avonden geeft een nauwkeurig beeld van het Amsterdam-Zuid van eind 1946. Het is althans opvallend, hoeveel overeenstemming er bestaat tussen het Amsterdam van Frits van Egters en dat van Gerard Reve. Allereerst is daar de ‘Cementwijk’, in werkelijkheid Betondorp geheten, waar zich, vooral in de Ploegstraat op achtereenvolgens nr. 56, 57 en 851 de weinig opbeurende jeugd van de schrijver afspeelde. Dan is er het ‘Berendsgymnasium’, dat korrespondeert met het Vossiusgymnasium, de school die Reve vier jaar lang heeft bezocht en waar alles fout ging vanaf het moment dat zijn naam er verkeerd werd gespeld (Lieve jongens, p. 73-75 en 98): ‘Ik ben, in de loop der jaren, uit heel wat benauwde dromen over die school, die voor mij de chaos, de eenzaamheid en de angst vertegenwoordigt, ontwaakt (...)’ (Nader tot u, p. 63). Tenslotte noemen wij de ‘Schilderskade,’ waarin de Jozef Israëlskade is te her- | |||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||
kennen. Hier bevindt zich het ouderlijk huis, waar Gerard, werkend aan De avonden, in een ruit graveerde: ‘C'est ici que Gérard du Rêve vivait, travaillait. 1923- ’ (Terlingen).
Het idee ligt voor de hand dat ook de personages naar modellen in de werkelijkheid zijn gemaakt. Al weten de meeste lezers in 1947-'48 nog niet dat achter Joop van Egters, Jaap Elderer en Viktor Poort, respektievelijk Karel van het Reve, Lucas van der Land en Robert van Amerongen schuilgaan. En hoewel niemand in die tijdspreekt van een sleutelroman, toch meent iemand als Wouter Lutkie: ‘De figuren zijn naar het leven afgetekend en de familieleden zowel als de vrienden van den schrijver kunnen zich te schande gemaakt voelen’ (p. 101). De vrienden voelen zich echter niet in het minst te schande gemaakt. Dat valt tenminste op te maken uit hun verklaringen tegenover Ischa Meijer. Reve's moeder is wel onaangenaam verrast. Hanny Michaelis vertelt hierover aan Bibeb: ‘Z'n moeder vond het wel naar, hoor. Tegen mij zei ze, ik hoop dat ik nooit meer in z'n boeken voor zal komen’ (p. 7). Reve's vader merkt over de dramatis personae tegen Terlingen op: ‘Kijk, ik herken alle mensen uit De Avonden, maar toch zie ik dat ze vertekend zijn.’ Karel, die meent dat de kracht van Gerard vooral ligt in de beschrijving van de realiteit, krijgt van zijn broer te horen: ‘Hij heeft in het algemeen wel gelijk als hij zegt dat ik niet goed ben in het bedenken of verzinnen van iets. Ik schrijf autobiografisch. Wat De Avonden betreft, het boek is subjectief gezien wel juist. Zo heb ik het blijkbaar ervaren. Maar ik heb het in geen twintig jaar meer durven inkijken. Steeds als ik een bladzijde opsla komt die verschrikkelijke doem weer over me, die sfeer, dat alles belachelijk maken van je. Ik heb het boek thuis geschreven.’ De overeenkomsten tussen de auteur en zijn held Frits van Egters zijn volgens Blijstra en Stroman van dien aard, dat zij De avonden een sterk autobiografisch getint boek noemen. Van Leeuwen en Weverbergh spreken van een bekentenisroman. Volledige identifikatie van Reve en diens veelvuldig mompelende geesteskind is een volgende stap, die diverse kritici niet schromen te maken. De op de grens van het pathologische balancerende hoofdpersoon | |||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||
maakt dat Blijstra en Greshoff De avonden als een dokument voor de psychiater beschouwen. Bomans vindt het zelfs nodig een waarschuwend geluid te laten horen: het pathologische beschrijven houdt gevaren in voor Reve zelf. Bulthuis gaat nog verder en schrijft: ‘Van het Reve lijkt ons voorlopig nog niet uitgemompeld, doch misschien kan een psychiater hem helpen.’ Dat advies was overbodig, getuige de volgende opmerking van Lucas van der Land tegen Ischa Meijer: ‘'t Idee van “De Avonden” is ook wel ontstaan doordat-ie zich erg beroerd voelde, psychisch, en de hulp van een psychiater heeft ingeroepen die 'm heeft aangeraden om z'n ervaringen maar es nauwkeurig op te schrijven, waarschijnlijk wel merkend dat dat een bevrijdende werking had.’ Bij de belangstelling van psychiaters en psychologen voor de persoon van Reve zullen wij niet langer blijven stilstaan, wel bij hun interesse voor zijn werk. Vestdijk hebben wij daarover al aan het woord gelaten. Prof. De Levita, hoogleraar in de kinderpsychiatrie, schrijft over De avonden: ‘In de adolescent Frits van Egters, hoofdpersoon van “De Avonden” heeft Van het Reve een jeugd ontdekt die voor mijn gevoel niet-zoals vaak is beweerd - ten prooi is aan naoorlogse verwarring, maar die de psychische keerzijde belichaamt van de emancipatie van de arbeidersklasse. Met een ongehoorde snelheid, binnen enkele generaties, heeft deze emancipatie zich in Nederland voltrokken. Mensen, die nooit enige scholing hadden genoten en van jongs af aan moesten zwoegen, zagen hun kinderen naar de lagere school vertrekken op grond van de leerplichtwet en een generatie later hun kleinkinderen, praktisch gratis, naar het gymnasium. Op dit gymnasium zijn die kleinkinderen op uiterst deskundige wijze in kennis gesteld van de verfijndheden en privileges, die het leven der bevoorrechte klassen verrijken, terwijl zij tegelijkertijd gedwongen waren voort te leven in het getto, waarbinnen deze privileges nimmer konden worden verworven. Van het Reve brengt dit bewustzijn van een schoner leven op symbolische wijze aan met flarden Bach en scherp getekende negatieven: de vulgariteiten van Van Egters' ouders. Zij kunnen het niet helpen, dat zij vulgair zijn, iets beters is nooit in hen ontwaakt omdat het nooit werd wakker geroepen. En het verzet van de zoon is gedoemd machteloos te blijven en zich te ont- | |||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||
laden in de verscheurende humor die Van het Reves scherpste literaire wapen is, maar tevens de tragische onmacht weergeeft van zijn hoofd-persoon, uit de kooi van schuldgevoel uit te breken naar de wereld die de sociale evolutie binnen zijn bereik brengt. Hoe profetisch is dit boek geweest, deze streekroman van Amsterdam-Zuid, die langzamerhand wel op een aanzienlijk deel van onze adolescenten van toepassing lijkt. In “De Avonden” heeft Van het Reve onze overheid een reisbeurs geschonken naar beter begrip van één superieure waarheid, dat werkelijke emancipatie niet alleen verbetering van levens-omstandigheden inhoudt, maar gepaard moet gaan met opvoeden van de jonge generatie tot mensen die in zulke verbeterde omstandigheden moeten leven. Immers, de moraal van dit verhaal is niet dat men achterbuurten moet laten bestaan of gymnasia moet sluiten. Men hoeft alleen maar te erkennen dat mensen ook nog gevoelens hebben, waartussen ook negatieve over wat toch voor hun bestwil werd gedaan. Wil men vermijden, dat het rendement van de door de gemeenschap zo duur betaalde verbeteringen teniet wordt gedaan door verwerkingsmoeilijkheden, dan moet men deze laatste au serieux nemen.’ | |||||||||||||||||||
PersonagesLang niet iedereen blijkt zich te kunnen inleven in de romanfiguren. ‘Als werk van letterkunde is het boek in elk opzicht mislukt omdat de schrijver de gave om mensen te scheppen mist’, luidt Greshoffs konklusie na een wat magere analyse van het boek. Reve's personages hebben geen vlees op hun botten. Ook voor Van Galen Last een reden om over de figuren somber op te merken dat zij ‘met uitzondering van Frits - en die nog op heel eenzijdige wijze - geen van allen uit de verf zijn gekomen. Op zijn best zijn het weinig indrukwekkende “types” (Maurits), maar de overige vrienden laten zich moeilijk uit elkaar houden. Van het Reve maakt de indruk nog te veel geobsedeerd te zijn door bepaalde moeilijkheden met zichzelf om al tot het scheppen van mensen van vlees en bloed in staat te zijn’. Robert van Amerongen maakt zich nogal vrolijk over deze typering. In het met Viktor Poort ondertekende artikel ‘De literaire critiek en De Avonden’ schrijft hij: | |||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||
‘De literaire critiek heeft vrijwel unaniem de vriendenfiguren rond Frits van Egters in Simon van het Reve's boek De Avonden “vlak” genoemd. Welnu, die vrienden zijn toch niet zo vlak, dat ik, Viktor Poort, mij niet zou voelen leven en wel degelijk als Viktor Poort; een ander immers kan ik niet zijn (het citaat moet geldig blijven)’ (p. 762). Het ‘citaat’ slaat dan op de waarschuwing voorin de roman: ‘Elke gelijkenis van figuren of voorvallen in dit verhaal met werkelijke personen of gebeurtenissen is toevallig.’
Het valt niet mee ‘types’ te onderscheiden van ‘mensen van vlees en bloed’. Zo ziet Stroman in Frits van Egters én diens ouders ‘mensen van vlees en bloed’: ‘In dit winterverhaal zijn slechts drie figuren tot waarneembare mensen geworden: de vader, de moeder en de zoon. Alle anderen blijven pratende verschijnsels. Viktor, de goede, blijft slechts een aanduiding; Maurits, de criminele, een naïeve personificatie van het kwaad. De vrouwen, met haar zwak verweer tegen de weerzinwekkende grollen van de jonge mannen die haar omringen, zijn niet anders dan namen. En toch zou men dit niet enkel en alleen aan onmacht van de schrijver mogen wijten. Komt het niet eerder voort uit schroom tegenover de andere sexe, een schroom, welke ook tot uiting komt in de ondertoon van deernis, welke verneembaar blijft bij de behandeling van de moederfiguur?’ In tegenstelling tot Stroman stelt Verhoeven dat alleen de op een kantoor werkende hoofdpersoon geen ‘type’ is: ‘De schrijver is niet huid en haar in deze kantoorbediende gekropen. Of hij dit ook zal kunnen bij de uitbeelding van andere figuren, blijft de vraag. Vooral naar de eventuele uitbeelding van een vrouwefiguur zijn we benieuwd. In deze roman blijven de vader en de moeder slechts typen; in het laatste hoofdstuk worden zij symbolen van goedheid; als karakters komen zij nergens naar voren. Dat was hier ook met nodig, omdat zij als typen en symbolen de sfeer beklemmender maakten.’ Een acceptabele verklaring lijkt het zo. Frits staat immers in het middelpunt van het verhaal. Voor hem zijn de anderen slechts figuren die in | |||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||
hun meest karakteristieke eigenschappen worden waargenomen: Joop van Egters, de kalende, Maurits, de éénogige, etc. Het gaat hem niet om hun komplete persoonlijkheid, maar juist om die typerende kenmerken, die hemzelf het meest preokkuperen: het verval en de dood. In wezen is hij, ook als hij zich met anderen ophoudt, voortdurend met zichzelf bezig. Of, zoals Hermans het uitdrukt: ‘Het is ook merkwaardig hoe groot de gelijkenis tussen hem en de meeste van zijn even lusteloze vrienden (vooral Jaap, Victor en Louis) uiterlijkheden daargelaten, is. Dit vormt een parallel met de behoefte van de hoofdpersoon zich, liefst naakt, aan alle kanten met spiegels te bekijken. Ook in zijn vrienden bekijkt hij voornamelijk zichzelf, of zichzelf zoals hij vreest te zullen worden’ (p. 40). | |||||||||||||||||||
De hoofdpersoonHet accent valt dus op de persoon van Frits van Egters. Maar hoewel deze volledig is uitgebeeld, een ‘karakter’ is, blijft het bij hem horende handelingspatroon uiterst beperkt. Het kan zelfs als statisch worden gekenmerkt. De opmerking dat er in het verhaal niets gebeurt, er praktisch geen intrige in zit, zoals Greshoff, Lampo en Ritter menen, klopt. Reve heeft dit trouwens ook beaamd in zijn gesprek met Van Wilder: ‘Mijn werk staat stil, het is statisch, ik kijk, ik observeer, ik spiegel, wat kan en wat niet kan; er is geen aktieontwikkeling in de zin van de psychologische roman’ (p. 31). De handeling in De avonden is dan ook niet van essentieel belang, maar, zoals Van Leeuwen terecht opmerkt: ‘Treffend is de introspectieve kant van dit boekje: de zelfontleding, het voortdurend zien van het eigen handelende, denkende en voelende Ik.’ En het is juist deze introspectie die de inhoud van het boek uitmaakt. Alle aandacht is gericht op het ik van de hoofdpersoon. Reden waarom Nagel de roman zelfs de ondertitel ‘Het klooien van Narcissus’ (p. 339) wil meegeven. Frits van Egters beperkt zich in hoofdzaak tot observeren, waarbij elk detail met bijna fotografische exaktheid wordt weergegeven. Van Eckeren ergert zich echter aan de kopieerzucht van de auteur en Lampo acht de gedetailleerdheid in de roman niet funktioneel. Al gauw ge- | |||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||
bruikt men de omschrijving: ‘kopieerlust des dagelijksen levens’. Maar er is geen sprake van ‘kopieerlust’ in De avonden, vindt Rodenko, wel van ‘copieerdwang’ (p. 346). Nogmaals: Frits is uitsluitend geïnteresseerd in zijn eigen lot. Al zijn aandacht richt zich op zijn eigen persoon. Is daarmee ook het ontbreken van enige belangstelling voor een seksuele partner verklaard? | |||||||||||||||||||
Seksualiteit, dood en religieMen kan zich erover blijven verbazen dat dit 23-jarige personage niet is gepreokkupeerd door seksualiteit en uitroepen: ‘Hij heeft zelfs geen meisje, zelfs geen onbereikbaar meisje dat zijn tijd of zijn dromen zou kunnen in beslag nemen’ (C.B.). Voor Greshoff is dit aanleiding om over de romanfiguren te schrijven: ‘Zij vormen een stel scatologische monniken en nonnen. Geen kusje kan er op overschieten. Van meer dan een kusje is natuurlijk in het geheel geen sprake.’ Heel wat consciëntieuzer van Anna Blaman dit probleem bij de kop: ‘Wat een ieder moet opvallen is dat in het leven van Frits van Egters de erotiek geen rol speelt, althans zeker niet in zijn dadenleven noch in zijn bewuste verlangleven. Hoe dit te verklaren?’ Blaman heeft geen moeite met een verklaring: de liefdeloosheid die Frits omgeeft - men hoeft maar te denken aan de verhouding tussen zijn ouders onderling -, ontneemt hem elke illusie op dit gebied. Seksualiteit speelt overigens wel degelijk een rol in De avonden. Men herinnere zich bijvoorbeeld Frits' genegenheid voor het speelgoed-konijn, dat hij van Bep Spanjaard leent en dat hij beurtelings bestraffend toespreekt, knuffelt en in zijn broek stopt. Rodenko heeft gelijk, als hij schrijft: ‘In de symbolisering vervaagt de sexualiteit tot een gevoelswaarde, die zo ruim is dat hij het religieuze mede omsluit; het konijn staat niet alleen met eros, maar ook met agape in verband, met de liefde dus zowel in de profane als in de religieuze betekenis van het woord; het symboliseert niet alleen De Vrouw, maar ook God’ (p. 349). Over de seksualiteit in De avonden vertelt Reve: ‘Door het hele verhaal van de held van “De Avonden”, Frits van Egters, loopt de draad van het | |||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||
kaalheidsdetail. Je kan het een soort leitmotiv noemen. Dit veelvuldig voorkomen van een beginnende of snel vorderende kaalheid bij de talrijke nevenfiguren die met het hoofdpersonage in kontakt komen, heb ik er doelbewust ingelegd. Het is denkelijk het symbool voor het fysieke verval, het verlies van de bekoring, het besef je rol van seksuele partner uitgespeeld te hebben, of ook wel het symbool van het mannelijkheidsverlies. Eigenlijk gaat mijn werk steeds over de Dood, de zekerheid dat alles voorbijgaat, dat alles verslijt en ten slotte verdwijnt in tijd en herinnering. Mijn droefheid en somberheid ontstaan door het bewustzijn van de Dood. Misschien is het een gebrek dat in het boek geen seksualiteit in concreto voorkomt, al druipt het van elke pagina af’ (Van Wilder, p. 30-31). Het doodsmotief en de seksualiteit, zij zijn in De avonden allebei aanwezig, maar verdekt. Hermans merkt hierover op: ‘De goden Eros en Thanatos die van oudsher het lot van roman-personages beheersen, hebben bij Van het Reve nauwelijks iets in te brengen. Eros is alleen versluierd aanwezig en met betrekking tot Thanatos zou men het woord van Heidegger willen citeren: “Der Tod ist da. Er schläft nur”’ (p. 34). Wij zouden in dit verband ook nog Bataille willen citeren, die in L'érotisme schrijft: ‘Je ne pense pas que l'homme ait une chance de faire un peu de lumière avant de dominer ee qui l'effraye. Non qu'il doive espérer un monde où il n'y aurait plus de raison d'effroi, où l'érotisme et la mort se trouveraient sur le plan des enchaînements d'une mécanique. Mais l'homme peut surmonter ce qui l'effraie, il peut le regarder en face’.Ga naar voetnoot1 | |||||||||||||||||||
Literaire stromingTot welke literaire stroming hoort De avonden nu eigenlijk? Sluit Reve aan bij de beschrijvers van het burgerlijk bestaan? Moeten wij hem vanwege zijn ‘kopieerlust des dagelijksen levens’ tussen Nederlandse realisten uit het midden van de 19e eeuw situeren? Of moeten wij met | |||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||
Buitendijk nog verder omzien en hem arm in arm met Aagje Deken en Betje Wolff door het leven laten gaan, omdat hij een ‘slaplendige Willem Leevend’ ten tonele voerde? Veel later, wanneer Reve zichzelf als een romantisch-dekadent kunstenaar is gaan beschouwen, zegt hij hierover: ‘Ze hebben De Avonden destijds geëtiketteerd. Dat was ten onrechte. Toen hebben ze het ten overvloede nog eens volkomen ten onrechte geëtiketteerd als “neo-realistisch” of als “magisch-realistisch”’ (Hofhuizen). Misschien doet men er beter aan hem bij de naturalisten onder te brengen. Annie Romein-Verschoor is daartoe wel bereid, evenals Nagel, die teleurgesteld schrijft: ‘Kennelijk is de speurhond van de naturalistische methode, van dewelke de schrijver zich bedient, hem uit de hand getrokken. Van elke lantaarnpaal, waartegen het beest zijn poot opheft, elk bederf, waaraan het snuffelt, wordt met zeker genoegen een verslag gemaakt. Het geschiedt gedurfd, misschien zelfs conscientieus, maar afgezien van de objecten dezer Kleinmalerei is de techniek niet eens zo goed als die van de troosteloze kudde naturalisten die in Goddank vervlogen jaren onze romankunst verpestten. Als Van het Reve op deze wijze mocht willen doorgaan, zal hij Heijermans en Querido moeten blijven lezen en zich gaan oefenen in een soort fonetische schrijfwijze van het Amsterdams, dan is de boot voorgoed aan’ (p. 342). Maar Reve neemt ook met deze etikettering geen genoegen, zoals blijkt uit zijn gesprek met Van Wilder: ‘Omdat ik een bepaalde techniek van schrijven had, noemde men mij aanvankelijk een naturalist. Niets is minder waar, ik heb niets met naturalisme te maken; in mijn werk is er wel een nauwkeurigheid om fysieke, tastbare dingen te beschrijven, maar ik ben geen naturalist’ (p. 31). Als hij geen naturalist is, watis hij dan wel? Deze vraag is moeilijk te beantwoorden. Reve kan blijkbaar in diverse hokjes worden ondergebracht. Want met welke schrijver vertoont hij al geen overeenkomsten? Volgens Hermans staat Reve ‘dichter bij Joyce dan bij Céline’ (p. 39), volgens Rodenko is De avonden te vergelijken met Hermans' | |||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||
Conserve. Neeteson schrijft: ‘Au fond zie ik hem als een Sartre met een hazenhart op Hollandse klompen, hoewel zijn stijl meer aan Camus doet denken’ (p. 334). Sierksma ziet het nog weer anders: ‘Ook al zou Van het Reve nooit een letter van Vestdijk gelezen hebben, zijn boek is uit de school van deze schrijver’ (p. 325). Brockway tenslotte noemt Reve een voorloper van de ‘angry young men’ en zet De avonden naast Waterhouses' Billy Liar. Zoveel is wel duidelijk: het laatste woord over de literaire stroming waartoe De avonden behoort, is nog lang niet gezegd. | |||||||||||||||||||
DromenDe tien chronologisch opeenvolgende avonden, verdeeld over tien hoofdstukken, eindigen bijna allemaal met een droom van de hoofd-persoon. Deze dromen nu doen nogal wat stof opwaaien. Spreekt Vestdijk van ‘uiterst suggestieve angstdromen’ en meent Bordewijk: ‘De op die avonden verdrongen menselijkheid van Frits wreekt zich des nachts in uitvoerig beschreven gruwzame dromen’, Neeteson en Sierksma ontgaat de zin van deze dromen. ‘De dromen zijn er met de haren bijgesleept en vervullen geen enkele verantwoorde functie’ (Neeteson, p. 334). ‘Van het Reve maakt ruim gebruik van droommateriaal, dat echter, op deze manier verwerkt, geen enkele funktie in het verhaal heeft, tenzij voor geschoolde analytici’ (Sierksma, p. 326). Van Leeuwen doet de dromen af als ‘goedkope toevoegingen’, en Greshoff geeft ze het predikaat ‘bedacht en sterk naar inkt geurend’. Over het ontstaan van de dromen vertelt Van Amerongen aan Ischa Meijer het volgende: ‘Hij kwam ook wel zeuren om een droom, hij móést dromen hebben. Hij heeft geen fantasie, wel een geniaal vermogen om elementen uit de werkelijkheid te contamineren.’ En Reve hierover tegen d'Oliveira: ‘Dat zijn mijn eigen dromen en dromen van jongens van toen uit mijn omgeving, maar ze komen eigenlijk op hetzelfde neer, ze zijn niet verschillend’ (p. 170). | |||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||
Religie en humorMet de religie in De avonden is het net zo gesteld als met de seksualiteit en de dood: het godsdienstig gevoel is voortdurend aanwezig, maar meestentijds verdekt, onderdrukt. Rodenko heeft in dit verband gewezen op het speelgoedkonijn, dat als symbool van de religieuze en de profane liefde dienst doet. Aan het slot van de roman komt dit religieuze gevoel in alle hevigheid tot uitbarsting. Vestdijk schrijft hierover: ‘Twee elementen zijn het, die Van het Reve glansrijk hebben behoed voor een afglijden in grauwe alledaagsheid: zijn bevrijdende humor, die, van een zeer persoonlijk cachet, vooral op de lange baan werkzaam is (de eindeloos herhaalde gesprekken over kaalhoofdigheid b.v., maar er zouden fijnere voorbeelden te geven zijn), en de religieuze apotheose aan het slot, waar Frits van Egters, als niets dan meer helpen wil, God uitnodigt om met een zeker zakelijk en ironisch doorlicht erbarmen op zijn ouders neer te zien. Van dit zeldzaam navrante slot, dat de gehele roman draagt, is geen denkbeeld te geven, men moet het gelezen hebben. Het behoort tot het aangrijpendste wat ik ooit onder ogen kreeg.’ Op beide punten moet Vestdijk tegenspraak dulden. Vormt naar zijn mening het slot het hoogtepunt van de roman, dit slot is in de ogen van Bordewijk geen konsekwent gevolg van wat daaraan voorafgaat: ‘Wij geloven niet in de mogelijkheid dat dit zwaar verziekte jonge brein tot regeneratie komt enkel doordat het zich bewust is van de jaarovergang, en daarvan op straat de traditionele uitingen meemaakt in schoten, fluitseinen en vuurwerk. Het innerlijk proces dat tot deze cardinale omwenteling leidde had veroorzaakt moeten zijn door andere, veel ongewoner, veel heviger gebeurtenissen.’ Ook de mening dat het boek humor bevat, stuit op verzet. ‘Humor kent hij niet’, roept Greshoff uit. Over deze vraag, die niet met een eenvoudig ‘ja’ of ‘nee’ valt te beantwoorden, hebben wij een apart hoofdstuk opgenomen: ‘Humor als noodsprong’. | |||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||
Les soirsDat Reve ‘een nationale, Hollandse roman heeft geschreven, van internationale allure’ (p. 38), zoals Hermans schrijft, is niet aan twijfel onderhevig. Het is alleen te betreuren dat het boek internationaal (nog) niet is aangeslagen. Die kans heeft het wel gehad, zij het vrij laat, namelijk in 1970, toen het onder de titel Les soirs bij Gallimard verscheen.Ga naar voetnoot1 Op de flap van deze uitgave staat de volgende door Reve vanuit een romantisch-dekadente visie geschreven levensschets: ‘Gérard Kornelis Franciscus, marquis van het Reve, naquit le 14 décembre 1923 à Amsterdam. Destiné à la carrière militaire par la tradition familiale, il est envoyé comme lieutenant du Génie aux Indes Néerlandaises. Bien qu'il ait eu deux citations pour actions d'éclat sous le feu de l'ennemi, il a la guerre en horreur. Pour avoir favorisé la fuite d'un jeune prisonnier, il est arrêté et condamné pour désertion et aide à l'ennemi pendant les hostilités, à douze ans d'incarcération, peine qui fut réduite à sept ans par la Haute Cour Militaire de Hollande. Pendant ses années de forteresse, van het Reve écrit son premier livre et, pour plus de sûreté, en prend copie. Lorsque l'original, découvert par les gardiens, est détruit en tant qu'oeuvre “nihiliste et immoraliste”, le prisonnier révolté décide de s'évader en emportant la copie de son oeuvre. Il réussit à passer la frontière belge et trouve refuge à l'Abbaye des Frères de la Peine. Son manuscrit Les Soirs est enfin publié en Hollande. Continuant à écrire en secret, l'auteur publie ensuite une nouvelle, également autobiographique: Werther Nieland. L'Indonésie ayant conquis son indépendance, un grand nombre de jugements sont revus ou annulés, et, en 1952, l'auteur est amnistié par la Reine. Sa longue solitude n'a fait qu'exciter son goût des voyages et pendant quelques années, il séjourne en Angleterre, en France, en Espagne et au Portugal; les biens de sa famille ayant disparu en même temps que les colonies, l'auteur exerce les métiers les plus divers: débardeur, maître d'hôtel, infirmier, bûcheron, maçon, etc. Il écrit la nuit, et après son | |||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||
recueil intitulé Dix histoires drôles (1955), il publie en 1963 ses grandes confessions romanesques homosexuelles: En route vers la fin et Plus près de vous, ce dernier étant à l'origine d'un procès qui se prolongea deux ans, pour aboutir à l'acquittement, l'auteur ayant plaidé sa propre cause. Depuis 1968, l'auteur vit dans un petit village à l'extrême nord de la Hollande, où il prépare des oeuvres nouvelles.’
Le Monde heeft hieruit verschillende gegevens overgenomen in een aankondiging van Les soirs, waar Reve ‘un Jean Genet hollandais’ wordt genoemd. De Franse letterlievenden zijn er niet op afgevlogen en, voorzover ons bekend, bleven enthousiaste reakties achterwege. De slechte vertaling van het boek zal daar niet vreemd aan zijn geweest. In zijn kritiek erop heeft Kousbroek een immense hoeveelheid fouten gesignaleerd. Niet zonder meer een foutieve, maar wat klank betreft wel een opvallende vertaling kreeg de volgende door Frits van Egters uitgesproken zin: ‘Hoort de kerstboodschap’, zei hij hardop, ‘de heiland werd geboren. Hij stierf op Golgotha, wiedewiedewiet sjieng boem’ (De avonden8, p. 64). Terzijde moet worden opgemerkt dat ook Dargers vader in De vacantie met luide stem zingt: ‘En Jezus stierf op Golgotha, wiede-wiede-wiet tsjieng boem!’ (Vier wintervertellingen, p. 130). In de Franse uitgave luidt deze zin uit De avonden: ‘Écoutez le message de Noël, dit-il à haute voix, le sauveur est né. Il est mort au Golgotha, twitwitwit boumboum’ (p. 82).
De belangstelling van de Fransen voor Les soirs was matig. Wat de ontvangst van De avonden in ons land betreft, kan in ieder geval gesteld worden: ‘Het is niet onopgemerkt gebleven.’ Kort na de verschijning van de roman waren de stemmen zeer verdeeld: het boek werd bejubeld door Vestdijk, Hermans en Blaman en verguisd door iemand als Greshoff. In de loop der tijd is men heel wat positiever gaan denken over De avonden, dat binnen 25 jaar niet minder dan 24 drukken haalde. In 1972 heeft Johan Polak er een jubileumeditie van verzorgd, waarin deze tevens verhaal doet van de verschillende drukken die De avonden beleefde. | |||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||
|
|