'Vrome en geleerde hartsvriendinnen in de achttiende eeuw in Nederland'
(1984)–Maaike Meijer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 167]
| |||||
Maaike MeijerVrome en geleerde hartsvriendinnen in de achttiende eeuw in NederlandGa naar eind*Op de titelpagina van Het Land (1788), een roman in brieven over een romantische vrouwenvriendschap, staat een interessant plaatje: een vrouw alleen, gehuld in gemakkelijke losse kleding, die bij het knapperend haardvuur een boek leest. Op de tafel nog een opengeslagen boek en een stapeltje van vier dat ligt te wachten om gelezen te worden. Op de achtergrond een omhooggedrapeerd gordijn, waarachter zich een afgeladen, volle boekenkast vertoont. In een ander boek van Post, Het Waare Genot des Levens (1796) wordt het plaatje opnieuw gebruikt. Het onderschrift luidt: ‘O die stille abundstunden, köstlich, herrlich sind sie mir’. Dit plaatje representeert het type van de geleerde vrouw, de vrouw die de luxe van de eenzaamheid kent, die tijd kan vinden om te lezen en te denken.Ga naar eind(1) Geleerdheid is in de achttiende eeuw voor vrouwen uit de hogere klasse een escape en een middel tot zelfontplooiing. Je kunt in de achttiende eeuw een bescheiden kuituur ontwaren van geleerde vrouwen, die elkaar vaak kennen, elkaar hogelijk bewonderen, die zich samen ‘oefenen’ en elkaar een tedere vriendschap toedragen. Ik wil hier enkele aspekten laten zien van die liefdevolle verbondenheid tussen geletterde vrouwen. Ik wil ook betogen, dat de liefde tussen vrouwen in de achttiende eeuw niet werd gevoeld als bedreigend voor de maatschappelijke orde, met hun romantische vriendschap bleven vrouwen op het hen toegewezen terrein; met hun geleerdheid daarentegen betraden zij wél verboden mannenterrein. Ik zal beschrijven hoe de geleerdheid van vrouwen aanvankelijk werd getolereerd, maar vervolgens werd aangevallen en teruggedrongen tot voor mannen aanvaardbare proporties. In de strijd om de vrouwengeleerdheid zien we een herdefinitie van ‘vrouwelijkheid’, een rekonstruktie die de hartstocht tussen vrouwen ongemoeid laat. | |||||
Geleerde vriendinnenHet is in de achttiende eeuw voor een vrouw uit de hogere klasse niet eenvoudig om geletterd en belezen te raken (voor een vrouw uit de lagere klasse is het volstrekt uitgesloten): zij mag de Latijnse school en de Hogeschool niet bezoeken. Zij gaat als klein meisje naar het naai- en breischooltje en vervolgens naar de franse school, óf zij ontvangt huisonderwijs. Het niveau is laag: een mondje Frans, veel godsdienst, | |||||
[pagina 168]
| |||||
[pagina 169]
| |||||
veel vrouwelijke handwerken, dansen, omgangsvormen, een beetje musiceren, lezen en schrijven, daarmee is het meisjesonderricht wel uitgeput.Ga naar eind(2) Als zij geluk heeft leert zij iets van verlichte en ontwikkelde ouders, van broers, van zelfstudie als vader een bibliotheek bezit, óf zij leert van vriendinnen. Oudere vriendinnen - maar ook leeftijdgenoten - kunnen voor de ondernemendste meisjes fungeren als lichtend voorbeeld en als rolmodel.Ga naar eind(3) De behoefte aan kennis is nauw verbonden met de vriendschap: vriendschap bestaat uit het samen vervolmaken van de geest, het samen vorderen in deugd, elkaar verbeteren, samen lezen en het gelezene bespreken. De kennisverwerving is maatschappelijk gezien belangeloos: vrouwen kunnen in de achttiende eeuw met die kennis geen beroep uitoefenen. Ze kunnen hoogstens boeken schrijven, maar dan geeft het geen pas als er geld mee wordt verdiend.Ga naar eind(4) De ontwikkeling diende dus het enige doel dat er dan nog overbleef: de persoonlijke vervolmaking. De levens van Betje Wolff en Aagje Deken laten een aaneenschakeling van dit type ‘geleerde verliefdheden’ zien. Als Vlissings pubertje adoreert Betje al de grote Lucretia van Merken (‘De pop viel uit mijn hand, zo luisterde mijn oor; ach Vlissing, dacht ik, had gij ook eens uw van Merken!’) Een nabijer voorbeeld vindt Betje in Petronella Johanna Haverkampde Timmerman, een geleerde weduwe, die voor Betje de meer ervaren vriendin wordt. Petronella bestudeert de wiskunde, sterrenkunde, filosofie, zij schrijft, zij doet aan theologie en brengt Betje in kontakt met de denkwereld van de duitse filosoof Christiaan Wolff. Verder stuurt zij haar jonge vriendin op bezoek bij de aanbeden van Merken - die zij kent - maar tot een vriendschap met Lucretia komt het, ondanks herhaalde pogingen van Betje, nooit.Ga naar eind(5) De vriendschap met Petronella de Timmerman overleeft moeiteloos de huwelijken van beide vriendinnen.Ga naar eind(6) Als Betje in de Beemster woont, na haar huwelijk met de oude dominee Wolff, sluit zij kort na 1860 een hartsvriendschap met de ongehuwde Anna van der Horst. Anna is een leeftijdgenoot en, net als Betje, schrijfster en filosofe. Samen lezen de vriendinnen de romantische literatuur die dan mode wordt in Europa, als de Night-thougts van Young. Anna wijdt Betje in in haar religieuze literatuur, Betje wijdt Anna in in de engelse en franse verlichte filosofen. Samen broeden zij op feministische ideeën. Uit deze periode stamt Betje's Staat der Rechtheid, een pleidooi voor het recht van de vrouw op ontwikkeling en studie. De vriendinnen voelen zich vooral verenigd in hun afkeer van strenge, godsdienstige orthodoxie. Anna's familie is benepen rechtzinnig en Betje steunt Anna in haar strijd om zich uit dat bekrompen milieu los te maken.Ga naar eind(7) Anna van der Horst schrijft in deze periode de Lotgevallen van Ruth, een toneelstuk over de bijbelse liefde tussen Ruth en Naomi. Het lijkt mij niet onwaarschijnlijk dat zij daarmee | |||||
[pagina 170]
| |||||
probeerde een vriendinnenpaar dezelfde faam te geven, als het bijbelse vriendenpaar David en Jonathan al bezat.Ga naar eind(8) De vriendschap tussen Betje en Anna schijnt als vanzelfsprekend kompatibel met Betjes huwelijk. De dominee vindt alles goed. De drama's die zich in 1765 tussen de vriendinnen afspelen worden niet veroorzaakt omdat iemand zich verzet tegen de hartstocht en de intimiteit tussen de twee vrouwen, maar omdat Anna van haar ‘fijne’ familie niet mag omgaan met een zo goddeloos, vrijzinnig persoon als Betje, die Anna van het rechtgelovige pad sleurt. Als voorbeeld van Betjes beleving van de geleerde vrouwenvriendschap kan het lange en roerende gedicht Aan Mejuffer Anna van der Horst gelden.Ga naar eind(9) Het gedicht begint met een lofprijzing van Anna ‘Mijn van der Horst!’, die zo bekwaam is in de ‘nutte kunsten en doorluchte wetenschappen’, die de harten in verrukking brengt met haar muziek en dezelfde harten wint met haar schoonheid, die geleerd is maar niet pedant. Maar Anna is niet de enige vrouw ‘Die leest, denkt, ja! tot verwondering is bedreven’. Om dat te bewijzen herinnert Betje aan de grote vrouwelijke voorbeelden uit de zeventiende eeuw: de dochter van Barlaeus, Tesselschade, Anna Maria van Schuurman, Katherine Lescaille en de ‘lieflyke de “With”. En dan komen de vrouwelijke tijdgenoten: “Geen lieve Vriendschap (namelijk met Anna) sluit voor anderen mijn ogen” - en in de verbeelding neemt Betje haar vriendin nu bij de hand en voert haar mee naar Vlissingen, naar de “stille cel” van de beminde leermeesteres Petronella de Timmerman. Verliefd wordt De Timmerman aan Anna vertoond: “'k vraag vryen toegang voor myn Anna als vriendin; Vergun, vergun dat w' haar bespieden, Terwyl zij, met den passer in de hand, Doorluchte proeven geeft van haar doorwrocht verstand. (...) Trë zachtjes toe, op dat uw oog al meer beschouw. Zaagt g'oit beminnelyker vrouw? Zaagt g' immer ogen die meer geest, meer ziel ontdekken. (= onthullen) Verrukkende Pictuur, maalt immer uw Penceel De wysheid? Maal die dame in uw tafreel: Wilt gy Geleerdheid in een minlyk licht vertonen? Ontleen uw schets van haar op wie ik oog”. Wil, lieve Reisgenoot, die reverie verschonen Die my, een ogenblik, my zelf, en u onttoog!’
In het laatste deel wordt de schilderkunst (‘Pictuurs’) toegesproken: wil uw penceel ooit de wijsheid schilderen, schilder dan de ‘minlyke’ de Timmerman - en Betje wordt meegevoerd in een rêverie, die haar een ogenblik alles om zich heen doet vergeten. Het is de toon, doe zo kenmerkend is voor de relaties tussen geleerde vriendinnen: de bewondering voor de kennis van de vriendin is altijd vermengd met bewondering voor haar innerlijke en uiterlijke schoonheid en met uitlatingen over hoe lief zij is. De reis-in-verbeelding van Betje en Anna voert verder langs de dichteressen De Neufville en Van Merken, en langs de franse geleerde vrouwen Dacier, Madame de Lambert - een grote kampioene van de vrouwenvriendschap - en | |||||
[pagina 171]
| |||||
Madame de Scudéry: Betje kent haar vrouwelijke voorbeelden heel goed! Het gedicht eindigt met een Ode aan de Vriendschap, die onvergankelijk is en er zelfs voor zorgt dat de vriendinnen elkaar na de dood terugvinden. Betje reist in dit gedicht met haar nieuwe vriendin door haar vrouwelijk verleden, dat zij tegelijkertijd zelf in bezit neemt en aan Anna's voeten legt. Er spreekt een groot besef uit van geworteld zijn in een vrouwelijke traditie. Andere damesgeleerden worden bewonderd en die bewondering is vermengd met liefde. Die liefde is weer van een geheel andere orde dan de vergankelijke wellust: het is de ‘Goddelijke Vriendschap’.Ga naar eind(10) Met deze gedachte knoopt Betje aan bij een literair/filosofisch/religieus gedachtenkomplex (in de renaissance teruggevonden bij de klassieken, en in de achttiende eeuw wijdverbreid) waarin de vriendschap zelfs hoger wordt gewaardeerd dan de liefde tussen man en vrouw.Ga naar eind(11) De Timmerman en Van der Horst openden voor Betje Wolff een reeks van soortgelijke geleerde vriendschappen die ik hier alleen kan noemen: Cootje Best, Maria Kops, Coosje Busken en de belangrijkste, Aagje Deken.Ga naar eind(12) Aagje wordt eigenlijk door Betje in de geleerdheid ingewijd. Zij is vooral belezen in de religieuze sfeer en heeft, als zij Betje ontmoet, enkele zielsvriendschappen met vrouwen achter de rug die waren ingebed in een innige vroomheid.Ga naar eind(13) Als Wolff en Deken, kort na hun ontmoeting, gaan samenwonen lopen ze al tegen de veertig. Ze scheppen samen een levensstijl die erg doet denken aan het leven van hun beroemde engelse tijdgenotes de Ladies of Llangollen, en daarvan weer de geleerde vriendinnen: een flink deel van de dag wordt altijd besteed aan lezen, schrijven, studeren en korresponderen. In de tuin staat een rieten kluisje, speciaal bedoeld voor schrijven en studie, de ‘stille cel’ waar ook andere geleerde vrouwen aan hechten. Elizabeth Maria Post laat bij al haar verhuizingen - naar Arnhem, Noordwijk en Epe - opnieuw weer zo'n rustieke ‘studeercel’ in de achtertuin optrekken.Ga naar eind(14) Betje Wolff houdt haar hele leven deze honger naar vrouwen, die haar intellektuele gelijken zijn. ‘Cieraden onder sex’ noemt zij ze trots. Zij heeft ook geleerde vriendschappen, zelfs ‘hartsvriendschappen’ met een paar mannen (Loosjes, Grave, Noordkerk) maar is dubbel verheugd als zij de intellektuele stimulans bij een vrouw kan vinden. ‘O ik ben zo grootsch op de bekwaamheden mijner sex!’ is in haar mond bijna een gevleugeld woord. Betje had reden om trots te zijn, want er waren in de achttiende eeuw heel wat ontwikkelde en geleerde vrouwen. Behalve schrijfsters - Belle van Zuylen, E.M. Post, Juliana de Lannoy, Margriet van Essen-van Haaften, Van Merken, De Neufville, Petronella Moens en haar ‘halsvriendin’ Adriana van Overstraten en anderen waren er taalkundigen als Anna Elisabeth Buma en Johanna Corleva - de laatste gaf een | |||||
[pagina 172]
| |||||
Redeneerende spraakkunst uit en een Schat der nederduitse wortelwoorden (1741) - Maria Petronella van Elter-Woesthoven beoefende en onderwees sterrenkunde, Agnes Waeywel schreef in 1717 een werk over wiskunde, Johanna Helena Graaft gaf een werk over plantkunde uit en vóór die tijd, nog aan het eind van de zeventiende eeuw, verdiepte Titia Brongersma zich in oudheidkunde en geschiedenis, met name in de vaderlandse hunnebedden. Elisabeth van Harwarden schreef theologische werken (1749-1750) en Josina Carolina van Lynden gaf godsdienstonderwijs (onder het motto: Er is maar één Waarheid, of die nu verteld wordt door een vrouw of een man). Dezelfde Josina publiceerde in 1770 Logica of Redeneerkunde en in 1775 Kort begrip der beschouwende godsgeleerdheid. En zo kunnen we nog wel een tijdje doorgaan: Anna Maria Moens, Fenna Mastenbroek, Ida Saint-Elme, Etta Palm (een van de eerste nederlandse strijdsters voor vrouwenrechten), Johanna Gevaerts, Johanna Wijttenbach-Gallien, die zelfs doctor Honoris causa aan de Universiteit van Marburg werd, en De Timmerman, Wolffjes geliefde oudere vriendin. Kortom: ze bestonden, de geleerde vrouwen en vaak kenden ze elkaar van nabij.Ga naar eind(15) Wat ik nu betogen wil is dit: het meest opmerkelijke aan deze geleerde vrouwen en schrijfsters is eigenlijk niet hun liefde voor vrouwen - als zichtbaar in E.M. Post en haar vriendinnen, in Wolff, De Timmerman, Van der Horst en de andere relaties van Wolffje, in de jeugdvriendschappen van Aagje Deken, bij mevrouw van Lennep en mejuffrouw Wägeli, de onafscheidelijke gouvernante. Die vrouwenliefde lijkt heel geaksepteerd,Ga naar eind(16) en schijnt niet revolutionair of baanbrekend in de toenmalige ‘vrouwelijkheidskonstruktie’.Ga naar eind(17) Dit in welhaast lijnrechte tegenstelling tot onze eigen tijd, waar immers openlijke vrouwenliefde wel een vorm van verzet is tegen de vrouwelijkheidskonstrukties die nu gelden. De geleerde en schrijvende vriendinnen werden nooit aangevallen op hun onderlinge intimiteit.Ga naar eind(18) Zij schijnen gewoon gebruik te kunnen maken van mogelijkheden die hen in die kleine elitekring geboden werden, door een andere visie op seksualiteit en de scheiding tussen de leefwerelden van mannen en vrouwen. Die vriendschappen waren niet grens-overschrijdend. Wél grensoverschrijdend en met recht te betitelen als een vorm van verzet was de geleerdheid van de dames. Wat in een specifieke periode en in een specifieke maatschappelijke groep ‘vrouwenverzet’ mag heten, is afhankelijk van de mechanismen die vrouwen (in die specifieke periode en in die specifieke maatschappelijke groep) in haar ondergeschikte positie drukken. Eenvoudig gezegd: het type onderdrukking bepaalt het type verzet. Een snelle schets van het type onderdrukking van de achttiende eeuwse vrouw uit de hogere klasse ziet er zo uit: ekonomisch en juridisch is zij volstrekt afhankelijk van vader of echtgenoot. Zij kan haar huwelijkspartner lang niet altijd zelf kiezen. Zij ontvangt vaak slecht onderwijs en buiten vermaken als saletten en bals | |||||
[pagina 173]
| |||||
en plichten als oneindig handwerken en huishouden - ook als zij ongehuwd bleef - heeft zij een geringe bewegingsvrijheid. Zij moet mooi zijn. Zij dient de vrouwelijke bevalligheid te belichamen. In de religie is haar plaats in Gods schepping vastgelegd als ‘mindermensch’, een soort mislukte man, een moreel, fysiek en intellektueel inferieur wezen.Ga naar eind(19) Pas in de loop van de achttiende eeuw komen er geluiden over de andere ‘aard’ van de vrouw, haar gevoeliger en teerhartiger natuur, haar grote geschiktheid voor de rol van moeder en opvoedster, niet omdat zij ‘minder’ maar omdat zij ‘anders’ is. Binnen deze konstellatie overschreden vrouwen de grenzen van de hen toegemeten ruimte als zij het waagden geleerd te worden. Daarmee betraden zij mannenterrein. | |||||
De karikatuur van de savanteOndanks het feit dat alle wegen voor vrouwen waren afgesneden om iets te doen met hun kennis, beoefenden ze wetenschap. Zolang vrouwen daarmee eigener beweging hun karakter verbeterden, hun ‘geest vercierden’, ondervonden ze weinig weerstand. Maar er waren grenzen. Die grenzen waren alleen nog niet duidelijk getrokken toen de geleerde vrouw als nieuwe kategorie zichtbaar werd voor de publieke opinie. Maar onder druk van die toenemende zichtbaarheid van dit bestaansalternatief voor vrouwen uit de hogere klasse, werden mannen zenuwachtig. De agressie en onzekerheid van mannen ontlaadt zich in een angstfantasie en dat is de ‘Savante’. Het eerste wapen dat tegen geleerde vrouwen in stelling wordt gebracht is de spot, de karikatuur. Geletterd Frankrijk produceerde in de zeventiende eeuw al een reeks venijnige karikaturen van de geleerde vrouw. Daar bestond in hogere kringen al een kultuur van ontwikkelde vrouwen, die als de ‘precieuses’ de geschiedenis ingingen. In Nederland bleef de geleerde vrouw in de zeventiende eeuw nog zozeer een incident, dat mannen zich konden permitteren haar het graf in te prijzen: Schuurman oogstte de lof van een aartsseksist als Cats. Hij kon haar rustig roemen, het verschijnsel zou toch niet om zich heen grijpen. Maar in de achttiende eeuw begint de karikatuur hier aan te slaan - in Engeland ook trouwens, met de opkomst van de salons van de Bluestockings.Ga naar eind(20) Molières Les femmes savantes verschijnt in 1713 in nederlandse vertaling. In spektatoriale vertogen, in romans en op plaatjes duikt zij op: het lelijke norse manwijf dat de hele dag studeert. Zij is verstrooid, wereldvreemd, als zij getrouwd is laat zij de soep aanbranden, de dienstboden stelen en de kinderen verhongeren. In bed praat zij over logika en als zij mannen niet haat, waardeert zij alleen hun kennis. Pas in haar geleerdheid onthult de Savante haar oeverloze domheid. Het is duidelijk: de savante overschrijdt de grenzen van de vrouwelijke sfeer, de vrouwelijke minderwaardigheid en de vrouwelijke aantrekkelijkheid en wordt | |||||
[pagina 174]
| |||||
daarvoor gestraft door buiten de sociale orde gestoten te worden. Justus van Effen pakt het ‘probleem’ van de vrouwelijke geleerdheid aan in De Hollandsche Spectator in de jaren 1733-1734. Een briefschrijfster voelt zich daar al geroepen zich te verdedigen tegen de beschuldiging een savante, ‘wyshoofd’ of ‘klopje’ te zijn omdat zij met haar vriendinnen leest in plaats van roddelt en lanterfant, wat onder nette meisjes met hun lege leven-als-ornament gebruikelijk was. Zij kent Molière en Boileau - die beschreef hoe het huwelijksleven in een ‘oorlog’ verkeert als de vrouw studeert - en haar brief bewijst hoe de karikatuur funktioneert als afschrikwekkend voorbeeld, als contra-mal van een norm, die hier voor het eerst geformuleerd moet worden. De karikatuur dwingt elke vrouw die wil lezen zich te verdedigen tegen de beschuldigingen die erin zijn vervat.Ga naar eind(21) Vooral ‘mannelijke’ terreinen als logika en wiskunde zijn taboeGa naar eind(22) en een geliefd stereotype is dat de savante de seksuele aantrekkingskracht tussen mannetjes en vrouwtjes ontheiligt. Molière beschreef al hoe savantes verlekkerd op een ‘monsieur’ afvliegen, niet omdat hij zo'n aantrekkelijke man is, maar omdat hij grieks kent. Over gebrek aan belangstelling voor seks beklaagt zich ook een bedrogen echtgenoot in De Philanthrope: ‘Denk eens, hoe aangenaam het voor een man is een vrouw te hebben, die hem nagts agter de Gordynen van Categorieën, van Praedicamenten, van Praemissen, van Consequentiën en diergelyke fraaijigheden reutelt’.Ga naar eind(23) Tot in het eerste kwart van de negentiende eeuw heeft deze karikatuur onveranderd succes.Ga naar eind(24) Daarna vervaagt het genre, omdat het type van de achttiende eeuwse geleerde vrouw dan is uitgestorven. | |||||
De savante als sociale funktieHet lijkt mij belangrijk om te onderkennen, dat de figuur van de ‘savante’ een sociale fiktie is. Zij komt in de achttiende eeuwse werkelijkheid niet voor. Zij is een spook, opgeroepen door mannen die om zich heen zien gebeuren dat vrouwen het oude idee dat zij geestelijk inferieur zijn logenstraffen. Vrouwen betreden mannengebied waarvoor het prikkeldraad niet hoog genoeg is gespannen, omdat de situatie zich nog niet eerder heeft voorgedaan. In geen van de vertogen tegen de savante die ik tot op heden vond, gaat het over een konkrete persoon. Nooit wordt een bepaalde vrouw direkt als zo'n savante geëxposeerd - en dat kon ook niet, want de geleerde vrouwen die er waren beantwoordden helemaal niet aan dat spookbeeld. Hoewel de savante een fiktie is, heeft deze fiktie een buitengewoon reële invloed op het leven van vrouwen. Het spook werkt. Vrouwen worden er effektief door afgeschrikt van | |||||
[pagina 175]
| |||||
geleerdheid en het betreden van de wereld buiten het huishouden. Een voorbeeld: de doodgoeie dichteres de Baronesse Juliana de Lannoy kreeg in 1777 als eerste het lidmaatschap van de Maatschappij van Dichtkunde te 's Gravenhage aangeboden. Zij voelde zich bezwaard, omdat ze bang was dat andere vrouwen haar een ‘savante’ zouden vinden.Ga naar eind(25) Latere geschiedschrijvers en schrijfsters (Hartog, Moquette, Wolzogen-Kühr, zelfs het feministische standaardwerk Van Moeder op Dochter)Ga naar eind(26) hebben niet doorzien dat de ‘savante’ een gekonstrueerd schrikbeeld was en de karikatuur aangezien voor de werkelijkheid. Het is alsof een geschiedschrijfster in het Jaar onzer Moeder 2083 op grond van hedendaagse karikaturen zou schrijven dat in 1983 Amsterdam werd opgeschrikt door rondtrekkende bendes lesbische vrouwen, in paarse tuinbroeken, met het kastreermes in de achterzak. ‘Deze vrouwen haatten mannen’. Maar in de achttiende eeuw waren het, treurig genoeg, ook de vrouwen zelf die het spookbeeld meeschiepen. Dit is de Almanak voor Vrouwen door Vrouwen: dames, stel u eens voor, een vrouw die voorzitster is van een maatschappij van geleerde mannen, die ‘Professorsche’ is, die les geeft en rondreist, belachelijk toch? Betje Wolff en Aagje Deken kreëren in hun romanfiguur Cornelia Hartog (in Saartje Burgerhart) een naargeestige, opschepperige savante. Wolff zet zich op vele plaatsen in haar werk en bijna te pas en te onpas, tegen de savante af. Voor een deel verdedigt ze op die manier een humaan soort geleerdheid en verpakt ze het in een theorie dat eenzijdigheid elke mens, man of vrouw, verarmt. Ze zegt er soms bij dat zij pedanterie in beide seksen, dus ook bij mannen, belachelijk vindt, maar zij doorziet de sociale fiktie niet. Ik had een associatie met hele of halve feministen, die zich in onze tijd gedrongen voelen voor mannenmedia te verklaren dat ‘ze niet lesbisch zijn’. ‘Ik ben wel voor emancipatie hoor, maar....’ en dan volgt een rituele trap naar radikalen. Het is een oud mechanisme om jezelf te rechtvaardigen door te wijzen op anderen die ‘erger’ zijn, maar intussen kreëer je het stereotype mee, en suggereer je dat die karikaturale ‘mannenhaatsters’ echt bestaan. Iets dergelijks doet Betje Wolff, in haar aanvallen op savantes. Zij zet zich af tegen het spookbeeld, om zichzelf te rechtvaardigen en te profileren als ‘aanvaardbare’ geleerde vrouw. Zij verdedigt als geleerde vrouw haar positie over de rug van haar eigen sekse. | |||||
Seksenstrijd: de geleerde als frontlinieDe positie van de vrouw lijkt in de achttiende eeuw sterk in beweging, als we afgaan op het grote aantal traktaten over de aard en de plaats van de vrouw, en het grote aantal kluchten van het type De broek-dragende vrouw (1722), De ontvoogde vrouw (kluchtspel 1693) en dat was een navolging van Jelis | |||||
[pagina 176]
| |||||
Noozeman's Klucht van Krijn Onverstant of Vrouwen Parlement, derde druk 1730. Die kluchten blijven er als vanouds op hameren dat de man de baas is. Uiterst kwaadaardig tegen vrouwen is de Rechtbank tegen de Ydele, Korselige ende Wispelturige Vrouwen. Wraecksucht der Weduwen: Mitsgaders der Regeersuchtige Vrouwen. Geeft ook vonnis over den lof van alle Deughdsame en Godvreesende Vrouwen. (...) door Joseph Zwetnam. Oock is hier achter by gevoeght een T'Saemenspraeck, of de Vrouwen Menschen zijn, of niet (sic) - 1730. Minder fris is ook het Corpus juris foemini, of Wetboek der vrouwen. Handelende van den oorspronck der vrouwe-regering onder den keizer Heliogabalus: derzelver plechtige oprechting, en daar by gebruykte ceremonieën, enz. Uit het Lat. en Hoogd. verz., en op eene luchtige trand verhandeld door een liefhebber der vrouwen. te Alkmaar, enz, 1759. Deze ‘liefhebber der vrouwen’ verhaalt uitvoerig, met alle historische bewijzen die hij kan verzinnen hoe rampzalig het is als vrouwen regeren. Het eerst genoemde werk, de Rechtbanck, bevat de stereotype serie argumenten tegen vrouwen, waarvan de meeste vervolgd kunnen worden tot in de Middeleeuwen - bijvoorbeeld in het Querelle des Femmes - debat van de veertiende eeuw en tot de kerkvaders: de vrouw is slecht, zij is de poort van de hel, trek het vel eraf en het is slechts slijm en snot. Zorg dat ze niet de baas speelt, weduwen en oudere vrouwen zijn het gevaarlijkst, vrouwen zijn geen mensen, enzovoort. Het is alles eeuwenoude, patriarchale folklore, het is de modderstroom van angst en haat jegens vrouwen die door de hele westerse geschiedenis stroomt. Maar het element dat daar in de achttiende eeuw bijkomt: het ridikuliseren van de geleerdheid van vrouwen, is volkomen nieuw. De geleerde Vrouw, of der Jansenisten Godgeleerdheid vervallen tot het spinnewiel. (1731) (ook bekend als De pietistery in de hoepelrok (1740), De verstrooide Vrouw verbeterd (1887) en nog eens De geleerde vrouw, blijspel (1797) - niet zelden vertaald uit het buitenland, waar dit thema ook in trek was - dat zijn kluchten van een nieuw type. De tijdgenoten zagen de geleerdheid als een uitbraak van vrouwen uit de hogere klasse, en legden zelf het verband met een uitbraak, die tezelfdertijd plaats vond in de lagere volksklasse; daar begon zichtbaar te worden dat een aantal vrouwen ontsnapten door zich als man te verkleden en te gaan werken als matroos, soldaat of handwerksman.Ga naar eind(27) Vrouwen moeten op hun plaats blijven, want kijk, zegt De Denker in 1766, wat rampen er gebeuren als zij van die plaats af komen:
| |||||
[pagina 177]
| |||||
Het hermetisch web van onderdrukking dat vrouwen omsluit, scheurt in de achttiende eeuw en voor een elite van vrouwen uit de hogere klasse zit die scheur op de plek van het recht op onderwijs en ontwikkeling.Ga naar eind(29) In die zin kan de vrouwengeleerdheid gezien worden als een frontlinie in de strijd tussen de seksen in de achttiende eeuw. | |||||
De vrouwen teruggeflotenBladen als De Denker, De Philantrope, De Philosooph, De Verreezene Hippolytus, De Hollandsche Spectator, De Hollandsche Patriot, De Nederlandsche Spectator en De Algemene SpectatorGa naar eind(30) - bladen die in brede kringen van de burgerij en zeker ook door vrouwenGa naar eind(31) gelezen werden - leveren in de loop van de achttiende eeuw niet alleen karikaturen, maar ook, ‘konstruktiever’, een stroom van herformuleringen van de plaats van de vrouw. De nieuwe geleerdheid van vrouwen wordt hier ingedamd, de scheur in het web wordt weer gedicht. Daarbij worden aan vrouwen kleine koncessies gedaan. Hier is Cornelius van Engelen in De Philosooph (1766): de vrouw mag boeken lezen ‘die haar, zonder merkelyke inspanning, leeren, en wyzer maaken kunnen’, zonder dat zij ‘er haare levendigheid of bekoorlykheden by verliezen’, boeken van ‘goede Poëten (...) Zedekundige boeken (...) goede Spectators, geestige Satyres, zedelyke Romans’, verder ‘een klein beginzel van Natuurkunde’ om des te meer onder de indruk te raken van Gods wonderbare schepping en tenslotte bijbelse en wereldlijke geschiedenis. De bedoeling van de ontwikkeling van vrouwen is haar te maken tot ‘eene aangenaamer’ ‘Gezellin voor haaren Egtgenoot’ en een betere huisvrouw, moeder en opvoedster. Lezen is voor vrouwen geen studeren, het is slechts vercieren van haaren Geest, nuttig vermaak en ‘aangenaame Tydkorting’.Ga naar eind(32) De vrouwelijke bekoorlijkheid is in de diskussie een fetisj: Van Effen vindt dat vrouwen van de natuurkunde, wiskunde en sterrenkunde moet afblijven, maar dat kennis van ‘de waare en onwrikbare gronden van Godsdienst, en zeedekunde, van rechtschape deugd’ geen inbreuk maakt op hun vrouwelijke bevalligheid.Ga naar eind(33) Als een vrouw méér weet dan met haar ‘tedere gesteldheid’ in overeenstemming is, moet zij ‘zorgvuldig haare bequaamheid tragten te bedekken’.Ga naar eind(34) Vrouwen moeten uit de studeerkamer naar het kabinet, uit het Gemeenebest naar het huisgezin, uit de openbare bekendheid | |||||
[pagina 178]
| |||||
naar de ‘stille deugden’, uit de wetenschap naar de eenvoudige zedekundige boekjes, uit het denken naar de teergevoeligheid. Maar wij horen in dit somber mannenkoor ook twee vrouwenstemmen: ook Betje Wolff en Elisabeth Maria Post verwijzen vrouwen terug naar de vrouwelijke sfeer, die in de achttiende eeuw voor het eerst zo uitvoerig beschreven en gewaardeerd wordt. Wolff ontwikkelt zich, met Deken, in toenemende mate tot een nationale opvoedster der vrouwen en formuleert mét de mannen de taak van de vrouw als moeder.Ga naar eind(35) En als Post een wijzere vriendin de jongere laat onderrichten ‘over de Vrouwelijke Lectuur’ misstaan haar aanbevelingen niet in het herengezelschap van De Denker en De Philosooph.Ga naar eind(36) De meer progressieve tijdgenoten namen de nieuwe ideeën over ‘gepast’ vrouwelijk onderwijs en ‘gepaste’ vrouwelijke ontwikkeling waar als een vorm van emancipatie, van vooruitgang. Wij, in de twintigste eeuw, kunnen zien dat met deze achttiende eeuwse ideeën over de eigen vrouwelijke sfeer een nieuwe gevangenis voor vrouwen werd gekreëerd, waartegen feministen honderd jaar later weer in opstand moesten komen. De formulering van het recht op onderwijs en ontwikkeling, voorzover dat de vrouw een betere moeder, echtgenote en opvoedster zou maken, schiep een nieuw hermetisch web van onderdrukking, waarin de escape van de geleerdheid voorgoed was afgesneden. Er lijken mij vele aanwijzingen te zijn, dat zich hier tegen het eind van de achttiende eeuw langzaam een ‘vrouwelijke sfeer’ ontwikkelt en dat vrouwen die vrouwenwereld, die voorzien werd van gewicht en morele nobelheid, hebben aanvaard, omhelsd en mede gepropageerd in de verwachting dat zij er beter van werden. Het proces vertoont suggestieve parallellen met het proces dat Nancy Cott beschreef in haar Bonds of Womanhood.Ga naar eind(37) De hartsvriendschappen tussen geleerde vrouwen waren wel belangrijk en zijn vooral voor ons uitermate boeiend, maar daar zat in de achttiende eeuw het revolutionaire potentieel niet. Het dynamiet zat in de geleerdheid van vrouwen, en op dat front heeft de strijd zich dan ook afgespeeld.
|
|