Vind je jezelf lelijk of zo?
‘Ik vond mezelf lelijk, afstotelijk en niks: niks kunnen, niks
mogen.’
Wanneer is het overgegaan?
‘Na de oorlog kwam ik bij Het Parool. Na de oorlog,
na een heel leven van bibliothecaresse zijn, en een mossig stuk hout zijn, toen
begon dat: het mossige ging weg. Er begon iets uit te botten.’
Ja, maar even nog over dat mossige, zal ik maar zeggen, het dooiige,
het depressieve...
‘Nou, depressief was ik niet, hoor. Ik was altijd een heel blijmoedig
vrolijk mens. Maar ik leefde niet echt.’
Maar had je ook helemaal geen verhoudingen?
‘Nauwelijks, en als ik ze had, dan ging het altijd weer uit.
Waarschijnlijk door mezelf, omdat ik mezelf zo onbenullig vond.’
En wat voor een mannen had je?
‘Engerds.’
Waarom nam je ze dan?
‘Omdat ik niets anders krijgen kon.’
Wat voor man had je dan willen hebben toen? Wat was je ideaal?
‘Nou, op de middelbare school - ik was op een hbs in Goes - was ik
altijd verliefd op mooie, knappe jongens, donkere, lange, slanke jongens. Dat
las ik ook in Joop ter Heul. Daar moest je mee trouwen, dat was het ideaal. En
wat er op me afkwam, dat waren miezerds waar ik eigenlijk niks in zag. Ik bedoel
fysiek.’
Daar deed je het dan toch mee?
‘Nou, uiteindelijk dan wel even, maar dat duurde nooit
lang.’
Foxtrot heeft daar toch een beetje mee te maken?
‘Precies, dat heeft daar absoluut mee te maken.’
Daar komt ook een abortus in voor. Heb jij toen ook een abortus
gehad?
‘Ja, maar dat was pas na de oorlog, toen het mossige er al af
was.’
Dat je nooit zwanger bent geworden, dat was nog een hele toer,
hè, voor de oorlog.
‘Daar heb ik nooit ernstig over nagedacht. Ik heb altijd gedacht: Gods
water over Gods akker laten lopen. Maar in ieder geval, ik ging uitbotten toen
ik in Amsterdam kwam, bij Het Parool. Daar had je die mensen
die zo geestig, zo leuk waren.’