Vermakelijcke bruylofts-kroon, doorvlochten met verscheyden leersame gedichten
(1659)–Jacob Coenraetsz Mayvogel– AuteursrechtvrijStem: 100 Psalm.
ICk wil den Heer met lofsanck soet
Prijsen, die groote wond'ren doet,
Hy is mijn sterckt, mijn saligheyt,
Mijns vaders God vol goedigheyt.
De rechte krijgsman die is God,
Siet, Pharo met sijn gantsche rot
Laet hy versincken in de Zee
En brengt op haer een droevig wee.
Sijn Hooftlieden vol staet en eer
Verdrencken in het roode Meer,
Sy zijn al t'saem te grond gegaen,
Die u volck meenden neer te slaen.
Heer u rechterhant is vol macht,
Ghy hebt verslagen door u kracht,
De stoute heb ghy om-gekeert,
U gramschap heeft het al verteert.
Door u winden deed gy seer haest
De wat'ren opstaen seer verbaest,
d' Afgront hem van malkander dee,
Tot midden in de groote Zee.
De vyant in sijn hoogmoed dacht,
Ick salse grijpen door mijn kracht,
Ick salse dooden met mijn sweert,
Dat oock niet een te rugge keert.
| |
[pagina 201]
| |
Maer als u Geest, o Heere blies,
Voor Pharo was 't een groot verlies,
U hant hebt ghy maer uytgestreckt,
De Zee die heeft haer overdeckt.
O Heere! wie is u gelijck,
Wie is so machtigh en soo rijck,
So krachtigh en vol heerlijckheyt,
Vol wonder is u Majesteyt.
Ghy hebt door u barmhertigheyt
U volck verlost, en uit-geleyt,
U groote macht heeft haer verblijt,
O Heer ons oock genadigh zijt.
Den Philistijn quam angste aen,
U vreese die is door-gegaen,
De Vorsten Edoms beefden al,
En Moab vreesde voor den val.
Want Pharo die leyt in de Zee,
Met ros en wagens, Ruyters mee,
En Israel die wort geleyt
Na 't Lant dat haer is toe-geseyt.
Een Lant daer 't alles groet en bloeyt,
Daer melck en soete honich vloeyt.
Heer geeft ons ook 't beloofde lant,
Het Hemels Cana seer playsant.
|
|