Naar de letter
(2010)–Marita Mathijsen– Auteursrechtelijk beschermdHandboek editiewetenschap
[pagina i]
| |||
Vijftien jaar Naar de letterEind 1994 was de presentatie van Naar de letter.Ga naar voetnoot1 Op dat moment was er noch in Duitsland of Engeland, noch in Nederland of Vlaanderen een standaard handleiding voor het editeren van teksten. Alleen de Amerikaanse studieboeken van David Greetham, hoofdzakelijk op het editeren van gedrukte werken gericht, en van Mary-Jo Kline over het editeren van documentaire bronnen waren voorhanden.Ga naar voetnoot2 Ik heb toen de stand van zaken in het denken over editeren weergegeven, en ik heb richtlijnen gegeven voor Nederlandse edities, zoals die op dat moment voor het toenmalige Constantijn Huygens Instituut valide waren. Het boek heeft in het universitair onderwijs in Nederland en Vlaanderen zijn dienst bewezen, en ook op uitgeversbureaus kwam het terecht. Bovendien werd Bodo Plachta erdoor geïnspireerd om zijn kleine editeurshandleiding voor Duitse studenten samen te stellen.Ga naar voetnoot3 Ook is er sinds kort de inleiding in de critique génétique van Dirk Van Hulle.Ga naar voetnoot4 Inmiddels heeft er zich in het publiceren van boeken een revolutie voltrokken die in 1995 nog maar net begonnen was. Het digitale tijdperk is voor het editeren een even groot omslagpunt als het begin van de boekdrukkunst. Dit betekent voor Naar de letter dat het in elk geval voor het omgaan met die revolutie niet meer up-to-date is. Voor het editeren van teksten uit de tijd van de handmatige en machinale boekdrukkunst loopt het, voor zover ik op dit moment zie, wel hier en daar achter in de verwerking van nieuw onderzoeksmateriaal, maar het is | |||
[pagina ii]
| |||
daarin niet principieel verouderd. De uitgangspunten en principes die erin staan, zijn niet ingrijpend veranderd. Als ik het boek op dit moment zou schrijven, zou ik een minder rigoureus standpunt innemen. De versie van 1995 draagt de kenmerken van het zelotentijdperk waar we toen nog in verkeerden. Er verschenen zoveel erbarmelijke edities en er was nog zo weinig editiebesef bij amateurediteurs en uitgevers aanwezig, dat ik toen een scherp oordelend standpunt innam. En dat standpunt werd gedeeld door de commissie die me namens het toenmalige Constantijn Huygens Instituut begeleidde. Inkortingen, herspellingen, hertalingen, selectieve variantenapparaten, edities zonder onderzoek van alle aanwezige bronnen wees ik zonder pardon af. Inmiddels ben ik milder geworden. Ik geloof niet dat dat door de toegenomen leeftijd komt, maar wel door de veranderde leesgewoonten en het veranderd onderwijs. ‘Liever een luie lezer dan géén lezer’, heb ik op een gegeven moment toegegeven, en sindsdien heb ik zelf hertalingen vervaardigd.Ga naar voetnoot5 Je kunt je ogen niet dichtknijpen en je oren vol was gieten en vervolgens roepen dat iedereen de Max Havelaar in de oorspronkelijke versie moet kunnen lezen, als uit alles blijkt dat de doorsnee lezer dat niet meer doet. In het hiernavolgende zal ik aangeven op welke punten Naar de letter mijns inziens verouderd is, en waar het slechts aangevuld zou moeten worden met vakliteratuur van de laatste vijftien jaar. Daartoe geef ik eerst een overzicht van de voornaamste functies van het editeren en dan van de grote veranderingen in de materiële editiebronnen, en de verschuivingen die die teweeg gebracht hebben.
Er zijn grofweg geredeneerd drie bestaansredenen voor editeurs en hun edities. Ze kunnen zorgen voor betrouwbare teksten, doordat ze een studie maken van het ontstaan van een tekst en de overdracht ervan, door de verschillende bronnen te vergelijken. Ze kunnen wijzen op overdrachtsfouten en ze kunnen de invloed van derden aanwijzen. Daar was de Amerikaanse school van Fredson Bowers en W.W. Greg zeer bedreven in. Ze kunnen ook het creatieve proces van het maken van een literaire tekst onderzoeken. De Franse critique génétique is daarop gericht. De avant-texte is daar belangrijker dan de gedrukte versies. De Duitse en Nederlandse historisch-kritische editeurs onderzoeken zowel de avant-texte als de uiteindelijke versies in verschillende drukken. Een derde belangrijke taak voor editeurs is het toegankelijk maken van teksten in commentaar. Scholen kan men hierin niet aanwijzen, maar het is wel duidelijk dat daarin evenveel richtingen als edities zijn. Sommige edities volstaan met uiterst summier commentaar, andere leggen daar juist de nadruk op. Voor dit laatste is zelfs een apart editietype ontwikkeld, de studieuitgave. Voor leesedities, gericht op een breed publiek, is er op dit moment een tendens om commentaar en leestekst te laten samenvallen door voor hertalingen te kiezen, die zonder losstaand commentaar begrepen zouden kunnen worden. Die drie bestaansredenen zijn niet veranderd in vijftien jaren. Wel zijn er verschuivingen opgetreden in de opvattingen over de procedures met betrekking tot basistekst en leestekst. Ook is de invloed van de critique génétique gegroeid, on- | |||
[pagina iii]
| |||
der andere doordat die in Vlaanderen actief beoefend wordt. Wat commentaar betreft is er een verschuiving ontstaan naar een interne in plaats van een externe commentaar, waarmee ik de hertalingen bedoel.
De grote veranderingen in het editeren hebben niet te maken met de functie ervan maar met de presentatie, en die is terug te brengen op de introductie van de computer. Die hield een zegening in voor de uitvoering van edities, maar wellicht ook een Paard van Troje voor het voortbestaan van de critique génétique en de historisch- kritische editie. We moeten een periodisering in het editeerwerk aanbrengen om de verschillen die ontstaan zijn goed te zien.
In de boekhistorie is het gebruikelijk de geschiedenis van het gedrukte boek grofweg te onderscheiden in drie periodes: die van de houten drukpers, die van de machinale drukpers en die van de vlakdruk. Voor editeurs vallen periodes in de geschiedenis van hun materiaal slechts gedeeltelijk samen met die van de boekdrukkunst. De editeur heeft mijns inziens met vier periodes te maken. De eerste periode is die van de handschriften. De enige verspreidingsmogelijkheid van teksten in die tijd is die van het overschrijven. Er bestaan geen identieke kopieën van een origineel, want in elk afschrift werden bij de overdracht nieuwe fouten gemaakt. De lange eerste periode eindigt met de uitvinding van de boekdrukkunst. Pas vanaf die tijd kunnen er identieke kopieën van een tekst in omloop zijn. Toch zet de overleveringsproblematiek van handschriften zich gedeeltelijk voort in de druktechniek. Wat vroeger bij het overschrijven gebeurde, vindt nu plaats bij het zetten. Het materiaal van de editeur breidt zich wezenlijk uit: er komen proefdrukken, drukproeven en revisies bij, en herdrukken. Zodra het tijdschriftwezen ontstaat, al is dit pas in de achttiende eeuw echt tot ontwikkeling gekomen, moet de voorpublicatie als bron toegevoegd worden. Na de uitvinding van de boekdrukkunst verandert er lange tijd niet veel voor de editeur. Wel moet hij bedacht zijn op allerlei trucages van de uitgever: op de regel-voor-regel-herdruk, op de titeluitgave, de roofdruk en op perscorrecties, dus op niet-identieke exemplaren binnen één druk. Het overgeleverde auteursmateriaal uit deze periode neemt toe. De anonieme auteur uit de middeleeuwen wordt een gerespecteerde vakman, wiens naam gekend wordt. De derde periode voor het materiaal van de editeur wil ik laten beginnen bij de brede toepassing van de stereotypie, vanaf het midden van de negentiende eeuw. De uitvinding van de stereotypie betekent dat de editeur met een nieuw verschijnsel te maken krijgt: namelijk de nieuwe oplaag in plaats van de herdruk. De editeur krijgt dus te maken met afdrukken van een reeds eerder vervaardigd zetsel. Nieuwe overdrachtsfouten kunnen hier niet in voorkomen, maar er kunnen wel pagina’s vervangen zijn en zelfs is het mogelijk dat er in de stereotypieplaten gesneden is. Enkele decennia nadat de stereotypie brede toepassing vond, eind negentiende eeuw, volgde de uitvinding van de zetmachines: de monotype en de linotype. De zetters werken niet meer met losse loden letters, maar er komen typisten die via een toetsenbord en een ponsmachine de kopij zetten. Hoewel deze verandering | |||
[pagina iv]
| |||
voor de editeur weer een omwenteling betekent waar hij rekening mee moet houden, luidt deze niet een nieuw tijdperk in, mijns inziens. De zetmachines brengen een nieuwe variant in de overdrachtsfouten. In plaats van de foute greep in de letterkast komt de verkeerde aanslag van de typist of typiste die de toets naast de bedoelde aantikt. Kennis van de indeling van het toetsenbord is dus noodzakelijk bij de foutenanalyse. Drukcorrupties kunnen minder voorkomen: letters raken niet meer versleten, er kan geen gerezen wit meer ontstaan, letters kunnen niet meer losraken of verschuiven. Parallel met de uitvinding van de zetmachines loopt de invoering van de schrijfmachines. Spectaculaire veranderingen brengt dat voor de editeur naar mijn mening niet mee. Kladversies worden niet meer overgeschreven maar overgetypt, met dezelfde aanslagfouten die ook op de monotypemachines gemaakt kunnen worden, want de indeling van de toetsenborden is hetzelfde. Zetfouten ten gevolge van een onduidelijk handschrift zullen bij getikte kopij niet meer zoveel voorkomen, tenzij de kopij van Slauerhoff stamt, want die kon, zoals bekend, zelfs onleesbaar typen. De vierde periode moet voor de editeur niet bij de overgang van hoog- naar vlakdruk gelegd worden, en ook niet bij de verschuiving naar fotografische of computerzetmethoden. Dit zijn weer varianten op eerdere uitvindingen en ze houden geen andere werkwijzen voor editeurs in. De overgang die essentieel is voor ons, ligt in het gebruik van de tekstverwerker bij de auteurs zelf. Als de auteur zijn eigenhandig ingetypte kopij op een usb-stick aanlevert, en deze niet meer opnieuw gezet wordt, verdwijnt de meest essentiële overdrachtsfase in de productie van het boek, namelijk die van kopij naar eerste druk. Tevens kan het een verlies aan genetisch materiaal betekenen en het ontstaan van een ander soort bronnen.Ga naar voetnoot6 De vier verschuivingen die ik aangegrepen heb om periodes aan te wijzen hebben dus te maken met veranderingen in de vermenigvuldiging (uitvinding boekdrukkunst, stereotypie) en met veranderingen in de overdracht (personal computer). Essentieel voor de scheiding is dat er verandering ontstaat in de wijze van overdracht of in het overgeleverde materiaal. Al deze verschuivingen hebben hun consequenties voor de aanpak van edities. Maar vooral het gebruik van de computer door de auteur zelf betekent welhaast een aardverschuiving.
De uitvinding van de computer is ook verantwoordelijk voor een grote verschuiving in het openbaar maken van edities en in de verwerking van het onderzoeksmateriaal. Met name op dit gebied gaan de ontwikkelingen zo snel dat een overzichtsboek van Peter Shillingsburg over elektronisch editeren uit 2006 nu al verouderd is.Ga naar voetnoot7 Mijn eigen hoofdstuk 16 is nu totaal betekenisloos. Ook voor het opspeuren van materiaal heeft de computer, en met name het internet, een doorbraak gebracht. De vroegere moeizame zoekwegen door oude | |||
[pagina v]
| |||
fichesystemen en handgeschreven aanwinstencatalogussen zijn nu vervangen door snelwegen via catalogussen on line, waarbij steeds meer archieven hun materiaal zelfs gescand aanbieden. Maar dit neemt niet weg dat er op dit gebied nog een grote achterstand is. In kleine, particuliere archieven is men vaak nog wel aangewezen op ouderwetse fichebakken, en het komt ook nog zeer geregeld voor dat een bepaalde aanwinst slechts als aanwinst in zijn geheel genoteerd staat en dat de inhoud ervan nog verborgen is. Hoofdstuk 5 over Zoekwegen kan dus nog niet weggegooid worden, maar is niet meer bij de tijd voor elektronische zoektochten.
Hoofdstuk 5 en 16 zijn dus essentieel verouderd. Ook hoofdstuk 9, over het beschrijven van drukken en het collationeren, is door de introductie van nieuwe vergelijkingsprogramma’s, niet meer up-to-date. Hetzelfde geldt voor de presentatie van varianten, zoals die beschreven wordt in hoofdstuk 11. Het feit alleen al dat bronnen nu makkelijk digitaal gereproduceerd kunnen worden, heeft consequenties voor de inrichting van variantenapparaten. De veroudering geldt in mindere mate voor andere hoofdstukken. Deze kunnen voorzien worden van nieuwe voorbeelden uit edities van na 1994 en de ‘Geselecteerde bibliografie’ die aan elk hoofdstuk toegevoegd is kan uitgebreid worden met nieuwe studies. Bovendien zijn er enkele twistpunten en editiediscussies geweest in de vakbladen, zoals Editio, Variants en Textual Studies (de opvolger van Text) en is er veel nieuw studiemateriaal gepubliceerd in tijdschriften als De Parelduiker, Zacht Lawijd en Zuurvrij. Medewerkers van het Huygens Instituut werken op dit moment aan een nieuwe Handleiding Teksteditie.
Naar de letter is altijd bedoeld geweest als een handleiding voor editeurs van teksten van ná de uitvinding van de boekdrukkunst. Weliswaar komen handschriften erin ter sprake, maar altijd als een voorstadium van het boek, niet als het zelfstandig middeleeuws manuscript. Voor het editeren van middeleeuwse manuscripten is Naar de letter dus nooit een adequaat hulpmiddel geweest, al konden de richtlijnen voor commentaar natuurlijk wel ook daarop betrokken worden. Een apart document voor middeleeuwse edities is nu wel als aanvulling op Naar de letter samengesteld.Ga naar voetnoot8 Op nog een gebied, dat ik al kort aangaf, acht ik Naar de letter niet meer adequaat voor deze tijd. De academische tradities zijn zo veranderd, dat het niet meer van studenten verwacht wordt dat ze variantenedities kunnen lezen en interpreteren. Zelfs het lezen van historische teksten in hun oorspronkelijke tekstvorm wordt niet meer geëist van studenten Nederlands. Middelnederlandse teksten worden gelezen in hertaling, en zeventiende-eeuwse ook steeds meer. De hoge eisen die ik aan de editie stel in Naar de letter, waarbij ik van elke editie verwacht dat de leestekst gebaseerd is op een volledige analyse van alle bronnen, vallen niet meer vol | |||
[pagina vi]
| |||
te houden. Met de introductie van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren schipperen ook literatuurhistorici die voorheen alleen een correcte editie aan hun studenten voor wilden leggen met hun geweten. De docent is allang blij dát Eline Vere gelezen wordt, en dat die niet in de juiste editie op de dbnl staat, daarvoor knijpt hij een oogje dicht. De ‘koninklijke weg’ die ik voorstond in Naar de letter (zie p. 247-248) is niet meer de enige die wetenschappelijk te verantwoorden is. Edities die gebaseerd zijn op een bepaalde druk en zorgen dat de leestekst daarvan verantwoord is, zou ik nu makkelijker tot de eregalerij van de literatuurwetenschap toelaten. Ook tegenover herspellen sta ik nu anders. Een zin als ‘Een editie voor wetenschappelijk gebruik dient niet herspeld te worden’ zou ik nu niet meer schrijven (p. 257), en ik denk nu dat voor leesuitgaven en studieuitgaven herspelling en in veel gevallen zelfs hertaling nodig is.
Vrij kort na het verschijnen van Naar de letter werd het boek al de grijze bijbel genoemd. Het is een metafoor die me wel bevalt. Ook de bijbel is verouderd, maar toch grijpen zelfs ongelovigen er nog geregeld naar. Als mijn editiehandboek hetzelfde lot beschoren is, ben ik niet ontevreden.
|
|