| |
| |
| |
Parijs, 28 Juni 1934
Beste van Millingen,
Ik ontvang zoo juist jullie brieven, alle drie tegelijk. Twee van Nettie (een lange, dezelfde waar jij op doelt, en die mij nu inderdaad na lang zwerven door Spanje bereikt, en een korte uit Holland, maar van niet minder belang) en een van jou, uit Den Haag. Het toeval is ditmaal erg op mijn hand geweest, en heeft mij die brieven bezorgd in de volgorde die ik hier noem. Als ik de jouwe het eerst of alleen had gekregen zou mijn stemming verre van opgewekt zijn, maar dat schijn jij niet te begrijpen. De hoofdzaak is inderdaad dat Nettie terugkomt en ik hoef je zeker niet te zeggen hoe opgelucht ik mij voel, na die ellendige weken, ook hier in Parijs. Maar al te dithyrambisch zal ik mijn vreugde tegenover jou toch niet uiten, van Millingen, gezien de omstandigheid, dat je de a.s. wraakoefening contra Wevers kennelijk van veel meer belang acht dan het feit dat Nettie nog leeft en bij mij terugkeert.
Ik verbeeld mij intusschen dat ik je toch nog een brief schuldig ben. Wat je tenslotte nog met Wevers verrekenen wilt en hoe je dat doen wilt, is jouw zaak, (mij laat het koud, voor zoover het mij niet ergert!) maar de brief van Nettie bevat enkele dingen die ik schrijven wil omdat het Annie betreft. Maar van te voren nog dit:
De motieven die Nettie noemt voor haar breuk met mij, kloppen wel ongeveer met onze hypothesen daarover. Bizonderheden hoef ik joù zeker niet te vermelden. Zij heeft mij trouwens niet meer genoemd dan enkele merkwaardige droomen en stemmingen die Wevers wel langs telepathische sluipwegen in haar zal hebben gewekt en die haar meer en meer gingen obsedeeren sinds zij hem kende. Ze voegt er nog bij (en dat bewijst dat Wevers ook zonder occultisme nog altijd een zeer goed verleider is) dat vooral de gesprekken met hem in Alcalá haar bizonder hadden geboeid. Hij had natuurlijk ontdekt, dat er
| |
| |
een zwakke plek in onze verhouding was, maar ook onmiddellijk waarin die bestond. Hij begreep dat het irrationeele, onpsychologische, al te lyrische in mij Nettie dikwijls wanhopig maakte, omdat ik zelfs mijn verblinding en zelfbedrog niet inzag en niet toegaf tegenover de meest sprekende feiten, en voelend hoe zij soms snakte naar een gelijkgestemde natuur nam hij in den omgang met haar die natuur eenvoudig aan, en praatte met haar ‘als een broer’ (volgens haar eigen woorden).
‘Ik doorzag het eerst niet, schrijft zij, ik voelde mij in die weken, toen jij wegdook in je werk, erg alleen, en had behoefte aan iemand die mij onmiddellijk begreep, niet alleen intuïtief zooals jij, maar ook met zijn volle verstand. Ik had er een lief ding voor over gehad als ik in die dagen met Reinald had kunnen praten, en niet alleen omdat zijn soort moraliteit en karakter mij altijd zoo aantrekt, maar omdat hij de dingen op dezelfde wijze doorziet als ik, alleen scherper, en omdat ik met hem het gevoel heb dat mijn opvattingen worden versterkt en verruimd’. (Met mij heeft zij soms het gevoel alsof een glaswand ons scheidt, alsof wij elkaars idioom eerst nog eens weerzijds moeten vertalen!). Dat gemis aan een broer, aan eensgezindheid, aan ten volle aanvaard worden heeft Wevers met een bewonderenswaardige snelheid in mij ontdekt en onmiddellijk aangevuld. Hij gaf mij, door a.h.w. Reinald (dien hij niet kent, zelfs niet bij naam of uit verhalen!) te vervangen, mijn zekerheid en zelfvertrouwen terug, het besef dat ik wel degelijk juist en zuiver kan denken en reageeren, als het moet, een overtuiging, waaraan jouw irrationalisme mij zoo dikwijls en zoo erg laat twijfelen.
‘Het is waar dat hij een prachtige gelegenheid had, maar hij heeft haar, in zijn systeem, ook voortreffelijk benut. Ik hoop niet dat je denkt, dat ik van hem gehouden heb, want dat is werkelijk niet zoo. Geen moment, maar hij heeft me aangehoord en begrepen, al was het dan ook een verleiderstruc. Hij hield niet van mij, er is niets geweest tusschen ons, hij heeft, geloof ik, alleen maar van
| |
| |
Annie gehouden (hij houdt nog van haar), maar er waren ettelijke factoren waarom hij deze geschiedenis met mij begon, en eenmaal begonnen, wilde hij winnen natuurlijk. Ik geloof o.m. dat hij jouw zelfverzekerde jongensachtigheid eens flink heeft willen beschamen en - vergeef het me, Rudie - in dit opzicht was ik natuurlijk een heel gemakkelijke prooi, omdat ik mij zelf aan die kant in je ergerde. Wat hem verder tot den aanval bewogen heeft? De zucht om tweedracht te zaaien, waar hij maar kan; de lust om een huwelijk te ontwrichten. Ik geloof dat hij tot aan zijn dood toe gedreven zal worden door die behoefte, die voortkomt uit jalouzie. Hij is afgunstig op ieder geluk. Waarom ik naar hem toe ben gegaan? Om de redenen die je al weet uit ons gesprek in Toledo én omdat je waarschuwing tegen hem, gegeven de spanning tusschen jou en mij, averechts heeft gewerkt. Ik was natuurlijk geboeid door hem en ik wilde van nabij zien wát voor iemand hij was. Op één punt heeft je waarschuwing overigens haar doel bereikt. Je gezegde, dat hij een soort moordenaar was, heb ik onthouden en heeft me waakzaam doen zijn.
‘Ik heb nu geen lust om over de ontmoetingen met hem veel te vertellen en jou zou het alleen maar ergeren, denk ik. Buitendien begon hij in Barcelona in zijn dagelijksche omgeving veel van zijn romantische charme te verliezen, de menschen met wie hij mij samenbracht waren mij antipathiek, hij werd grover, toen ik zijn wenken om met hem te gaan samenleven negeerde, eens was hij zelfs zoo onhandig om iets scherps te zeggen over jou. Ik ben je, lach niet om het woord, vanuit de verte en vooral in zijn op den duur werkelijk louche nabijheid, erg gaan waardeeren, Rudie en hoe geëxalteerd je ook bent en hoe onwennig ik mij soms nog kan voelen in je “shelleyaansche” sfeer, ik begon erg naar je te verlangen; liever, dacht ik, soms tegenover iets onredelijks staan, tegenover lacunes, wakken in het ijs, kwajongensstreken en aanstellerij (een eigenaardige verzoeningsbrief, vind je niet, Mill?) dan nog langer mijn tijd te verdoen in de nabij- | |
| |
heid van dezen “broer”, die hoe langer hoe minder op Reinald ging lijken en hoe langer hoe meer op zichzelf: een charmant, begaafd loeder. Toen ik, uit mijn narcose ontwakend, op een ochtend dat hij als steeds om elf uur café “Mocca” was binnengekomen, met zijn onbetrouwbare beenen, hem naast mij zag zitten, dacht ik opeens: “Wat heb ik in godsnaam met dien man te maken, wat doe ik hier, waarom laat ik Rudie alleen? Hoe was het mogelijk, hoe heb ik het kunnen doen, hoe heeft het mij ooit noodzakelijk, ja vanzelfsprekend kunnen lijken? Hij moet dit hebben gevoeld, hij voelt inderdaad álles. Hij begreep ongetwijfeld ook dat de fragmenten van zijn portret zooals ik dat kende uit de brieven van van M., zich gingen vervolledigen in mijn rechtstreekschen indruk van hem; hij merkte dat ik van hem af wou en hij zond zijn grofste geschut in het veld, en tegelijk het meest geraffineerde: hij liet mij een blik slaan in zijn
verdriet. En hoewel ik begreep dat dit toeleg was, voelde ik dat zijn verdriet op zichzelf volkomen echt is, het eenige echte in hem misschien, en ik liet me weer inpalmen, al was het dan ook maar voor kort.”
Hij heeft mij toen alles verteld. Ik kan mij tenminste niet voorstellen dat hij toen nog iets zou hebben achter gehouden. Ik wist uit de brieven van van M. wat er tusschen hun drieën gebeurd is, voordat Annie met Wevers meeging, maar hoe Annie tot zelfmoord kwam, heeft Wevers, zegt hij, alleen aan mij verteld.
Heb jij Annie gekend? Ik heb uit Wevers' verhaal den indruk van een zeer sympathieke vrouw, rustig, zacht, zonder iets van weekheid (alleen is ze misschien iets te lijdelijk geweest) en zooals ik je schreef, het staat voor mij vast dat hij veel van haar heeft gehouden. De wijze waarop hij over haar spreekt is zoo overtuigend voor zijn gevoelens voor haar, dat ik dáaraan geen moment heb getwijfeld. Raadselachtig zou in dit alles alleen Annie's houding kunnen zijn, als ik zelf niet ervaren had hoeveel macht hij over vrouwen bezit.’
‘Toen hij Annie voor van Millingen veroverde hield hij
| |
| |
natuurlijk nog niet van haar. Zijn liefde (en ook dit is kenmerkend) is pas ontstaan toen zij de verloofde was van van M. Ik neem niet aan, dat hij alleen om nogmaals zijn macht te bewijzen tijdelijk afstand van haar heeft gedaan. Het is waar, dat zijn sadisme groote triomphen heeft gevierd toen hij haar later weer van hem heeft losgemaakt, maar dat dit, jaren te voren een motief zou geweest zijn om haar in van M.'s armen te voeren, dat is mij te sterk. Maar alles is mogelijk, bij dien man, werkelijk alles, en zijn machtswellust is onbeperkt. Zelfs nu kon hij tegenover mij zijn triomph niet verbergen; hoe moet zijn gevoel dan wel niet tegenover v. M. en Annie zijn weest! Is het overigens op zichzelf niet voldoende om zelfmoord voor te plegen, het gevoel dat er zulke machten bestaan, dat iemand die dubbele manoeuvre (vastkoppelen en een paar jaar later weer loskoppelen) ongemerkt, onbestreden en straffeloos kan verrichten, vooral als men er zelf het slachtoffer van is geweest? Wevers die naar willekeur liefde in het leven roept, en ze naar willekeur weer laat verdwijnen in het niets - het is één afschuw voor mij, en voor hem een bevrediging van zijn “Wille zur Macht”, die hem aan een god gelijk heeft gemaakt. Want wat is iemand die naar welbehagen levens schept en vernietigt anders dan een god? Nu begrijp ik pas waarom zoo iemand katholiek heeft willen worden: éens van zijn leven moet hij verlangd hebben naar den god die grooter was dan hij zelf, om zich te kunnen onderwerpen. - Maar toen hij mij het verhaal vertelde was de verholen trots van zijn toon onverdragelijk, maar niet geheel ongegrond, vind je wel?
Ja, de macht van dien man is werkelijk iets ontzettends. Ik kan nu wel schimpen op dat misselijke drakerige occultisme, maar intusschen is het, ook tegenover mij, toch maar een zeer doelmatige methode geweest. Nu ik er zelf tijdelijk het slachtoffer van geweest ben, is het mij dubbel weerzinwekkend geworden, omdat het onvatbaar is en in zijn onvatbaarheid tegelijk onbestrijdbaar. Ik haat en schuw het als de pest. De geschiedenis met Wevers is de
| |
| |
vernederendste ervaring van mijn leven, Rudie, en niet alleen omdat het gevoel mij hindert dat ik, schijnbaar met open oogen, omwikkeld, ingesponnen en letterlijk begoocheld kan worden, maar omdat ik er niets van gemerkt heb, ondanks je waarschuwingen, voor ik goed en wel in de val zat. Maar stel dat ik niet op het laatst nog de kracht had gehad om mij op te trekken uit de macht van dat drijfzand, wat dan? Dan zou ik, om mij zelf en hem te bewijzen, dat ik niet alleen bij zijn gratie bestond, mij zeker van kant hebben gemaakt. Als ik daartoe tenminste nog in staat was geweest. Onderschat hem niet. Maar misschien had ik ook op díe manier juist gedaan wat hij met mij voorhad, en als ik je schrijf over zijn “Wille zur Macht” heb ik tegelijk het gevoel dat wij de oorsprong daarvan dieper moeten zoeken, en verder in het verleden, in zijn jeugd. Ik heb, toen hij mij daar met een enkel woord over sprak, begrepen dat de leefwijze van zijn moeder hem als jongen al zoo met walging voor het leven heeft vervuld, dat er voor hem nog maar twee wegen open bleven: een wraak op het leven of zelfmoord. De drang om macht uit te oefenen is in hem dus niet iets spontaans, maar iets afgeleids, als je dat zoo kunt zeggen; ze vloeit voort uit wraakzucht, uit ressentiment, uit de behoefte om het leven betaald te zetten wat het hem in zijn jeugd, in zijn moeder, heeft aangedaan. Met hoeveel psychische wellust ook zal hij die wraaklust bevredigd hebben. Ik denk dat de vrouwen die hij verleid heeft stuk voor stuk een plaatsvervangende rol vervullen in het drama tusschen hem en zijn moeder. Door hen te bezitten, bezit en bezoedelt hij háar, en zelfs aan het feit dat hij ze overgeeft aan den dood is die plaatsvervangende betekenis misschien niet helemaal vreemd. En als hij het leven voldoende teruggepest heeft en de dood lang genoeg zoet gehouden met vrouwelijke slachtoffers, kan hij er zelf immers nog vrijwillig een einde aan maken (ik ben er haast
zeker van dat hij dat eenmaal zal doen) en zoo beschouwd is dit treurige leven niet veel meer dan een zelfmoord dien hij verschuift.
| |
| |
‘Ik heb dit gevoeld toen hij mij over Annie sprak. Het was alsof hij met eenige afgunst over haar sprak. Ook voor haar was de dood, zelfs als laatste geschenk van Wevers, de eenige uitweg geworden, en misschien nog een zegen op het laatst.
‘Feitelijkheden over hun leven heeft Wevers mij weinig verteld. Zij zijn een tijd in Italië geweest, vooral in Milaan. Daarna in Toulouse, in Perpignan en tenslotte in Huelva. Hun leven ging uiterlijk onbewogen voorbij. Maar toen Annie na korten tijd tot bezinning of tot ontwaken kwam, is de strijd natuurlijk begonnen: hield zij van hem of van M., hield deze van haar, hield Wevers van haar? Wat in deze wirwar en poel van echt en namaak, menschelijk en magisch, bewustzijn en narcose was nog waar? Geloof je niet dat in haar oogen alles op den duur zinneloos, smerig, onverdraaglijk-onwaardig geworden is? Ja, vooral het besef, dat er tusschen ontleend (tweedehandsch) en persoonlijk leven geen verschil meer bestond, dat er geen criterium, geen zuiverreageerend orgaan meer was voor de mate waarin iets authentiek is, moet haar wanhopig hebben gemaakt - en die wanhoop heeft Wevers gebruikt. Hij is dus werkelijk een moordenaar, dacht ik voortdurend, maar waarom vertelt hij dat mìj?
(Heeft Nettie jou niets van dit alles gezegd? Ik kreeg den indruk dat W. over jou weinig goeds heeft verteld.) ‘Ik denk, vervolgt Nettie, dat zijn verhaal over Annie zijn laatste troef is geweest, ik weet het wel zeker. Toen die uitgespeeld was en ik de nawerking ervan teboven was gekomen, heeft hij weinig moeite meer gedaan mij bij zich te houden. Hij had toen dus blijkbaar geen troeven meer en berustte in mijn vertrek. Ik zag, dat hij dien laatsten morgen in Barcelona in heftige tweestrijd was of hij mij dat verhaal (dat later bleek over Annie's zelfmoord te gaan) wel zou doen. Hij begreep natuurlijk dat ik een geweldige weerzin tegen hem zou krijgen, maar hij heeft er blijkbaar op gerekend dat mijn medelijden met hem grooter zou zijn èn dat ik erg onder den
| |
| |
indruk zou komen van zijn macht. Hij vergiste zich niet. Alleen heeft hij misschien niet gedacht dat er iemand zou zijn die zich aan die macht kon onttrekken. Misschien is die trouwens met de jaren ook wel verslapt? Ik kan je anders wel zeggen dat ik ontzaglijke moeite heb moeten doen om mij van hem te ontslaan, en tusschen ons bestond niet eens een erotische band, zooals met Annie. Ik heb het ongetwijfeld veel makkelijker gehad dan zij, maar toch vind ik het knap van mezelf dat ik hem weerstaan heb. Maar er was in mijn geval ook niets aan vooraf gegaan dat zelfs maar uit de verte te vergelijken zou zijn met die ontzenuwende geschiedenis met van M., door de manier bedoel ik, waarop zij van hem is gaan houden en van hem is losgemaakt.
Weet je - neen natuurlijk - dat hij aan Annie zelf heeft uiteengezet hoe zij van van M. is gaan houden? Toen hij me dat vertelde, loerde hij naar mijn reactie, maar ik had mij voorgenomen alles gewoon en aanvaardbaar te vinden, omdat ik begreep dat dit de manier was om zijn invloed zoo gering mogelijk te maken - en ook op dat moment keek ik hem belangstellend maar onaangedaan aan! Maar voor mij is dit toch het meest duivelsche moment in heel die aan demonie werkelijk rijke geschiedenis met haar. Toen zij dát wist, moet ze gebroken zijn geweest, murw, onbeschrijfelijk moe. Misschien heeft haar van dat oogenblik af de heele zaak, het heele leven, die heerlijke liefde incluis, niets meer kunnen schelen; ze wist het nu wel, hoe zalig het allemaal was, hoe innig de liefde, hoe persoonlijk en vrij onze keuze, hoe dierbaar het samenzijn! Arme Annie.
Arme Wevers zelfs. Ik herkende hem niet, toen hij hierover sprak. Hij zag wel dat zijn verhaal niet ten volle de uitwerking had die hij bedoeld had, maar ondanks de spijt daarover, die te lezen stond op zijn gezicht, was het bijna geheel beheerscht door een expressie van pijn. Het is misschien moeilijk je het gezicht van dien charlatan voor te stellen met een werkelijk smartelijken trek, maar op dat oogenblik hád hij dien trek.
| |
| |
Hij zei nog dat hij Annie niet gevraagd had zich om hem van kant te maken. Het was dus inderdaad niet het bewuste “bewijs van liefde” waarover hij het eens met Paul en jou heeft gehad. Het was ditmaal alleen de behoefte om te zien hoever zijn macht reikte en al was Annie gebroken, van zelfmoord was zij afkeerig en het heeft hem nog heel veel kracht en bijna drie jaar gekost. Drie jaar. Ik verdiep me maar liever niet in hun toestand.
Ik heb hem gevraagd of hij werkelijk van Annie gehouden heeft. “Ik houd nòg van haar, zei hij toen, ik heb haar immers ook den dood ingedreven om altijd van haar te kunnen blijven houden. Want als men beiden in leven blijft, blijft geen liefde in stand. Ik denk nog altijd aan haar, zij leeft in mìj, ik draag haar in mij om zooals ze was, zooals ze is. Ik voel geen schuld, ik heb haar verlossing gebracht uit een ondragelijk leven.”
Waarin je haar zelf hebt gestort!’
‘Waarin ik haar zelf heb gestort!’
‘Maar heb je dáár dan geen wroeging over, of over hetgeen je van Millingen hebt aangedaan?’
‘Van Millingen heb ik een vrouw afgenomen waarop hij geen recht bleek te hebben. Hij is geen man voor de liefde, hij houdt alleen van zichzelf. Maar laat ons alleen over Annie spreken. Ik doe het vandaag voor het eerst en misschien voor het laatst en het is het eenige wat mij ter harte gaat.’
‘Ik begrijp toch nog niet, zei ik, hoe jij de moed hebt gehad haar te vertellen hoe haar gevoel voor van Millingen was ontstaan.’
‘Dien moed móest ik wel hebben om haar aan mij te binden. Ten eerste bleek mijn onbaatzuchtigheid eruit, en ten tweede het volkomen denkbeeldige van hùn liefde.’
‘Maar door dien weg in te slaan, bond je een vrouw die volkomen gebroken was!’
‘Andere wezens dan gebrokenen bindt men niet. Gezonde menschen zijn niet tot liefde in staat. Maar je doorziet het heel goed: ik heb Annie eerst ongelukkig gemaakt, en wanhopig en moe, en vervolgens tot zelfmoord ge- | |
| |
dreven - en ik voel geen wroeging over dit alles, integendeel, door mij heeft zij de eenige dingen leeren kennen die de moeite waard zijn: eenzaamheid, leed, verlangen naar den dood, de dood zelf, de dood voor een ander, zonder die zelf te willen, Nettie, begrijp je? Maar een bewijs van liefde was haar dood niet, dat had ik niet noodig. Ik wist dat ze van mij hield. De dood heeft mijn liefde alleen verdiept en verinnigd, de dood heeft ze zuiver en volledig gemaakt.’
‘Het klinkt misschien misselijk en pharisëisch, Rudie, maar dat komt dan alleen doordat ik het niet weergeven kan. Het was in zijn mond geen phrase, het was echt en ontroerend. Toen ik later met hem op zijn kamer zat, bladerde ik in The Ballad of Reading Gaol en plotseling werd ik getroffen door een regel, dien ik vroeger altijd door en door melodramatisch gevonden had: ‘For each man kills the thing he loves.’
Ik wees hem dien regel. ‘Is dat het?’ vroeg ik. Hij boog zich over mijn schouder om te zien wat het was.
‘Ja, dat is het,’ zei hij en knikte, ‘dat is het precies.’
Ziehier de motieven, van Millingen, die hij opgeeft voor zijn gedrag tegenover Annie en jou. Wij hebben te vaak al in onze brieven van gedachte gewisseld over dat onontwarbaar mengsel van comedie en echtheid, van menschelijkheid en zwarte kitschmagie, om weer eens over dien kant van de zaak te beginnen. Aanvaard het dus of aanvaard het niet, maar ditmaal zonder mijn commentaar.
Nettie schrijft verder nog dat ze kort daarna naar Parijs zijn gegaan en vervolgens naar Holland. Ik, minder helderziende dan de heer Wevers, voelde dit laatste niet en bleef in Parijs, wachtend op een ontmoeting. Ik had er ellendige weken, alleen onderbroken door de gesprekken met Reinald, die ik toch maar opgezocht heb en die zoo troostrijk en opbeurend waren als de omgang met een vriend maar kan zijn.
Ik antwoord nu op je brief. Je houdt mij ten goede, maar
| |
| |
erg gelukkig vind ik hem niet. Je menschenkennis, die ik altijd nog al hoog aansloeg, was bepaald niet op peil toen je hem schreef. Ik vermoed dat de aantrekkelijke indruk, die je blijkbaar van Nettie gekregen hebt, je eenigszins heeft beneveld. In ieder geval: de luchtigheid waarmee ze volgens jou de Wevers-affaire opnam was volkomen gesimuleerd. En terecht: wat heb jij te maken met háár werkelijke en diepere gevoelens? Ik heb uit haar brief dan ook alleen die passages overgenomen die je rechtstreeks aangaan, omdat ze Annie betreffen. Haar motieven om mij en later W. te verlaten, hadden wij trouwens al ongeveer vastgesteld en onze vermoedens blijken juist. Ze nam afscheid van Wevers in Rotterdam, zonder iets van een scène.
Wel schrijft ze nog dat haar weggaan kennelijk voor W. een nederlaag was: zijn eerste misschien, zegt zij, en ze is er, geloof ik, kinderlijk trotsch op.
Wat mij in je brief zoo verdomd kregel maakt is niet alleen je plotseling gemis aan psychologie, noch alleen het gebruik van een smakelooze term als ‘prachtvrouw’ (tegenover den man van die ‘prachtvrouw’ lijkt het mij ook nogal bot), maar dat kinderachtige geheimzinnige gedoe over je wraakplan. Dat ik je daartoe heb aangespoord mag dan min of meer waar zijn, maar een enscèneering als jij blijkbaar beoogt, is zeker van mij niet afkomstig. Ik kan je hoogstens het idee aan de hand gedaan hebben de fielt af te tuigen, maar een wraak waarbij Nettie nota bene (als getuige, als verpleegster, als wat eigenlijk?) tegenwoordig moet zijn, is werkelijk niet in mijn geest. Mijn wraakgevoelens tegenover Wevers zijn trouwens vervlogen als rook. Ja, van Millingen, zoo gaat het bij oppervlakkige menschen (‘die Herzen der Guten sind heilbar’), de man bestaat niet meer voor me!
Maar je vergist je, en op een manier die mij zoo dom lijkt dat ik je heel weinig kans geef met je wrekerij op je boezemvriend Wevers (als daar tenminste iets van menschelijk inzicht bij te pas komt). Dacht je heusch dat Nettie een paar dagen in Holland bleef ter wille van
| |
| |
jou! en om die flauwe kul bij te wonen, terwijl ik hier in Parijs op haar wacht! Je lijkt wel krankzinnig! Ze blijft alleen omdat haar pas juist verloopen is en in drie dagen is ze bij mij! Maar misschien heeft ze de film ‘De Wraak’ (strijd tusschen witte en zwarte magie), cineast Cecil de Millingen, hoofdrol Lex Weavers, dan nog net kunnen zien. Heerlijk!
En nu adieu, Cecil! Vaarwel, en bemin mij niet! Veel succes bij de afstraffing van den heer Wevers! Pas maar op dat hij jou niet afstraft!
Je vergeeft me hoop ik dat ik zoo schrijf? En voor het láátst nog wel, want heusch, na dien brief van jou heb ik er meer dan genoeg van. Ik ben je overigens heel dankbaar en zelfs zonder een zweem van ironie. Maar alles wordt nu bedorven door je verlangen naar dat haarfijn in elkaar gezette ‘laatste oordeel’ over Wevers, dat voor mij (als je even nadenkt, begrijp je dat, denk ik, nog wel) dubbel onbeduidend wordt door Nettie's a.s. komst. Overmorgen 17.10 Gare du Nord. Zullen wij (jij en ik) nu ook maar alles vergeten en vergeven?
Dan tot ziens, houd je goed en mijn dank -
je
R.S.
|
|