| |
| |
| |
Kinderdijk, 16 Juni 1934
Beste Snellen,
Ik moet zeggen, dat ik je oprecht bewonder om de gelatenheid waarmee je dit uiterst tragische incident in je leven, zoo niet aanvaardt, dan toch, alle woedende uitbarstingen ten spijt, overpeinst en analyseert. Iets te veel gelatenheid misschien... Je behoort tot de contemplatieve naturen; is deze gehele beproeving je soms opgelegd om je activiteit wat meer naar buiten te lokken? ‘Opleggen’ natuurlijk bij wijze van spreken, - maar je kent wellicht van vroeger nog mijn eenigszins fatalistisch gekleurde, in wezen evenwel aan het fatalisme diametraal tegengestelde grondregel: alles wat we ervaren is voor ons bestwil, - als we daar zèlf maar voor zorgen! Dit instinct, dat ook de religieuze mensch kent, doch alleen om het van zich af te werpen en, buiten zichzelf, tot een ‘god’ te vergrooten, - is onbedriegelijk en in zijn nut en draagwijdte volstrekt; alle ellende, vernedering en verraad vangt het op om het om te zetten in overwinningen, dank zij de enorme biologische plasticiteit van het menschelijk karkas. Vandaar het bekende verschijnsel, dat je je na het doorstaan van beproevingen een ‘nieuw mensch’ voelt; niet bij wijze van belooning, omdat je de beproeving zoo braaf en ootmoedig hebt gedragen, ook niet door een simpele ‘opluchting’, neen, enkel en alleen krachtens het in werking stellen van nieuwe zenuwbanen, - om het maar eens zoo materialistisch mogelijk uit te drukken, - precies, zooals een koud bad kippenvel verwekt en in onbruik geraakte zenuwen doet huiveren en daarmee een nieuwe, totaal afwijkend functionneerende protoplasmazuil in het leven roept, die met de oude alleen nog de uiterlijke verschijning gemeen heeft.
Een belangrijk gezichtspunt in verband met dit partij trekken van het tragische levenslot (en als je mij niet gelooft, lees er dan Nietzsche op na: ‘Alles was mich
| |
| |
nicht umbringt, macht mich stärker!’) is je gedwongen scheiding van Nettie, iets wat jullie, voor zoover ik het beoordeelen kan, allebei hard noodig hadden. Aan niets hadden jullie zoozeer behoefte als aan ruimte tusschen jullie in, aan een geestelijke frissche lucht, en, wie weet, is dat ook Nettie's onbewuste drijfveer geweest, toen ze van je wegging: jou het ijskoude bad te verschaffen in dézen vorm. Of zal dat bad wat àl te koud blijken, - voor haar zèlf in de eerste plaats? Want laten we het niet vergeten: wat bij al deze krachttoeren, deze blinde schermutselingen met noodlot en wedergeboorte, een dikke streep door de rekening kan halen, dat is de dood: het grensgeval, waarin nog niet voorzien is, de (mogelijk volledige en onvoorwaardelijke) aanvaarding zonder zelfvernieuwing meer er achter, de zinnelooze onterving van ons kostelijkste voorrecht (en dat is niet het recht op liefde en trouw van een ander, zooals uit jouw brief op te maken zou zijn!) - Nietzsche trouwens laat die mogelijkheid volop recht wedervaren, door zijn formule zoo te stellen, dat men zelfs het allereerst aan den dood denkt, d.w.z. aan de liquidatie van de heele onderneming met zijn originele winst- en verliesrekening, een liquidatie die toch wel steeds dreigen moet bij een opzet, die de grootste winsten belooft juist als de boel op het punt staat bankroet te gaan.
Daarom: overwin je meditaties en aarzelingen, en ga zoo spoedig mogelijk naar Barcelona om Nettie terug te halen, in elk geval om Wevers te beletten haar nù reeds het lot te laten deelen van Annie en Gerda Solkes. Daarmee moet je beginnen; de rest volgt dan vanzelf, al naar de omstandigheden. Misschien verlangt ze zelf niet anders, verlangt ze den ‘mâle’ in je wakker te roepen, Wevers een nederlaag te zien ondergaan; misschien schold ze je despoot, omdat je niet despoot en ‘haremhouder’ genóeg was naar haar zin, - en wie kan dat meer zijn in haar oogen dan de man die de vrouw voor zijn eigen genoegen in den dood jaagt, zooals Wevers? (Een gekke conceptie, de dood als ‘harem’, als
| |
| |
eunuch...) Ongetwijfeld is mijn aansporing een beetje mosterd na den maaltijd, ongetwijfeld zie je het gevaar zélf, dat blijkt tenminste voldoende uit je brief, - maar je ziet het wat te mooi en te zelfverteederd schilderachtig, eerder het resultaat, in rust (de gestorven vrouw!), en dan nog wat te veel in aangrijpende bijzonderheden, dan wat er aan vooraf ging en wat te verhinderen zou zijn geweest (de door het sterven bedreigde vrouw!), en ik geloof niet, dat een al te rijkelijk gebruik van de voorstellingskracht het handelingsleven ten goede komt, zooals Loyola scheen te denken, met zijn ‘exercitia spiritualia’. Houd je aan zijn tijdgenoot Alva, die nog wel wat meer kon dan de tiende penning heffen en zijn bril verliezen, want in zeventien dagen reed hij te paard van Hongarij naar Spanje, om bij zijn jonge vrouw te kunnen zijn, - waarom jij dan niet één dag sporen in tegenovergestelde richting? Ik beweer allerminst, dat Nettie werkelijk, en acuut, gevaar loopt, maar we zijn het er wel over eens, dat Wevers nergens voor staat, - als hij macht over haar gekregen heeft. En dan is daar nog de erotische kant van de zaak, waarover ik nu maar niet uitweiden zal, maar die je toch óók moet aanzetten tot handelend optreden. Dat je Wevers bij haar ontmoeten zal, met alle kans op onaangenaamheden, - ja, dat moet je op de koop toe nemen, als je geen revolver, stok, stekend of snijdend voorwerp bij je hebt, loopt het wel los. Hoofdzaak is, dat Nettie je weer ziet, dat ze merkt, dat je op haar bezit prijs stelt.
Iets anders: hoe heeft Wevers zich eigenlijk met haar in verbinding gesteld? Brieven? Dat had je toch moeten merken. Uitsluitend telepathische verstandhouding, rapport psychique? Kom, kom, - als je het mij vraagt, geloof ik, dat zijn occulte vermogens aardig verzwakt zijn met het stijgen der jaren; ik schreef je daar trouwens al eerder over, als ik mij niet vergis. Gek is, dat ik me er nu een soort verwijt van maak jou alles over zijn ‘occult’ verleden verteld te hebben, je gewaarschuwd te hebben, bezworen, beïroniseerd, - en met dit poover resultaat!
| |
| |
Wellicht is dit niets anders dan een overblijfsel van vroeger zelfverwijt, toen ik van zooveel smerigs deelgenoot heb moeten zijn (en heb willen zijn, uit verveling, zucht naar sensatie...), maar toch kan ik de gedachte niet van mij afzetten, dat er niets van dit alles zou zijn gebeurd, indien je niet, nu drie en een halve maand geleden, de briefwisseling met mij had geopend. Want, wie weet, - en nu geheel nuchter geredeneerd, - werd Wevers juist geprikkeld door den weerstand en het wantrouwen, die hij, ondanks den argeloozen buitenkant, bij jou opgemerkt moet hebben, en die toch enkel het gevolg waren van... mijn brieven. Zoo zie je: de schuldkwestie kun je al net zoo uitbreiden en verabsoluteeren als het Nietzscheaansche fatalisme. ‘Aan alles wat mijn medeschepselen niet voor 100% gelukkig maakt draag ik schuld,’ - zou Nietzsche dit aangedurfd hebben? Of was hij daarvoor te veel Dionysos en te weinig ‘Gekreuzigte’? Hoe dit zij, een onafwijsbare ervaring is het (soms, en misschien alleen bij slechte spijsvertering...), en in mijn geval komt er dan nog zooveel bij, al is het dan maar uit het verleden aangeslibd, dat mijn variant op Nietzsche's uitspraak ook doet opgaan, wanneer men die niet in die mate volstrekt stelt als waartoe ik op dit oogenblik wel geneigd zou zijn.
Daar ik je kort geleden al zeer uitvoerig schreef, zal ik dit epistel niet te lang maken: mijn vorige brief, die het slot van mijn ervaringen met Wevers behelsde, moet nu in je bezit zijn. Laat je er niet door beïnvloeden in averechtsche zin; blijf gelooven, dat je alle troeven nog in handen hebt. Per saldo sta je tegenover hem lang niet in die verhouding van psychische afhankelijkheid als ik vroeger, en fatalisme (nu in de beteekenis van daadloos toezien!) is te minder verdedigbaar, waar aan Nettie's desertie noch de weerzinwekkende comedie vooraf ging van het allereerste begin met Annie, noch iets dat met de occulte poespas in het huis van de Mooy op één lijn te stellen is. Ik heb mijn laatste brief zeer haastig geschreven, en zonder veel overleg; de
| |
| |
hoofdzaak voor mij was er mee te hebben afgedaan. Maar dat lukt niet zoo licht. Had je niet zooveel andere beslommeringen aan je hoofd en de taak voor den boeg om Nettie op te sporen, dan zou ik je vragen mij je indrukken mede te deelen, je meening vooral of er nog iets belangrijks ongezegd is gebleven, of Annie onrecht werd aangedaan in mijn verslag, doordat ik haar al te zeer tot willooze speelbal maakte van spoken en gedachtentrillingen, - of zij, zij het ook onbewust, van mij weg wilde, evenals Nettie van jou, en veel onherroepelijker nog, of zij van míj hield, van Wevers, of van het schimmige beeld, dat tusschen ons beiden in trilde als de interfereerende stralen van twee lichtbronnen.
Ik denk nog veel aan haar; neen, overwonnen heb ik dit verleden nog lang niet. Men graaft zijn herinneringen af om ze weg te karren, maar als van een onmetelijke zandhelling storten steeds weer nieuwe neer, de zoo juist gegraven holten opvullend...
Schrijf dadelijk terug, en wees verzekerd van mijn medeleven in deze dagen! Hartelijke groeten van je
E.v.M.
|
|