Mourik van Meersen: ‘Ontmoeting’
Een sproke. Uitgave C. v.d. Veer, Rotterdam.
Dit is het verhaal van een mijnheer, die 's avonds op weg naar een stad was, en zich met moeite voortbewoog, iets dat hij met zijn proza gemeen heeft. Het begin van zijn verhaal (8 bedrukte pagina's plus 4 blanco, samen hangend aan een groen katoenen draadje) is, te oordeelen naar de vele puntige keien, schokkende lichten en algemeen kreunende toon van het verhaal, een scherpe critiek op het wanbeleid van het Departement van Waterstaat; misschien trekt de betreffende ambtenaar zich Mourik van Meersen's Literaire Claghe over het slechte wegdek meer aan dan de aanzienlijk beter geschreven ingezonden stukken van gewone stervelingen, die niet in ‘Nu’ mogen schrijven, en het daarom maar in een courant doen.
Maar als de nood het hoogst is, en de voetjes doodmoe, dan is de motor met duo nabij. In dit verhaal tenminste. Mourik wordt door de onverschrokken jongerenredder in de volgende bewoordingen uitgenoodigd mee te rijden:
‘Vriend’, sprak hij, ‘wat staat gij te staren in 't verschiet. Ik wist U hier op dit pad en heb getracht mijn motor door het slijk te jagen, om u de weg te verkorten. Wilt ge mij de eer aandoen op de duo plaats te nemen?’
Mourik, Mourik, wat ben je begonnen. Je moeder heeft je nog wel zoo gezegd, 's avonds niet naar vreemde heeren te luisteren, vooral niet wanneer ze rijzig en slank zijn, en een soepel lichaam hebben, dat uit een spiritueel soort elastiek bestaat, zoodat ze naar willekeur uitrekken en inkrimpen. Daar heb je 't al, hij wil je verleiden, laten verleiden dan, hij is een snorder voor een Huis der Vreugden. Hij weet bekoorlike lokkende vrouwen met ogen als kristal