Het zangeresje aan de Maas of Vervolg op het kransje van letterbloempjes
(1794)–Gerrit Manheer– Auteursrechtvrij
[pagina 65]
| |
Dat ik, om haar, myn geld verspilde,
En zy myn beurs geweldig vilde,
Dat is geschied;
Maar dat ik ooit weêr, als voor dezen,
Wanneer zy sterft, zoo mal zal wezen,
Geloof ik niet.
Dat zy my zwoer, met meisjes eeden,
Dat andren nooit myn plaats bekleeden,
Dat is geschied;
Maar dat, als ik haar had begeeven,
Zy trouw is aan haar eed gebleven,
Geloof ik niet.
Dat eens, door 't sap der muskadellen,
Chitera's wynkuip op mogt zwellen,
Dat is geschied;
Maar dat, alléén, door myn vermogen,
Men Pavors heuvels zag verhoogen,
Geloof ik niet.
Dat ik, nogthans, de schuld moet dragen,
En my die malle grap beklagen,
Ja, dat geschied;
Maar dat ik zal de laatste blyven,
Die zich in 't koekkoeks gild deed schryven,
Geloof ik niet.
|
|