Kransje van letter-bloempjes, voor Neerlandsch jufferschap(1790)–Gerrit Manheer– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 31] [p. 31] Amaril. Bij 't springen van een bron, Omringt van koele beken, Was Amaril geweken Voor 't branden van de zon; Doch zittend in het kruid, Kon zij zig niet bedwingen, Maar bersten onder 't zingen In deze klaagtoon uit. bis. Helaas! gelijk de tijd, Heeft ook de Liefde vlerken; Wij raken eer wij 't merken, De jeugd en wellust kwijt. Een vers ontloke bloem, Heeft schielijk uitgeschenen; Maar is de jeugd verdwenen, Met haar verwelkt den roem. bis. 'k Heb vijftien jaar geleefd, Nu wil ik gaan beminne; Wijl elke Herderinne Hier eenen Minnaar heeft; Dog 'k ben nog maar een kind, Dies wil ik eerst gaan vragen, Hoe ik mij moet gedragen, Wanneer men mij bemind. bis. [pagina 32] [p. 32] Als Damon aan dees vliet Mij komt zijn liefde bieden, Moet ik hem dan ontvlieden? Neen, neen dat doen ik niet. Hij zou van druk doorboord, Gewis zig zelve dooden, Waar bleef ik dan? o Goôn! 'k Was oorzaak van die moord. bis. Wanneer hij in het groen, Mijn blanke hals komt strelen, Of wel een zoentje stelen, Mag hij dat dan niet doen? Wel waarom zou hij niet Mij daar een zoentje geven? Wat is daar aan misdreven? Als het siegts niemand ziet. bis. Als hij mijn teer geleid Wat zou mijn hart hem schenken, Om aan mij te gedenken Wanneer hij van mij scheid? Want zeker als de Min Ons eens heeft aangedreven, Hoe wij dan moeten leven, Geeft zij ons in den zin. bis. [pagina 33] [p. 33] Mijn hond, mijn herderstaf, Die kan ik niet ontberen: Hoe zou 'k mijn veê regeren Als ik die aan hem gaf? Ik gaf hem graag een Lam, Zo niet om mij te plagen, Mijn moeder alle dagen De kudde tellen kwam. bis. 'k Zou van mijn kaas en brood Waar van ik hier moet leven, Hem gaarn de helft geven Al was mijn honger groot: Zijn bijzijn eer ik 't wist Zou mij den honger stillen; Ja hoe hij het zou willen, 'k Zou zeggen zie daar is 't. bis. Want als de Liefde ons bind, En zig in 't hart komt vesten, Dan is het al ten besten Voor hem die men bemind: Dat dan mijn Minnaar kom', Ik zal hem met verlangen, In mijnen arm ontfangen, Als mijnen Bruidegom. Vorige Volgende