Het schilder-boeck
(1969)–Karel van Mander– Auteursrechtelijk beschermdHet leven van Iooris Hoefnaghel, Schilder en Poeet, van Antwerpen.Een beter ghewente bevind' ick by ons Nederlanders, als wel by ander volcken in gebruyck te wesen, dat de Ouders, of sy schoon machtigh van rijckdom zijn, hun kinderen veel tijts vroegh oft in hun jeught laten leeren eenige Const oft Ambacht, het welck besonder in tijt van krijgh, en vervluchten wonder wel te pas can comen: want wy oock bevinden, dat de quade avontuer oft ongeluck van dese Weerelt minder macht heeft over de Const, als over den rijckdom, en dat de Const, die men in zijn jeught heeft gheleert, dickwils den uytersten plicht-ancker in den noot, en een troostlijcke toevlucht | |
[Folio 262v]
| |
wort, om d'ellendighe schipbreuck van de perssende armoede voor te comen. Dit heeft wel bevonden warachtich te wesen den seer geestigen Iooris Hoefnaghel van Antwerpen, welcken was gheboren in't Iaer 1545. van seer rijcke Ouders, die hem tot de Coopmanschap, tegen de natuere worstelende, aendronghen: want zijn gantsche oft aldermeeste gheneghentheyt tot de Schilder-const streckende, niet mochten lijden, dat den Ionghen t'huys oft in't Schole dede, t'gene hem de Moeder natuere stadich gheboodt, en niet laten en con. Was hem in de Schole van den Meester t'papier benomen, hy vergaderde het mul oft zandt op den vloer, en troc daer in met een steck oft vinger: t'huys verborghen op solder met crijt. En hadde een reys op een planck met d'een handt zijn ander gheconterfeyt. T'welck siende een Gesant van den Hertogh van Savoyen, ten huyse van den Vader gheherberght wesende, sprack ten besten, soo dede den School-meester, soo dat Hoefnaghel t'zy weynigh oft veel hem tot het teyckenen mocht veronledighen. Hy werdt oock gheoeffent in de Letter-const oft studie, in welcke hy oock goeden geest hadde, en is een seer gheleert Man, en een goet Poeet geworden. Doe hy nu hem begaf tot reysen, en Landen te besoecken, maeckte hy een heel groot Boeck, van al wat hy over al seldsaems vondt oft sagh, soo van Landt-bouw, Wijn-perssen, Water-wercken, manieren van leven, Houwlijck, Bruyloften, danssen, feesten, en derghelijcke ontallijcke dinghen: hy was over al doende, hy teyckende alle Steden, en Casteelen nae t'leven, alderley cleedinghen en drachten, ghelijck in een Boeck te sien is, die met ghedruckte Steden uyt comt, daer men siet by die op de schilderachtighste maniere ghedaen zijn, zijnen naem Hoefnagel gheschreven. Te Calis Malis in Spaengien werden hem van een Nederlandtsch Schilder aldaer ghesonden alderley Water-verfkens in een doose besloten, waer mede hy de stadt Calis seer aerdich conterfeytte, en was t'eerste dat hy met verwe ghehandelt hadde. Doe hy weder in Nederlandt was ghekeert, veel vreemdicheyt, oock alderley gheconterfeytte vreemde Dieren, gheboomt, en anders mede brenghende, hadde eenigh onderwijs van Hans Bol vercreghen. Eyndelinghe t'Antwerp woonende, verloor al wat hy in zijn Coopmanschap hadde: want hy met den Vader t'samen handelde in Juweelen, en hadde voor veel duysenden verborghen in eenen put, met wetenschap van een dienst-maeght en zijn Vrouw, door welcke de Spaensche Soldaten dit al in hun roovighe handen cregen, in den roof, die men noemt de Spaensche furie. Hier naer is Hoefnagel met Abraham Ortelius, vermaert Lant-beschrijver, gereyst nae Venetien: en comende t'Ausborgh by de Heeren Fouckers, aldaer wel onthaelt wesende, werdt hun geraden te gaen sien de Const-camer van den Hertogh van Beyeren tot Munchen. Dus daer ghereyst met eenen Recommandatie-brief van dese Heeren, heeftse den Hertogh alles laten sien, en ghevraeght aen Hoefnaghel, of hy niet en hadde van zijn Const. Desen liet den Hertogh sien, zijn en zijns eersten Huysvrouwen Conterfeytsel, en noch een stucxken met beestgens en boomkens, van Verlichterije, op pergamijn. Doe sy in hun Herbergh waren, sondt den Hertogh door zijn Hofmeester, oft ander Heer vraghen, wat Hoefnaghel begheerde voor dat Verlichteryken van de beestgens, dewijl hy de tronikens niet wouw quijt wesen. Hoefnaghel, die hem noyt had uytghegheven voor een Schilder, noch laten voorstaen yet te connen, was schromigh daer van yet te willen eysschen: | |
[Folio 263r]
| |
Dan Ortelius hem moet ghevende, eyschte self voor hem een hondert gouden Croonen, die hem den Hertogh stracx heeft gegeven, en begheert dat hy daer in zijnen dienst soude blijven, t'welck hy consenteerde te doen, als hy weder quaem uyt Italien. Den Hertogh gaf oock twee hondert gouden Croonen, op dat zijn Huysvrouw uyt Nederlandt quaem, welcke Hoefnagel wederkeerende te Munchen heeft gevonden. Dus heeft Hoefnaghel door zijn Const gevonden beter als hy socht: want hy was comen op avontuer, om te Venetien hem te soecken gheneeren met Factoorie, oft Makelaerschap te bedienen. Hy is met Ortelius oock ghecomen te Room, by den Cardinael Pharnees, welcken Ortelio vraeghde, wat Hoefnaghel voor een was, so dat den Cardinael werdt laten sien de twee verhaelde Conterfeytselkens van Verlichterije: des den Cardinael hem geern by hem had ghehouden, en wouw hem een duysent gulden Iaer-ghelt gheven. Dan hy veronschuldighe hem, seggende: zijn woordt wech te hebben ghegheven aen den Hertogh von Beyeren, t'welck den Cardinael Const-liefdigh wesende, en in zijn dinghen groot behaghen hebbende, leet was, oft bedroefde, dewijl hy nu most missen den seer uytnemenden Verlichter zijnen Don Iulio da Caravaggio, welcken sy daer sagen zijnenGa naar voetnoot* constighen edelen gheest Gode opgheven. Hoefnaghel van Room en Venetien weder comende, begaf hem in dienst van den Hertogh, daer hy groote provisie van hadde, een fluweelen cleedt, en schoonen mantel s'Iaers. Oock gaf hem Ferdinandus Hertogh van Insbroeck twee hondert Florijnen, dat zijn vier hondert gulden s'Iaers, acht Iaer lang: binnen welcken tijt hy hadde aenghenomen te verlichten een seer schoon gheschreven Misboeck. Hier maeckte Hoefnaghel als die gheestigh, gheleert, en seer vindigh was, op de canten, in de letters, oft daer de plaets was, alderley beteyckeninghe, aanwijsinghe, en beduytselen oft sinnekens, op t'ghene daer neffens gheschreven was, dat met alderley aerdicheyt en cleen Historikens uytbeeldende, en leverde den Boeck t'eynden acht besproken Iaren al voldaen, soo heel uytnemende ghedaen, en soo vol werck, datmen verwonderen mocht, hoe yemant binnen al zijn leven soo veel dinghen met handen soude moghen maken. Hier voor gaf hem den Hertogh van Insbroeck twee duysent gouden Croonen, en een gouden Keten van een hondert gouden Croonen. Noch maeckte Hoefnaghel voor den Keyser Rhodolphus vier Boecken, een van alle viervoetighe Dieren, den anderen van de cruypende, den derden, van de vliegende, en den vierden, van de swemmende oft Visschen, en hadder voor in specien duysent gouden Croonen. Hy hadde oock verlicht een Boeck, van den besten Schrijver van der Weerelt gheschreven, wesende Exemplaren van verscheyden stoffe, waer by hy alle beduytselen seer versierigh hadde te weghe ghebracht, seer schoon en lustigh om sien. Hier mede quam hy in des Keysers dienst, wel zijnde gheloont, en met heerlijck Iaer-gelt voorsien. In dees Landen weet ick weynigh van hem te wijsen, dan tot Iaques Razet t'Amsterdam, een seer aerdigh stucxken weerdigh te bewaren. Hoefnaghel om t'Hofsche onrust te schouwen, quam woonen te Weenen: want hy altijt seer leer en weet-lustigh was, s'nachts veel wakende, en ghemeenlijck s'morghens ten vieren op, altijt onledigh, soo met versen, Carmina, oft yet anders te maken, waer in hy oock seer geestich was, en soo dapper in zijn Latijn, dat hy een Latijns Boeck voor hebbende, t'selve soo heel ras in Nederlandtsch las, als oft Nederlandts geweest hadde. | |
[Folio 263v]
| |
Hy was een seer goet-aerdigh en mildt Man, die alles met goet bescheyt en welsprekentheyt wist te vertellen, en seggen. Hy is overleden in't Iaer 1600. oudt 55. Iaer. Hy heeft naegelaten eenen soon Iaques Hoefnagel, in de Schilder-const uytnemende en hervaren wesende. |
|