De harpe, oft des herten snarenspel
(1599)–Karel van Mander– AuteursrechtvrijInhoudende veel stichtlijcke liedekens: nu andermael door K. van der Mander ouersien, verbetert, ende vermeerdert
Op de wijse: Laet ons louen den Heere soet, etc.[H]Erders eerbaer, alle die daerGa naar margenoot+
Met arbeydt swaer, nu nemen waer,Ga naar margenoot+
[Die] schaer, der Christen schapen,Ga naar margenoot+
[On]der Woluen int velt, ghestelt,Ga naar margenoot+
[Ho]e nijdich datse gapen,Ga naar margenoot+
[En] vreest niet haer ghewelt.Ga naar margenoot+
En vrees niet, want, op gheen drijf-zantGa naar margenoot+
[En] staet gheplant, Gods huys vailjant,Ga naar margenoot+
[Sij]n handt, crachtich van daden,Ga naar margenoot+
| |
[pagina 130]
| |
Ga naar margenoot+Oock nemmermeer vercort, en wort,
Den vloet sijner ghenaden
Hy vriendelijck uytstort.
Ga naar margenoot+Hy stort sijn goet, uyt ouervloet,
Ga naar margenoot+Dus herders vroet, hebt goeden moet,
Ga naar margenoot+Al doet die oude slanghe
Ga naar margenoot+Nu met discoordich zet // veel quaet,
Ga naar margenoot+En zijt daerom niet banghe,
Ga naar margenoot+Gods woordt zy uwen raet.
Ga naar margenoot+Met Gods woort slaet, raet, daer op staet
Hoewel veel praet, nu omme gaet,
Van smaet, achterclap, laster,
Ga naar margenoot+Iae roouerije, van faem, en naem,
Ga naar margenoot+En steunt doch maer te vaster
Ga naar margenoot+Op s'Heeren woordt bequaem.
Ga naar margenoot+Bequaem is t'woort, des Heeren, hoort,
Ga naar margenoot+Want het verstoort, alle discoort,
Ga naar margenoot+Wat voort, verheuen teghen
Ga naar margenoot+De kennisse Gods comt, vermomt,
En laet u niet beweghen
Ga naar margenoot+Met redenen verblomt.
Ga naar margenoot+Redenen cloeck, buyten het boeck,
Ga naar margenoot+Werpt in den hoeck, hoe schoon versoeck,
Ga naar margenoot+Den vloeck, menich exempel
Ga naar margenoot+Leert, af noch toe te doen, soo coen,
Ga naar margenoot+Tabernakel, en Tempel
Ga naar margenoot+Moest zijn nae Gods fatsoen.
Ga naar margenoot+Godt alleen wijs, zy eeuwich prijs,
Ga naar margenoot+Al sijn advijs, is seer propijs,
Ga naar margenoot+Hoe kijs, de Menschen ramen,
| |
[pagina 131]
| |
[Al ha]er wijsheyt, voor Godt, is sot,Ga naar margenoot+
[God]s dwaesheyt maeckt te samen
[Al s']Menschen wijsheyt bot.Ga naar margenoot+
[S'Me]nschen wijsheyt, van Godt afleyt,Ga naar margenoot+
[Dus] die bereyt, nu t'kudde weyt,Ga naar margenoot+
[Arb]eyt, int woordt des Heeren:
[Hou]dt vast daer ouer, t'is, ghewis,
[Soo] sult ghy heylsaem leeren,
[En] keeren, erghernis.
[Er]ghernis sien, wy wel gheschien,
[Ma]er wee door wien, men moet henlienGa naar margenoot+
[Afs]nijen, en mijen, als Kancker,Ga naar margenoot+
[Haer] woordt eerment versint, verslint,
[In vr]euchden wordt hy krancker
[Die] quaet gheclap bemint.Ga naar margenoot+
[O]orlof ydoon, Herders de croonGa naar margenoot+
[Der] eeren schoon, werdt uwen loon,Ga naar margenoot+
[Den] soon, werdt soet om hooren,Ga naar margenoot+
[Als g]hy ghetrouwe knecht, oprecht,
[Mij]n Rijck is u te vooren,Ga naar margenoot+
[Ghy] die wettelijck vecht.
Een is noodich. |
|