De gulden harpe, inhoudende al de liedekens, die voor desen by K.V.M. gemaeckt, ende in verscheyden Boecxkens uyt-ghegaen zijn
(1627)–Karel van Mander– Auteursrechtvrijnae de wijse: Des Meysche jeucht. Oft, Om datmen siet, Int Huwelijck mis. etc.
Ga naar margenoot+EEn troostigh Liedt,
Ga naar margenoot+Om niet treuren met swaer gedachten
Als ander, siet,
| |
[pagina 197]
| |
Die niet en hopen noch verwachten
T'verrijsen, door 'sHeeren krachten,Ga naar margenoot+
O vrienden hoort, maer seker zijt,Ga naar margenoot+
Hoe dat de doodtGa naar margenoot+
Quaem over grootGa naar margenoot+
En kleen ter werelt, door des Duyvels nijtGa naar margenoot+
Met Adam al
Vielen de Menschen t'eender sommen,
Door synen val,Ga naar margenoot+
In sond', is over al ghekommen,Ga naar margenoot+
T'verderven en 'tverdommen,
T'ghesloten Levensboeck vermaertGa naar margenoot+
Ontsloot niemandt,Ga naar margenoot+
T'volck sat int landt
Sonder bystant, dootschaduwig beswaert.Ga naar margenoot+
Maer lof gheseyt
Sy Godt, wiens ghenade wy smaken,
Gherechtigheyt
Van eenen deed ons al ghenakenGa naar margenoot+
'sLevens rechtveerdigh maken,
Want Christus, die ghehoorsaem wasGa naar margenoot+
'sVaders bevel,Ga naar margenoot+
Dede soo wel,Ga naar margenoot+
Dat hy ons alle vander doodt ghenas.
Eer ende prijs
Zy eeuwigh 'tLam Gods toegheschreven,Ga naar margenoot+
Den Boeck propijs
T'ontdoen is hy weerdich verheven,
T'verrijsen en het levenGa naar margenoot+
Is hy, soo Martha heeft ghehoort,
De doodt die quamGa naar margenoot+
Ons door Adam,Ga naar margenoot+
Maer Christus brenght ons al 't verrijse voort.
T'verrijsen blootGa naar margenoot+
Is klaer betuyght door de Propheten,Ga naar margenoot+
Iob inden noodtGa naar margenoot+
Heeft sijnen verlosser gheweten,Ga naar margenoot+
Die hem sonder vergheten
Wt d'aerde soude doen opstaen,
| |
[pagina 198]
| |
Om naemaels sien
Godt met verblien,
In zijn selfs vleesch, en met dit huyt bevaen.
Ga naar margenoot+Gheen ooghen el
Dan die hy hadd' en soudent wesen,
Om klaer en wel
Ga naar margenoot+Godt soo hy is t'aensien nae desen,
Ga naar margenoot+Dat selve volck verresen
Ga naar margenoot+Dat boete de // tot Ninive,
Ga naar margenoot+En oock niet min
Ga naar margenoot+Die Koningin
Ga naar margenoot+Van Zuyden sal ten oordeel komen me.
En dese tsaem
Ga naar margenoot+Sullen verdommen t'self gheslachte,
Welck onbequaem
Op aerden hier Christum veracht,
Ga naar margenoot+Met veldgheschrey van machte,
Ga naar margenoot+En des EertsEnghels stemme klaer
Met Gods basoen,
Ga naar margenoot+Sal zijn komst doen
Ga naar margenoot+Den Heere self van Hemel openbaer.
Ga naar margenoot+Noyt sulcken dagh
Ga naar margenoot+Van alle daghen die oyt waren,
Ga naar margenoot+Niet een en magh
Ga naar margenoot+Voorby van alle Menschen scharen,
Ga naar margenoot+Maer sy moeten vergaren
Ga naar margenoot+Al voor den Richter-stoel Christi,
Ga naar margenoot+D'een tot gheluck,
Ga naar margenoot+D'ander tot druck,
Ga naar margenoot+Elck mach toesien, want den dach is naby.
De dooden saen
Ga naar margenoot+Sullen hooren de stem des Heeren,
Ga naar margenoot+Die goet ghedaen
Hebben, t'sal haer ten besten keeren,
Want sy sullen in eeren
Tot verrijsen des levens soet
Voortkomen dan,
Ga naar margenoot+Maer Wijf oft Man
Wie quaet gedaan heeft, hem naeckt tegenspoet.
| |
[pagina 199]
| |
Of men hem schoon
Wil met 'sHeeren ghenade stercken,Ga naar margenoot+
Elck sal doch loonGa naar margenoot+
Ghegheven worden nae zijn wercken,Ga naar margenoot+
Die quaet ghedaen hebben, wilt mercken,Ga naar margenoot+
Verrijsen tot verdoemen fel,Ga naar margenoot+
Elck nae zijn daetGa naar margenoot+
Sal goet oft quaet
In zijn eyghen lichaem ontfanghen snel.Ga naar margenoot+
Een taerwe zaetGa naar margenoot+
Al verstervet hier inder eerden,Ga naar margenoot+
Het groeyt, en gaet
Verandert op heerlijck in weerden
Ons lichaem swack om heerdenGa naar margenoot+
Wort wel in oneeren ghezaeyt,
Maer t'sal in cracht
Heerlijck ghewracht
Een eeuwigh opstaen al gheestigh beraeyt.
Noch Paulus seght,Ga naar margenoot+
Hoe Christus zal vry sonder swaerheyt,
Ons lichaem slecht
En nietigh gheven volle klaerheyt,
En maeckent in der waerheyt
Sijn heerlijck lichaem self ghelijck,Ga naar margenoot+
Doch indien wy
Volstandich vryGa naar margenoot+
Ghehoorsaem blyven hem sonder afwijck.
Elck Christen heldtGa naar margenoot+
Sal dan blincken als 'tlicht der Sonnen,Ga naar margenoot+
Des doots gheweltGa naar margenoot+
Wert al verslonden en verwonnen,
Dan salmen spreken konnen,Ga naar margenoot+
O doodt waer is u prickel nu?Ga naar margenoot+
Broeders hieromGa naar margenoot+
Stantvastigh vromGa naar margenoot+
Oeffent int werck des Heeren vlijtigh u.
Noch vleesch noch bloet
En sal besitten 'tHemelrijcke,Ga naar margenoot+
T'vergancklijck moetGa naar margenoot+
| |
[pagina 200]
| |
Opstaen, en zijn onverganckelijcke,
Ga naar margenoot+En alsoo wy van slijcke
Ghedraghen hebben Adams beeldt,
Sullen wy klaer
Draghen eenpaer
Dat beeldt des Heeren schoon, als nieu herteelt.
Ga naar margenoot+Doch wy die fijn
Ga naar margenoot+Dan leven, sullen niet ontslapen,
Maer snellijck zijn
Verandert heerlijck onwanschapen,
En met al 'sHeeren knapen
Zijn opghegrepen inde Locht,
Met vreuchden soet.
Ga naar margenoot+Hem int ghemoet,
En zijn altijdt by die ons heeft gekocht.
Ga naar margenoot+Terwijle dat
Ga naar margenoot+Wy hier op hopen en verwachten,
Ga naar margenoot+Laet elck ons vat
Ga naar margenoot+In reynheyt te besitten trachten,
Ons lenden der ghedachten
Ga naar margenoot+Altijdt opschortende tot Godt
Ga naar margenoot+Wakend' in deucht
Ga naar margenoot+Dat wy verheucht
Ga naar margenoot+Moghen verkrijghen t'een noodighste lot.
Een is noodigh. |
|