Het boek der natuur
(1995)–Jacob van Maerlant– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 157]
| |
ProloogZie voor auteurs en titels die in de bloemlezing meer dan eens worden aangehaald de afzonderlijke lijst op p. 186. Na Experimentator en voor Augustinus somt Maerlant nog een groot aantal geleerden op die hij minder vaak citeert en die ik voor de volledigheid hier laat volgen: ‘Galenus, Palladius, Platearius, Physiologus, Lucilius, Piso, Theophrastus, keizer Claudius, Dorotheus van Athene, Diogenes, Democritus, Apollodorus (die over giftige dieren heeft geschreven), Dyonisius de arts, Cato, Marcus Varro, Heraclites, Orpheus, Pythagoras, Menander, Homerus, Nicander, Mucianus, Diagoras, Virgilius, Andreas, Koning Juba, Petronius, Koning Philometor, Metellus, Koning Ptolemeus, Umbricus, Koning Antigonus, Alfius, Koning Archelaos, Flavius, Philemon, Nigidius, Seneca en Cicero, Hippocrates, Hyginus en Matulius’. Albertus Magnus - Maerlant wist niet dat het boek dat hij bewerkte, De natura rerum, geschreven was door Thomas van Cantimpré, en verkeerde in de veronderstelling dat hij zich op Albertus Magnus baseerde, wiens reputatie als geleerde die van Thomas vele malen overtrof. Veel handschriften van De natura reruin noemden Albertus als auteur, dus het misverstand is begrijpelijk. Willem Utenhove - het bestiarium van Maerlants voorganger kan Die Beestearis zijn geweest, een werk waarvan slechts 198 verzen bewaard zijn gebleven en dat in de traditie staat van de Franse bestiaires d'amour, waarin de moraal die aan de dieren verbonden werd betrekking had op kwesties van amoureuze aard. Aardenburg ligt in het huidige Zeeuws - Vlaanderen. Geen schepsel is ooit door duivels of boze geesten of door zichzelf geschapen - hiermee wordt onder meer een ketterse leerstelling | |
[pagina 158]
| |
van de katharen bestreden, die geloofden dat de zielen door God waren geschapen, maar dat de materiële wereld het werk was van de duivel. De hoofdstukken acht tot en met dertien zijn niet vertegenwoordigd in deze bloemlezing. Nicolaas van Cats (circa 1242-1283) - Zeeuws edelman en raadsman van graaf Floris v.
| |
De mens | |
De levenstijdperken van de mensDe kindertijd […] ontleent haar naam (pueritia) aan het woord dat ‘zuiverheid’ betekent (puritas) - de afleiding is onjuist, maar typerend voor de middeleeuwse etymologie, die vrijwel uitsluitend gericht was op het achterhalen van de vermeende grondbetekenis van een woord. Als u ziet dat iemand een plotselinge dood dreigt te sterven - een teveel van een van de vier lichaamssappen of humeuren (bloed, slijm, zwarte gal en gele gal) kon volgens de antieke en middeleeuwse geneeskunde dodelijk zijn. Aderlaten beoogde de hoeveelheid bloed te reduceren. (Zie nawoord, p. 137)
| |
Wonderbaarlijke volkerenCentauren - Volgens Lucretius (De rerum natura, boek v) kunnen centauren niet bestaan, aangezien het paarddeel zou sterven voordat de menselijke helft de volwassenheid zou kunnen bereiken. Hieronymus' Leven van Paulus (geschreven circa 375) - Paulus van Thebe (gestorven 341) wordt beschouwd als de eerste kluizenaar. Hij leefde meer dan zestig jaar als heremiet in de woestijn van Oost-Egypte, waar hij bezocht werd door de Heilige Antonius van Egypte, bekend om zijn verzoekingen.
| |
[pagina 159]
| |
AmazonenGeloof in de kracht die seksuele onthouding en maagdelijkheid schonken, was wijdverbreid in de middeleeuwen. Jacobus van Vitry vertelt in een van zijn exempelen over een jongen die opgevoed is in een klooster en nog nooit van zijn leven een vrouw gezien heeft. Op een dag neemt de abt hem mee op reis. Ze houden stil bij een smidse om de paarden van nieuwe hoefijzers te laten voorzien. De jongen neemt een roodgloeiend hoefijzer van het aambeeld en geeft dat aan de smid - zonder kreet van pijn, zonder zich te branden. De twee brengen de nacht door in een herberg, waar de jongen wordt verleid door de vrouw van de waard. Als hij de volgende dag bij een smid nogmaals een heet hoefijzer oppakt, moet hij het met een gil van pijn laten vallen.
| |
Naakte WijzenOok bekend als ‘gymnosofisten’, de middeleeuwse versie van de Indiase yogi's. Misschien danken ook de parasolvoeten hun ontstaan aan ontmoetingen met yogi's.
| |
BrahmanenMede-eeuwigheid - van ‘medeëeuwig’, ‘met iemand of iets eeuwig bestaande’ (theol.).
| |
Overige volkerenMensen die zichzelf verbranden om het eeuwige leven te verkrijgen - volgens Thomas van Cantimpré doen ze dit ‘uit liefde voor een ander’. Misschien is dit een verwijzing naar de praktijk van sutti, ook tegenwoordig (hoewel illegaal) in India nog wel bedreven door hindoeweduwen die zich samen met het lijk van hun man laten verbranden. Een volk van mensen bij wie de voeten achterstevoren staan - de Antipoden of tegenvoeters. (Zie nawoord, p. 142) Mensen met hondekoppen - in het Latijn de cynocephali. Vaak | |
[pagina 160]
| |
afgebeeld op kathedralen en kerken in voorstellingen van de apostelen die het Evangelie over de gehele aarde verspreiden - de cynocephali vertegenwoordigen daarin het meest onbeschaafde en afgelegen volk. Arimaspi - zit ook de griffioen, p. 70, 71. Een ander volk leeft alleen van de geur van een appel - deze appelsnuivers, in andere bronnen de Astomi (‘zonder mond’), waren door de anatomische onvolkomenheid die hun naam aangeeft gedwongen om van geuren te leven. Pygmeeën - de vroegste verwijzing naar de strijd tussen kraanvogels en pygmeeën is te vinden in Homerus' Ilias, in de eerste regels van het derde boek. Brixant - een mythische zijrivier van de Nijl.
| |
ReuzenDe Zuilen van Hercules - in de klassieke oudheid en de middeleeuwen benaming voor de straat van Gibraltar, meer in het bijzonder de rots van Gibraltar en de tegenoverliggende Djebel Musa. Hercules besteeg de brandstapel om een einde te maken aan de ondraaglijke pijnen die hij leed nadat hij een in gif gedrenkt hemd had aangetrokken, dat hem als straf voor zijn ontrouw was geschonken door zijn vrouw.
| |
Viervoetige dieren | |
AapApen krijgen […] twee jongen - het ene haten ze en het andere hebben ze lief - ‘apeliefde’, de blinde en schadelijke liefde van ouders voor hun kinderen, stamt ook uit de bestiaria. Plinius en anderen vertellen dat het geliefde jong letterlijk wordt doodgeknuffeld. Apemoeders kunnen inderdaad hun jongen dooddrukken, zij het uit angst, niet uit genegenheid.
| |
[pagina 161]
| |
BeerDe overtuiging dat berejongen in de vorm moesten worden gelikt door de moeder is onjuist, maar niet volkomen ongegrond. Berewelpen worden blind en naakt geboren, verborgen voor het oog van de buitenwereld. De moeder likt ze voortdurend schoon. Na de geboorte zijn de welpen nog gehuld in het chorion of vaatvlies, het stevige buitenste vlies om het embryo, dat door de moeder kapotgebeten wordt. In andere boeken lees ik dat beren kreeften en mieren eten als ze ziek zijn - na de winterslaap eten beren wel mieren als laxeermiddel.
| |
Bever‘Castoreum’ of ‘bevergeil’, bij Maerlant de benaming van de teelballen zelf, werd niet onttrokken aan de testikels van de bever, maar aan een klier in de nabijheid ervan. Wat betreft de ligging van de testikels hebben de Polen gelijk: bevers zouden zichzelf niet kunnen castreren, omdat hun voortplantings - organen zich in de buikholte bevinden. Bevergeil, door Bilderdijk in De ziekte der geleerden (1807) nog aanbevolen tegen kramp, wordt tegenwoordig alleen nog gebruikt in de parfumindustrie. De Franse jezuïet Charlevoix maakt in 1754 nog bekend dat beverstaart als vis beschouwd moest worden en als zodanig eetbaar was verklaard door de medische faculteit van Parijs; op grond van deze verklaring besliste de theologische faculteit dat het vlees op onthoudingsdagen gegeten mocht worden.
| |
CapelusIn andere bestiaria is de capelus te vinden als anthalops, waarvan het woord ‘antilope’ is afgeleid.
| |
CatoblepasDe naam stamt uit het Grieks en betekent ‘die naar beneden kijkt’. Mogelijk gaf het uiterlijk van de gnoe (Gorgon taurinus, | |
[pagina 162]
| |
een Afrikaanse antilope) aanleiding tot het ontstaan van dit fabeldier. Dertiende-eeuwse zedenpredikers die uiterlijk vertoon van rijke dames hekelden, wezen bij voorkeur op hun buitenissige kapsels en op de buitensporig lange slepen van hun jurken.
| |
ChimaeraNiet te verwarren met het mythische monster dat onder andere door Homerus beschreven werd, van voren leeuw, in het midden geit en van achteren slang. Dit monstrum bleek zo fantastisch dat de naam al snel synoniem werd met hersenspinsel en droombeeld. De beschrijving van het dier wordt in Maerlants bron daarom ingeleid met: ‘Over de chimaera; niet het verzinsel, maar het dier dat Jacobus van Vitry zo noemt’.
| |
EaleDoor onderzoekers van bestiaria geïdentificeerd als de waterbuffel en, met even grote stelligheid, als de Afrikaanse tweehoornige neushoorn. De herkomst van het dier blijft onzeker.
| |
EenhoornNiemand ter wereld […] aangrijpen - deze passage verwijst naar de profetieën van Jesaja. De profeet verzoekt op zeker moment God, Die vertoornd is, ‘neder te dalen’. ‘Er was niemand die uw naam aanriep, die zich beijverde om aan u vast te houden’. Statenvertaling: ‘[…] die zich opmaakt dat hij u aangrijpe’. (Jes. 64:7) Voor het bestaan van de eenhoorn konden de geleerden zich beroepen op de bijbel: in de Septuaginta wordt het Hebreeuwse re'em (oeros) weergegeven met het Griekse monoceros, in de Vulgaat met unicornis en rhinoceros. (Zie Ps. 22:21, 29:6 en 92:10, Job 39:9-11, Num. 23:22, 24:8 en Deut. 33:17.) De lange, gedraaide hoorns die in de middeleeuwen als hoorn van de eenhoorn werden verkocht, waren afkomstig van | |
[pagina 163]
| |
narwals (familie van de dolfijn), maar het was hoogstwaarschijnlijk de rinoceros die de kern van waarheid vormt in de berichten over eenhoorns. Marco Polo, een tijdgenoot van Maerlant, was bijzonder teleurgesteld toen hij op Java een zogenaamde eenhoorn te zien kreeg. Hij beschreef het fabeldier als iets kleiner dan een olifant, met olifantspoten, de kop van een wild zwijn en een zwarte hoorn op zijn voorhoofd. Bij voorkeur wentelde het zich in de modder. ‘Het zijn aartslelijke beesten om te zien. Ze zijn volstrekt niet zoals ze door ons beschreven worden als we vertellen dat ze zich laten vangen door maagden, maar juist het tegendeel van de voorstelling die wij ervan hadden’. De verwarring tussen eenhoorn en neushoorn en de vijandschap die volgens tal van dierkundigen tussen eenhoorn en olifant zou bestaan, leidde rond 1500 tot een zonderling tweegevecht, toen koning Emanuel van Portugal in Lissabon een rinoceros in het strijdperk bracht tegen een olifant om die traditioneel veronderstelde vijandschap te verifiëren. De olifant stelde echter alle aanwezigen teleur door op de vlucht te slaan.
| |
EgelDe soort melaatsheid die ‘ elefantiasis’ wordt genoemd - een vroeg-veertiende-eeuws medisch handboek (de Chirurgie van Jan Yperman) onderscheidt vier soorten lepra of melaatsheid, alle genoemd naar een dier (slang, vos, leeuw en olifant) en veroorzaakt door een teveel van een van de vier lichaamssappen. Elefantia zou volgens hem een aandoening zijn van mensen met een melancholisch temperament. (Zie ook nawoord, p. 137.) Volgens Aristoteles paren egels staande - ‘Het hardnekkige misverstand spruit waarschijnlijk voort uit het door natuurvorsers waargenomen voorspel. Daarbij staat het vrouwtje op haar achterpoten. Het mannetje nadert haar, ook rechtop, met uitdagend opgerichte penis, en als ze vlak bij elkaar zijn bepist hij | |
[pagina 164]
| |
het wijfje.’ (G. Brands, Een bever als knecht. Amsterdam 1973, p. 16.)
| |
FurionsZie nawoord, p. 123.
| |
HaasAlleen de haas en de leeuw slapen met hun ogen wijd open - vandaar het ‘hazeslaapje’. Als het vrouwtje haar eerste paar jongen werpt […] - bij hazen is regelmatig een dergelijke meervoudige zwangerschap waargenomen, maar meer dan twee bevruchtingen is onmogelijk. Esculapius - god van de geneeskunde. Vierdendaagse koorts - een lichte vorm van malaria.
| |
HondAlbania - landstreek in Azië, ongeveer gelijk aan het huidige Azerbeidzjan. Brakken - jachthonden die gebruikt worden om het wild op te jagen. De wortel van de wilde roos - ook, om deze eigenschap, bekend als hondsroos (Rosa canina).
| |
HyenaAristoteles bestreed al dat hyena's hermafrodiet zouden zijn. De misvatting ontstond doordat mannelijke en vrouwelijke exemplaren uitwendig slechts met grote moeite van elkaar onderscheiden kunnen worden: ook de vrouwtjes hebben een (pseudo-) penis.
| |
LeeuwLeeuwen die verwekt worden door de pardus - de luipaard (leopardus) zou de vrucht zijn van het overspel van de leeuwin met de pardus, een ander groot katachtig roofdier. In de huidige | |
[pagina 165]
| |
zoölogische terminologie zijn ‘panter’ en ‘luipaard’ aanduidingen voor hetzelfde dier (Panthera pardus). Leeuwevlees is zeer heet - de werking van dit medicijn berust op de temperamentenleer. Zie nawoord, p. 137.
| |
Leontophonos(Gr.) - ‘leeuwendoder’.
| |
LynxZowel de slangetong als de draainek van de lynx vindt zijn oorsprong in een fout van Thomas van Cantimpré, die Plinius’ viervoeter lynx combineerde met de vogel iynx. De laatste, de draaihals of mierenjager (Jynx torquilla), heeft inderdaad een lange, dunne tong en een kop die hij bijna 360 graden rond kan draaien. Lapidarius - soortnaam voor encyclopedische werken die de medische en magische krachten van edelstenen beschreven. Dat de lynx zijn urine begraaft is geen fabeltje: hij heeft die gewoonte gemeen met huiskatten.
| |
MantichoraDe bioloog Midas Dekkers veronderstelt dat de tanden van de mantichora haaietanden waren; haaien bezitten vaak meer dan één rij tanden, waarvan ze alleen de voorste gebruiken. De aanblik van de kaken van de haai, los van het lichaam waar ze deel van hadden uitgemaakt, kon aanleiding geven tot fantastische verhalen over een monster met een volkomen ander uiterlijk.
| |
MuisWestvoorne - het tegenwoordige Goeree.
| |
OlifantSynagoge en Ecclesia - een populair motief in de beeldende | |
[pagina 166]
| |
kunst van de middeleeuwen. De illustratie beeldt links de geblinddoekte Synagoge af, symbool van het jodendom dat blind is voor de komst van de Verlosser, met in haar linkerhand een gebroken piek en in haar rechterhand de Tafelen der Wet. De kroon die haar van het hoofd valt is overgenomen door Ecclesia, de Kerk, die als attributen de altaarkelk met de hostie en de kruisstaf draagt. De prachtige purperen koningsmantel van Christus - beeldspraak voortvloeiend uit de opvattingen over de goddelijke en menselijke natuur van Christus, Wiens goddelijkheid bekleed was met een menselijk omhulsel, zoals een lichaam met een kledingstuk. Mijn geliefde is blank en rood - Hooglied 5:10. De paartijd duurt twee jaar - een van de kopiisten van Maerlants natuurboek voegde hier door een leesfout of uit persoonlijke verontwaardiging aan toe: ‘Mens, schaam je toch voor je schandelijke gedrag! Zelf weet je van geen ophouden!’ Hiermee zijn de gegevens over de legendarische kuisheid van olifanten niet uitgeput. Volgens Plinius paarden de dikhuiden terwijl ze elkaar uit preutsheid de rug toekeerden. Veel bestiaria vermelden bovendien dat olifanten de alruin of liefdesappel (zie Gen. 30:14-17) nodig hebben om de vereiste geslachtsdrift op te wekken.
| |
OnocentaurusDe onocentaurus verenigt in zijn naam onager (ezel) en centaur. Ook dit wonderwezen kwam in de bijbel voor: in Job 13:21, zoals geciteerd door de Physiologus, verschenen ‘sirenen en onocentauren’. In de bijbelvertaling van Hieronymus, de Vulgaat, zijn beide verdwenen. Plinius verhaalt hoe hij ten tijde van keizer Claudius een hippocentaur gezien heeft die met honing gebalsemd van Egypte naar Rome werd gebracht (Naturalis Historia, VII, 35). Zie ook hoofdstuk 1, p. 12, 13.
| |
[pagina 167]
| |
PanterDe panter is een van de dieren die met Christus vereenzelvigd werden: Christus overwon de duivel (‘de oude slang’; tussen draak en reuzeslang bestond geen duidelijk onderscheid) en rustte drie dagen in het graf, voordat Hij opstond uit de doden. Alle mensen volgden Hem zodra ze Zijn stem hoorden. De heerlijke geur die hij verspreidt - het woord panter heeft in het Grieks, en misschien ook in het Latijn, behalve de panter ook de civetkat aangeduid, een klein roofdier met een gevlekte vacht. Civet, een grondstof voor parfums en zeep, wordt afgescheiden door de aarsklieren van deze katachtige. Misschien moet hierin de herkomst van de berichten over de verlokkelijke adem worden gezocht.
| |
PilosusJesaja spreekt over dit wezen in zijn profetieën - Jes. 13:21 en 34:14. De pilosus uit de Vulgaat is later in een veldgeest gewijzigd.
| |
TijgerHyrcanië - landstreek tussen het Elboers Gebergte en de Kaspische Zee, aan weerszijden van de grens van het huidige Iran en de sovjetrepubliek Toerkmenistan, in geschriften uit de oudheid de vaste verblijfplaats van de tijger.
| |
WezelPordoselene - Grieks eiland.
| |
WolfDe raad van Ambrosius om als bescherming tegen wolven alle kleren uit te trekken, berust op het geloof dat de aanblik van een naakt mensenlichaam de kracht bezat om boze machten te verjagen. In de inleiding bij het hoofdstuk over de slangen vermeldt Maerlant dat deze dieren vluchten als ze een naakt | |
[pagina 168]
| |
mens zien (p. 102). Zie over de blik van de wolf ook het commentaar bij de basilisk, p. 179-180.
| |
Vogels | |
ArendZijn blik is zo scherp, dat hij het zelfs kan verdragen om recht in de zon te kijken - op de scherpziendheid van de arend bestaat één legendarische uitzondering. Volgens Plinius en Aelianus kwam de tragedieschrijver Aeschylos om het leven doordat een arend zijn kale schedel aanzag voor een rots en er van grote hoogte een schildpad op liet vallen, met het doel deze prooi van zijn beschermende woning te ontdoen. Dit gebeurde juist op een dag die Aeschylos in de open lucht doorbracht, omdat een orakel hem voorspeld had dat hij op die dag zou sterven doordat er een huis op zijn hoofd zou storten. De spectaculaire verjongingskuur, die misschien berust op waarnemingen van roofvogels in de rui, vond steun in de bijbel: ‘Loof de Heer’, zingt de psalmist […] ‘die uw ziel verzadigt met het goede, zodat uw jeugd zich vernieuwt als die van een arend.’ (Ps. 103:5) Het floers voor de ogen van de oude arend zou het ‘derde ooglid’ kunnen zijn; ook dat roofvogels omhoog kijken naar de zon stemt overeen met de werkelijkheid (al kijken ze waarschijnlijk naar andere vogels). Valkeniers moeten inderdaad de snavels van haviken inkorten.
| |
BoomgansVroeger werden ze gegeten in de vastentijd - Giraldus Cambrensis bestreed het eten van boomganzen in de vastentijd met een spitsvondig argument. ‘Er zijn in sommige delen van Ierland bisschoppen en andere geestelijken die de vogels eten in de vastentijd, zonder het gevoel daarmee een zonde te begaan, omdat het volgens hen geen vlees is, want niet geboren uit | |
[pagina 169]
| |
vlees. Maar deze mensen maken een eigenaardige vergissing. Als iemand namelijk een stuk dij van onze stamvader Adam had gegeten - werkelijk vlees dus, hoewel niet uit vlees geboren - zou ik hem toch niet onschuldig achten aan het eten van vlees.’ (Topografie van Ierland, 1178.) Innocentius III - paus van 1198 tot 1216. Beriep het Vierde Lateraanse Concilie (1215). Het idee van ganzen die aan bomen groeien is waarschijnlijk ontstaan doordat iemand in een geopende eendemossel iets zag wat op een vogeltje leek. Eendemossels groeien op drijfhout; een geopende eendemossel zou met enige goede wil voor een vogelembryo aangezien kunnen worden. Het verhaal was zeer hardnekkig: de boomgans of mosseleend komt nog voor in de Ornithologiae van Aldrovandus (1599) en in de laatste editie van Lönitzers Kreütterbuch (1783). De Latijnse naam van de eendemossel luidt nog steeds Lepas anatifera, ‘eenddragend schaaldier’. (Zie ook nawoord, p. 133.)
| |
CharadriusAndere bestiaristen vermeldden bijzonderheden over de aankoop van een charadrius: handelaars lieten de vogels liever niet zien aan potentiële kopers, tenzij dezen contant geld neertelden - één blik van de vogel zou de transactie immers overbodig maken. De charadrius is geïdentificeerd met een soort pluvier, die de naam had geelzucht te genezen (de ‘koninklijke ziekte’ voor de antieken) - de vogels waren ook zelf geel. In andere bronnen wordt echter met nadruk op de witte veren van de charadrius gewezen. Ook de kraanvogel, de papegaai, de reiger, de kievit, de houtsnip en de witte kwikstaart zijn voorgesteld als model voor de charadrius.
| |
FeniksHeliopolis - plaats in Egypte, twaalf kilometer ten noordwesten van het huidige Caïro. Heliopolis was het centrum van de | |
[pagina 170]
| |
zonnecultus. Als een van de gestalten van de zonnegod werd hier een heilige reiger vereerd, benoe, de latere feniks. Haymo - Haymo van Auxerre, negende-eeuws bijbelcommentator. De Christus-allegorie vindt een opmerkelijke bevestiging bij Tacitus, die in zijn Annalen (VI, 28) vermeldt dat de feniks zich zou hebben vertoond tijdens de regering van Tiberius, in 34 na Christus. De vogel kwam ook voor in de bijbel, in Psalm 92 en Job 29. In de eerste tekst is de wondervogel gewijzigd in een palm, de tweede luidt in een moderne vertaling: ‘Ik dacht: tegelijk met mijn nest zal ik de geest geven, en mijn dagen vermeerderen als de feniks’. Dat Onze Lieve Vrouwe naar de stad ontkwam - aangespoord door een engel die hem in een droom verschijnt vlucht Jozef met zijn gezin naar Egypte, waar hij blijft tot na de dood van Herodes, ‘opdat vervuld zou worden hetgeen de Here door de profeet gesproken heeft, toen hij zeide: Uit Egypte heb Ik mijn Zoon geroepen’. (Matt. 2:15. Zie voor de profetie Hos. 11:1.)
| |
GriffioenDe Glosse op de boeken van Mozes - volgens Thomas van Cantimpré was de griffioen opgenomen in de lijst van onreine dieren in het Oude Testament. Arimaspen - zie ook p. 18. Skythia, een gebied niet ver van India - in de oudheid aanduiding voor Zuid-Rusland en Siberië. Hyperborea - mythisch gebied in het hoge Noorden.
| |
HaanDoor zijn rol in het leven van Petrus werd de haan het symbool van de oproep tot bekering. Een verwerking hiervan in verhaalvorm is de vertelling over twee vrienden die zich bij een diner in Bologna een haan lieten serveren, en toen de vogel dampend op tafel werd gezet goedkeurend zeiden: ‘Dit beest is | |
[pagina 171]
| |
zo goed voorgesneden dat zelfs Sint-Petrus of Christus Zelf er geen hele vogel meer van zouden kunnen maken’. Meteen sprong de haan kraaiend op, met veren en al, en bespatte de mannen vleugelklapperend met de saus waarin hij was opgediend. Als straf voor hun onbezonnen godslastering werden de twee tegelijkertijd geslagen met melaatsheid. In Bazel werd in 1474 een haan veroordeeld tot de brandstapel omdat hij een ei had gelegd. Het haneëi is iets minder onwaarschijnlijk dan het lijkt: Aristoteles wees er reeds op dat zich bij oude hanen onder het middenrif, op de plaats waar zich bij de kip de eieren bevinden, een gele, eivormige substantie kan ontwikkelen. Ook worden misvormde eieren of eieren met een dubbele dooier wel ‘haneëi’ genoemd. (Zie ook basilisk, p. 103-105.)
| |
IbisPèlousion - grote Egyptisch-Griekse stad aan de mond van de Nijl. Flavius Josephus - joods geschiedschrijver (37/38 na Chr. tot na het jaar 100), auteur van De joodse oorlog en Joodse oudheden, samen de geschiedenis van het joodse volk van de schepping tot de tweede eeuw na Christus. De verhouding van Mozes met de koningin van Ethiopië, Tharabis, is apocrief.
| |
KalanderleeuwerikDe kalanderleeuwerik of ringleeuwerik (Alauda calandra), die opvallende kwaliteiten als imitator bezit, komt voor in het Middellandse-Zeegebied.
| |
MemnonsvogelToen het lijk van koning Memnon werd verbrand, zou hij door zijn moeder Aurora veranderd zijn in een vogel. Uit zijn as vlogen andere vogels op, de memnonides, die ieder jaar uit Ethiopië naar Troje trokken en boven de tombe van Memnon | |
[pagina 172]
| |
met elkaar vochten. (Zie Ovidius' Metamorphosen, 13, 600 en 617.) De bioloog Cuvier identificeerde de memnonsvogel met de kemphaan. De geschiedenis van Memnon zou de massale schijngevechten moeten verklaren die deze vogels uitvoeren als baltsritueel.
| |
PapegaaiDe bergen van Gilboa - de droogte in deze streek was veroorzaakt door een vervloeking van David: ‘Bergen van Gilboa, noch dauw, noch regen zij op u.’ (II Sam. 1:21) Als toelichting op deze bijbelplaats werd wel het volgende verhaal verteld. Een ridder die in Engeland vele jaren lang een papegaai had gehad, ging op kruistocht en kwam bij toeval in de bergen van Gilboa, waar hij een papegaai zag die hem zo sterk herinnerde aan die van hem zelf, dat hij zei: ‘Je krijgt de groeten van onze papegaai thuis in zijn kooi, die sprekend op jou lijkt.’ Zodra hij deze woorden had gesproken, viel de vreemde papegaai op de grond - dood, naar het zich liet aanzien. De ridder was verbijsterd en vertelde na zijn terugkeer zijn familie over het voorval. Zijn eigen papegaai luisterde aandachtig, maar uitte op het hoogtepunt van het verhaal een luide kreet en viel neer, wederom naar alle schijn dood. De familie nam de vogel diep bedroefd uit zijn kooi en legde hem in de open lucht, in de hoop dat hij daarvan zou herstellen. Tot hun afgrijzen spreidde de papegaai ogenblikkelijk zijn vleugels en vloog weg, vermoedelijk om zich bij zijn soortgenoot in de bergen van Gilboa te voegen. Paus Leo - het is niet duidelijk op welke paus van die naam hier gedoeld wordt.
| |
PelikaanHet legendarische levenwekkende bloed van de pelikaan zou zijn bestaan kunnen ontlenen aan de gewoonte van deze vogels om hun jongen te voeden met (bloederige) vissen uit hun keel- | |
[pagina 173]
| |
zak. Een andere verklaring is gezocht in de rode kropvlek en de keelzak die in de broedtijd bij de kroeskoppelikaan zichtbaar worden en die eruitzien als een wond. Lycië - gebied in Klein-Azië. In de allegorische identificatie van de pelikaan met Christus weerklinkt Psalm 102:7: ‘Ik ben gelijk aan een pelikaan in de woestijn’. Zo heeft de goede God ook met onze stamvader Adam gehandeld - na Zijn dood en voor de Opstanding zou Christus een bezoek aan de hel gebracht hebben, waarbij Hij uit het voorgeborchte de aartsvaders bevrijdde en andere deugdzame zielen uit het Oude Verbond die daar Zijn komst afwachtten om met Hem ten hemel te varen. De leden van Christus' lichaam - de door Christus op aarde achtergelaten arme medebroeders, de armen en behoeftigen. Zie I Cor. 6:15: ‘Weet gij niet, dat uw lichamen leden van Christus zijn?’ Zie ook I Cor. 12:12-31 en Matt. 25:40: ‘In zoverre gij dit aan een van mijn minste broeders hebt gedaan, hebt ge dit mij gedaan’.
| |
SperwerDe sperwer vergrijpt zich bovendien aan de musket - mannetje en vrouwtje van de sperwer verschillen aanzienlijk van elkaar in kleur en gewicht. Het vrouwtje is groter en sterker, en weegt wel twee keer zo veel als het mannetje. Het beschreven kannibalisme komt desondanks in werkelijkheid niet voor. De wilde sperwer vangt in de winter iedere avond een vogeltje - hoewel het menu van de sperwer voornamelijk uit kleine vogels bestaat, laat hij de vogeltjes in de directe omgeving van zijn nest ongemoeid. Zij kunnen daar ongestoord broeden en genieten zelfs protectie tegen vogels die hun eieren of jongen willen roven. Het door Maerlant weergegeven gedrag is echter nooit waargenomen.
| |
[pagina 174]
| |
StruisvogelStruisvogels (de wetenschappelijke naam herinnert nog aan het bestiarium: Struthio camelus) werden meestal afgebeeld met een hoefijzer of spijker in hun snavel. De reputatie van ijzervreters is niet helemaal onverdiend: struisvogels slikken steentjes en ander materiaal in om de spijsvertering te bevorderen. (Zie ook nawoord, p. 135.) De zon neemt een deel van het werk voor haar rekening bij het uitbroeden van de eieren en de snelheid van struisvogels evenaart inderdaad die van paarden. De bron van de meeste bijzonderheden over de struisvogel was voor de middeleeuwse natuurbeschrijvers boven iedere twijfel verheven: ‘Vrolijk klapwieken de vleugels van de struis:
zijn dat liefderijke slagpennen en veren,
als zij haar eieren overlaat aan de aarde
en ze warm laat worden in het zand,
en vergeet dat een voet ze vertrappen
en het gedierte des velds ze vertreden kan?
Zij behandelt haar jongen hard, alsof zij de hare niet zijn;
of haar zwoegen vergeefs is, deert haar niet,
want God heeft haar wijsheid onthouden
en haar geen deel aan het inzicht gegeven.
Wanneer zij fier met de vleugels klapt,
lacht zij om ros en ruiter.
(Job 39:16-21)
Struisvogeleieren worden opgehangen in kerken - struisvogeleieren, die nog steeds hier en daar te zien zijn als reliekhouder, werden in de middeleeuwen tussen Aswoensdag en de ochtend van Eerste Paasdag opgehangen in bepaalde kerken om zondaars tot bekering aan te sporen. De allegorische uitleg varieert. In een van de versies werd het broedgedrag van de struisvogel | |
[pagina 175]
| |
voorgesteld alsof het dier haar eieren in het zand achterliet en ernaar terugkeerde wanneer ze een bepaalde ster zag verschijnen; op dezelfde wijze keert de dwalende zondaar als hij het Licht heeft gezien terug tot God.
| |
Vlaamse gaaiGarrulus (Lat.) - praatziek, luidruchtig. De Middelnederlandse woorden ‘garren’ en ‘garrelen’ betekenden ‘snappen’ en ‘snateren’; ‘gay’ betekende ‘vrolijk, levenslustig’. Er zijn […] evenveel heiligen onder als er zwarte zwanen zijn - bij deze woorden bedenke men dat zwarte zwanen naar de mening van Maerlant in het geheel niet voorkomen (p. 86.)
| |
VleermuisCarduus (Lat.) - distel.
| |
Watermonsters | |
KrokodilDe allegorische moraal die Maerlant aan het lot van het onbaatzuchtige winterkoninkje verbindt, berust op een leesfout van Thomas van Cantimpré. Niet het winterkoninkje wordt volgens Plinius verzwolgen door de krokodil, maar de ichneumon, een klein roofdier, dat uit eigen wil in de muil van de krokodil springt en zijn darmen kapotbijt. (Maerlant schrijft dit huzarenstukje toe aan de hydrus, p. 110.) In werkelijkheid is het vogeltje dat zich op zoek naar voedsel tussen de tanden van de krokodil waagt de krokodilwachter. Tentyriten - de bewoners van Tentyris, een plaats in Boven-Egypte. De geograaf Strabo beschreef het bezoek dat een aantal Tentyriten vergezeld van krokodillen aan Rome bracht om in een bassin in de arena een demonstratie van hun kunnen te geven. | |
[pagina 176]
| |
Veel van de bijzonderheden over de krokodil zijn ontleend aan Job 40:20-41:25.
| |
Serra(Lat.) - zaag; zaagvis.
| |
ZeehertHet antieke denkbeeld dat op het vasteland en in de zee overeenkomstige levensvormen zouden voorkomen, ligt ten grondslag aan namen als zeeëgel, zeekomkommer en zeewolf. De bestiaristen kenden daarnaast echter ook een zeemonnik, zeestier en zeemeermin, evenals de door Maerlant beschreven (maar niet opgenomen) zeedraak, het zeepaard, het zeekalf en de zeeëzel.
| |
ZeemeerminDe sirenen die Odysseus met hun gezang probeerden te verlokken, waren voor de helft vogel en voor de helft vrouw. Zeemeerminnen zijn traditioneel vrouwen met een vissestaart. Onder invloed van elkaar tegensprekende autoriteiten ontstond uit deze (oeroude) mythologische wezens de sirene die in de bestiaria voorkomt, een schepsel met een driedubbele natuur: en vrouw en vis en vogel.
| |
ZeemonnikTot in de zeventiende eeuw werd in werken over natuurlijke historie naast de zeemonnik ook een zeebisschop vermeld. Het is mogelijk dat deze beschrijvingen berusten op waarnemingen van walrussen of robben. De monniksrob (Monachus monachus) kreeg zijn naam doordat de vetplooien in zijn nek aan een monnikskap doen denken en de tekening van zijn huid - van boven bruin, aan de onderzijde geelwit - aan een pij.
| |
[pagina 177]
| |
ZeestierPhoca - phokè is het Griekse woord voor rob of zeehond. De mannelijke exemplaren van deze dieren (‘bullen’) voeren in het begin van de paartijd felle gevechten met elkaar.
| |
ZwaardvisGladius maris (Lat.) - ‘zwaard van de zee’. Zwaardvissen zijn agressieve en snelle dieren. Hun afgebroken zwaarden zijn aangetroffen in haaien, walvissen en scheepswanden. Het is niet bekend of ze schepen voor walvissen aanzien of domweg door hun snelheid (tot honderd kilometer per uur) een botsing niet kunnen vermijden.
| |
VissenTot de vissen worden door Maerlant ook de kreeft en een aantal weekdieren, schaaldieren en walvissen gerekend.
| |
EchinusDe echinus, zoals hij hier wordt beschreven, dankt zijn bestaan voor een deel aan een interpretatiefout van Thomas van Cantimpré, die de eigenschappen van de zeeëgel (echinus) en de remora of zuigvis (echeneis) in één dier verenigde. De zeeëgel is bezet met stekels en verankert zich volgens Plinius als er storm op komst is aan een rots; de zuigvis houdt schepen vast (‘remora’, Lat.: oponthoud). Plinius boekstaaft in zijn Natuurlijke Historie dat de galei van Antonius tijdens de slag bij Actium werd opgehouden door een remora en dat een soortgenoot van dit dier Caligula's schip tot stilstand bracht, in weerwil van de inspanningen van vierhonderd roeiers. De remmende werking van de remora kon ook worden aangewend om rechtszaken op magische wijze te vertragen en om voortijdige geboorten te | |
[pagina 178]
| |
voorkomen. In werkelijkheid is de remora een vis die zich aan haaien of andere grote vissen vastzuigt.
| |
LampreiDe beschrijving, ontleend aan klassieke auteurs, geldt eigenlijk de murene, een zeevis die met de lamprei of prik het slangachtige uiterlijk gemeen heeft en de status van delicatesse. Hendrik I van Engeland stierf doordat hij te veel lamprei at. Alleen de beet van de murene kan dodelijk zijn.
| |
SalpaEen soort stokvis.
| |
WalvisEen uitgebreide beschrijving van een eiland dat een vis blijkt te zijn, komt voor in De reis van Sint Brandaan: ‘Toen kreeg Brandaan een eiland in zicht. Hij schatte dat het meer dan zes mijl lang moest zijn. De kust was dicht bebost. Bij de monding van een beek vonden zij een haven, waar zij het schip konden achterlaten. Zij gingen van boord om het eiland te bekijken. Hongerig als ze waren, begonnen ze hout te zoeken om eten te koken. De kookketel werd opgehangen, en al gauw vonden zij een dode boom die brandhout zou kunnen leveren. Toen zij er de bijl inzetten, schoot ineens het hele eiland onder water. Ternauwernood konden Brandaan en zijn mannen het schip bereiken. […] De heilige abt sprak: ‘Dit is vast de vis geweest waarover ik gelezen heb. Het bos groeide op zijn rug. In het boek stond dat er daar een rivier in zee stroomt en dat de vis al heel lang uit het zoete water daarvan zijn voedsel haalt. Te oordelen naar de bomen die op zijn rug groeien moet hij zeer oud zijn‘‘. (Vertaling W.P. Gerritsen, p. 106.)
| |
[pagina 179]
| |
SlangenDe dieren die in dit hoofdstuk worden behandeld, behoren niet zonder uitzondering tot de onderorde van de kruipende dieren die wij als ‘slangen’ kennen. Maerlant gebruikt de term ‘serpenten’ om een verzameling min of meer slangachtige reptielen aan te duiden, die op afbeeldingen niet zelden ook van poten en vleugels voorzien waren. Hoewel de meeste Latijnse namen van deze dieren nog steeds gebruikt worden door de wetenschap, hebben herpetoloog en bestiarist verschillende dieren op het oog wanneer zij spreken van boa of amphisbaena. Niemand zal ook de salamander, een giftig dier dat in vuur leeft, verwarren met de weerloze amfibie van die naam.
Slangen vluchten als ze een mens naakt zien - omdat dit hen herinnert aan de tijd voor de zondeval, toen de slang de mens nog niet van zijn onsterfelijkheid had beroofd.
| |
AmphisbaenaDe naam is ontleend aan het Grieks en betekent ‘in twee richtingen gaan’. In andere bestiaria wordt beschreven hoe de amphisbaena zich voortbeweegt doordat één kop de andere in zijn bek neemt, waarna het dier als een hoepel voortrolt. De dieren die de biologen nu kennen als Amphisbaeniae of wormhagedissen, zijn onschuldige reptielen waarbij kop en staart moeilijk te onderscheiden zijn. Hij verschijnt nog vóór de koekoek - ook de koekoek houdt volgens Maerlant een winterslaap.
| |
AspisDe ureüsslang (Naja haje), een Afrikaanse cobra. De aspis was de heilige slang van de oude Egyptenaren. Volgens de overlevering pleegde Cleopatra zelfmoord met slangen van deze soort, die binnengesmokkeld werden in een mandje met vijgen. (Zie | |
[pagina 180]
| |
ook hypnale, p. 111.) Het beest is zo doortrapt dat het zijn ene oor dichtstopt met zijn staart - een overbodige voorzorgsmaatregel, gezien het feit dat slangen doof zijn; bij de voorstellingen van slangebezweerders volgen de slangen niet de muziek maar de bewegingen van het muziekinstrument. De slang die zich doof houdt stamt uit de bijbel: Hun venijn is gelijk het venijn van een slang;
als een dove adder, die haar oor toesluit,
die niet luistert naar de stem der bezweerders,
noch naar de volleerde belezer.
(Ps.58: 5,6)
| |
BasiliskDe basilisk is een van de wonderdieren waarvan het bestaan lange tijd gewaarborgd werd door de bijbel. ‘Want ziet, ik zend slangen, basilisken onder ulieden, tegen dewelke geene bezwering is; die zullen u bijten, spreekt de HEERE’. (Statenvertaling, Jer. 8:17; vgl. ook Jes. 11:8, 30:6 en 59:5.) Zijn blik is dodelijk voor mensen - de basilisk zou de mens doden als hij deze als eerste zag. Iets dergelijks werd van de wolf verteld, die zijn slachtoffer met stomheid slaat, maar alleen als hij dat als eerste ziet. Deze gang van zaken was aannemelijk binnen de destijds gangbare opvatting dat zien berust op het uitzenden van stralen, niet op het ontvangen ervan. (Zie ook lupus, de wolf, p. 60.) Een belangrijke klassieke bron van informatie over slangen was Lucanus’ Pharsalia. In het negende boek hiervan trekken Cato's soldaten door de woestijn van Libië, die wemelt van de gifslangen die ontsproten zijn aan het bloed van Medusa. Een onfortuinlijke legionnair doorsteekt een basilisk met zijn speer, en zie! het gif van het serpent vliegt langs het wapen omhoog en bereikt zijn hand. De koene Romein trekt zijn zwaard en doet | |
[pagina 181]
| |
het enige waarmee hij zijn leven nog kan redden: hij hakt zijn hand af. Misschien had de basiliskeblik een basis in de realiteit: verschillende soorten cobra's kunnen hun gif twee à drie meter ver spugen, waarbij ze doorgaans op de ogen richten. De wezel uit de bestiaria kan oorspronkelijk de mongoes zijn geweest, een slangenverdelgend klein roofdier. Het dier dat nu basilisk wordt genoemd, is een onschuldige hagedis. (Zie ook de haan, p. 72.)
| |
BoaDe boa (of bova) ontleende zijn naam aan het Latijnse bos (rund), hetzij door zijn gewoonte om koeiemelk te drinken, hetzij doordat hij een os kon verzwelgen. Hilarion (circa 291-371) - heilige kluizenaar. Zijn leven werd beschreven door Hieronymus. Regulus - M. Atilius Regulus, Romeins consul. De reuzenslang zou hij hebben ontmoet tijdens een veldtocht tegen de Carthagers in de Eerste Punische Oorlog.
| |
CerastesDe hoornadder (Cerastes cerastes), waarover Aristoteles reeds schreef dat de Egyptenaren deze slang slechts in overdrachtelijke zin ‘gehoornd’ noemden. Hoewel de hoornadder slechts twee hoornachtige uitsteeksels op zijn kop heeft, berust het getal van acht niet noodzakelijk louter op overdrijving. De veelhoornpofadder (Bitis cornuta, komt voor van Zuidwest-Afrika tot Kaap de Goede Hoop) heeft tot zeven horentjes boven de ogen. De hoornadder graaft zich in om zich tegen de middaghitte en de nachtelijke kou van de woestijn te beschermen.
| |
DipsasDipsa (Gr.) - dorst.
| |
[pagina 182]
| |
DraakAlles waar de draak zijn staart omheen slaat is ten dode opgeschreven - oudheid en middeleeuwen was ‘draak’ de aanduiding voor alle grote reptielen. In de wurgende staart van de draak uit het bestiarium is nog de bestaande reuzenslang te herkennen. In de kop van de draak bevindt zich een kostbare steen - in een oudere versie van de gegevens over de drakesteen, te vinden in de Etymologieën van Isidorus van Sevilla, wordt verklaard waarom de steen bij zijn leven aan de draak ontroofd dient te worden: als de steen niet uit zijn hersens wordt gehaald terwijl hij nog leeft, stolt hij niet tot een edelsteen. […] en breekt het hart van de draak - men stelde zich dit letterlijk voor.
| |
DracontopesBeda Venerabilis (673/674-735) - Engels kloosterling en geleerde. Auteur van theologische, geschiedkundige en natuurwetenschappelijke werken, waaronder De natura rerum, een kritische bewerking van de gelijknamige kosmografie van Isidorus van Sevilla, met gebruikmaking van Plinius’ Natuurlijke historie.
| |
HaemorrhoisSlang met een hemotoxisch gif, dat bloedvaten, bloed en hartspieren aantast.
| |
Hydrus In de middeleeuwen werd de hel vaak uitgebeeld als een monster met opengesperde (krokodille)kaken waarin de verdoemde zielen verdwijnen. (Vergelijk Job 41:5.) De hydrus werd vereenzelvigd met Jezus, die in de hel afdaalde om de deugdzame zielen te verlossen die daar Zijn komst afwachtten. In andere versies van het verhaal bedekt de hydrus zich met | |
[pagina 183]
| |
modder om zich te pantseren, zoals ook Christus zich voor Zijn afdaling in de hel moest pantseren met een stoffelijk omhulsel. (Zie ook krokodil, p. 87.)
| |
HypnaleHypnos (Gr.) - slaap. Een slang met een snelwerkend zenuwgif. Zie ook de aantekening bij de aspis, p. 178-179. De Geschiedenis van Rome - dit boek kon niet met zekerheid geïdentificeerd worden; mogelijk wordt gedoeld op de geschiedwerken van Livius.
| |
Jaculum‘Speer’ (Lat.).
| |
PareasLucanus - Romeins dichter, 39-65 na Chr. Auteur van een epos over de burgeroorlog tussen Caesar en Pompeius, de Pharsalia. Het negende boek hiervan, over de veldtocht van Cato in Noord-Afrika, was een belangrijke bron van informatie over slangen. (Zie ook de aantekeningen bij de basilisk, p. 179-180.)
| |
PresterTriakel - zie tirus, p. 114-115.
| |
SalamanderPaus Alexander III - 1159-1181. Marco Polo, die in 1271 naar het Verre Oosten vertrok en in 1295 terugkeerde naar Venetië, verklaart in zijn reisverslag de verwarring van asbest met ‘salamanderwol’. Uit een zekere berg wordt ‘salamandra’ gewonnen, een materie die wanneer ze verkruimeld wordt vezels vormt die vroeger uit onwetendheid werden toegeschreven aan een dier. De ‘salamanderwol’ wordt gedroogd, gestampt in een koperen vijzel en gewassen. De | |
[pagina 184]
| |
aarde die overblijft wordt verwijderd en de vezels worden gesponnen tot een stof die verre van wit is, maar in het vuur gebleekt wordt. Met hetzelfde procédé wordt de stof ook gereinigd. Augustinus wijst in De stad van God op de salamander om ongelovigen ervan te overtuigen dat lichamen in de hel branden zonder te verteren: wie zou daaraan durven twijfelen als hij bedenkt dat ook een onaanzienlijk, sterfelijk wezen als de salamander in het vuur in leven blijft, en zelfs zonder pijn te lijden, wat nog ongeloofwaardiger is dan de hellestraf? De salamander van de bestiaristen leeft nog voort als kachelmerk (opschrift: ‘Je brûle tout l'hiver’) en in de naam van de vuursalamander, een glanzendzwarte, geelgevlekte amfibie, die een brandend, maar vrij onschuldig gif af kan scheiden.
| |
SchorpioenPsylli - bij Plinius en andere klassieke auteurs een Noordafrikaans volk van rondtrekkende slangenbezweerders.
| |
Scitulus‘Fraai’ (Lat.).
| |
SirenaZie ook ibis, p. 73, 74.
| |
TirusTriakel - eertijds een geneesmiddel van complexe samenstelling dat met name opium bevatte en als remedie tegen de beet van giftige dieren gold. Later werd het verkocht als middel tegen alle kwalen.
| |
Vipera Adder (Lat.). De meeste adders zijn ‘ovovivipaar’: ze baren levende jongen, die op het moment van de geboorte nog omge- | |
[pagina 185]
| |
ven zijn door de vliezige eischaal. Andere bestiaria geven als verklaring voor de eigenaardige manier waarop de jongen van de vipera worden verwekt en ter wereld komen, dat de vrouwelijke vipera het bovenlijf heeft van een mens, maar onder de navel de gedaante van een slang of krokodil bezit; haar partner, die het lichaam had van een man, zou daardoor gedwongen zijn haar door de mond te bevruchten.
| |
Insekten en kruipende dierenDe dieren die in dit hoofdstuk worden behandeld, kent het Middelnederlands als ‘wormen’, een woord dat gebruikt werd voor allerlei soorten vliegend en kruipend ongedierte. Deze term omvat niet alleen regenwormen en hun naaste verwanten, maar ook insekten (mieren, vlooien), weekdieren (de slak), amfibieën (de pad) en spinachtigen (de spin).
| |
KikkerRubeta (Lat.) - braamstruik; giftige pad die onder braamstruiken leeft.
| |
MierGa tot de mieren - Spreuken 6:6-8. Ambrosius zegt dat mieren zaden doormidden bijten - mieren zijn inderdaad in staat het kiemen van opgeslagen zaden te voorkomen. In India leven wonderbaarlijke mieren - de gouddelversmieren werden voor het eerst genoemd door Herodotos. Het goud dat afkomstig was uit Oost-Turkestan en dat in het Sanskriet ‘mierengoud’ werd genoemd, was in werkelijkheid stofgoud dat door schubdieren bij het graven van hun holen aan de oppervlakte werd gebracht. Schubdieren (in dit geval om precies te zijn het Chinese schubdier, Manis pentadactyla) zijn | |
[pagina 186]
| |
ongeveer zo groot als vossen, bezitten grote, scherpe klauwen en voeden zich met mieren.
| |
SalomonswormIn het verslag van de tempelbouw in de bijbel, waarin de Salomonsworm niet genoemd wordt, voldoet Salomo op een andere wijze aan de voorschriften van Mozes: ‘Toen het huis gebouwd werd, werd het opgetrokken van steen, afgewerkt aan de groeve, en geen hamer of beitel of enig ijzeren gereedschap werd gehoord bij het bouwen van het huis’, (I Kon. 6:7) Het voorschrift luidde: ‘Indien gij echter een altaar van stenen voor Mij maakt, dan moogt gij het niet bouwen van gehouwen steen; wanneer gij dat met uw houweel bewerkt, ontwijdt gij het’. (Ex. 20:25, 26) Parisch marmer - wit marmer van het Griekse eiland Paros, al in de oudheid befaamd.
| |
VloKwintappel-bolronde, komkommerachtige vrucht van een plant (Citrullus colocynthis), die na geschild te zijn in de zon gedroogd wordt en in de vorm van tinctuur of extract als middel tegen insekten wordt gebruikt. |
|