| |
| |
| |
Slangen
Aristoteles schrijft dat slangen geen teelballen hebben, maar hun zaad storten op dezelfde manier als vissen. Hun tong is zwart, lang en gespleten. Hun hart is niervormig en bevindt zich vlak achter de hals. Bij grote slangen ligt de gal op de lever, bij kleine op de darmen. Als een slang blind wordt gemaakt, herstelt zijn gezichtsvermogen zich op den duur weer en als hem zijn staart af wordt gehakt, groeit deze weer aan. Slangen hebben dertig ribben. Twee parende slangen kleven zo vast aan elkaar, dat ze één dier lijken met twee koppen. Slangen eten vlees en gras. Ze drinken weinig, maar ze houden van wijn, waarmee ze ook gevangen kunnen worden. Ze urineren niet, want slangen hebben geen blaas en hun uitwerpselen zijn kleiner dan men zou verwachten.
Plinius vertelt dat mensen die door een slang gebeten zijn, door de aarde zelf gewroken worden. Slangen die een mens gedood hebben, moeten spoedig daarna sterven, omdat de aarde hun aanwezigheid niet langer duldt. Uitgezonderd de salamander kan elk serpent maar één mens doden. Het gif komt volgens Plinius uit de gal van de slang. In de winter kruipen slangen onder de grond, in bomen en onder stenen, in de lente komen ze weer te voorschijn.
In Ierland komen geen slangen voor en ook geen andere giftige dieren. Als aarde uit Ierland op een giftig dier wordt geworpen, blijft het op slag dood. De Ieren en Schotten betwistten elkaar ooit het recht op een bepaald eiland. De Ieren eisten toen dat er slangen gehaald zouden worden: als ze in leven bleven, behoorde het eiland aan de Schotten toe; stierven ze, dan was het Iers. Zo gezegd, zo gedaan. De slangen gingen dood en de Ieren verwierven het eiland.
Isidorus van Sevilla en Jacobus van Vitry zeggen dat slangen hete dieren zijn. Daardoor nemen hun krachten's nachts en als
| |
| |
het koud is af.
Slangen vluchten als ze een mens naakt zien en Ambrosius verzekert ons dat het speeksel van iemand die vast, dodelijk voor hen is. Mens en slang dragen dus elkanders dood bij zich. Als een slang zichzelf in het nauw gedreven ziet, vangt hij om zijn kop te redden de slagen op met zijn hele lichaam; als zijn kop ongedeerd blijft, behoudt hij het leven.
Voordat een slang gaat zwemmen, spuugt hij zijn gif uit. Hij neemt het weer terug als hij op het droge komt. Als hij zijn gif verliest, berooft hij zichzelf meteen van het leven.
Slangen kunnen hoge leeftijden bereiken. Wanneer ze zich voelen verouderen, vermageren ze door te vasten, zodat hun huid ruimer wordt. Dan wringen ze zich door een nauwe opening, waardoor de huid wordt afgestroopt en ze zich verjongen. Slangen eten om te verjongen ook venkel en als hun ogen verslechteren, genezen ze die met wijnruit. Slangen hebben een afkeer van aangename geuren, omdat die dodelijk zijn voor hen.
| |
Amphisbaena
De amphisbaena heeft twee koppen, een van voren en een in zijn staart. Hij kan met grote snelheid vooruit en achteruit kruipen, kronkelend als een paling. Hij gebruikt allebei zijn koppen om te eten en kan met beide bijten. Volgens Plinius is deze slang de eerste die zich na de winter weer vertoont, omdat hij de kou goed kan verdragen - hij verschijnt nog vóór de koekoek. Uit zijn ogen straalt een vurige gloed.
| |
Aspis
De aspis is een geelblauwe slang. Wie erdoor gebeten wordt, is ten dode opgeschreven, maar het is - hoewel dat grote be- | |
| |
kwaamheid
vergt - mogelijk om de aspis te bezweren en zijn gif onschadelijk te maken, waarna hij zonder enige inspanning gevangen kan worden. Er wordt jacht gemaakt op deze slang omwille van de zeldzame en kostbare steen in zijn kop, maar het beest is zo doortrapt dat het zijn ene oor dichtstopt met zijn staart en het andere stevig tegen de grond drukt zodra het de slangenbezweerder hoort naderen, zodat het niets meer kan horen.
Solinus schrijft dat deze slangen altijd in paren leven. Als een van hen gedood wordt, is het verdriet van de andere zo groot, dat hij de dader hardnekkig achtervolgt en zal aanvallen, al bevindt de man zich in nog zo'n grote menigte. Zelfs door een zwaard laat hij zich niet weerhouden. Ook als de moordenaar uit angst de vlucht neemt, kan hij de wraak van de aspis niet ontlopen: de slang zal niet rusten voor hij hem van het leven heeft beroofd.
Een Egyptenaar had de gewoonte om aan zijn tafel een aspis te voeren, die nooit iemand kwaad deed. Het dier kreeg op den duur twee jongen en een daarvan doodde een kind van de goede man. Toen de moederslang kwam eten en de schanddaad bemerkte, verscheurde ze haar jong en verdween om nooit meer terug te keren.
De aspis heeft slagtanden, net als het everzwijn.
| |
Basilisk
De basiliscus draagt zijn Latijnse naam, die ‘kleine koning’ betekent, met ere: hij is de koning van alle giftige dieren. Dit duivelse dier is gewoonlijk vijftien centimeter lang en wit gevlekt. De vlekjes op zijn kop hebben de vorm van een kroon. Alle slangen sidderen van angst voor de basilisk, omdat hij ze met zijn adem kan doden. Zijn blik is dodelijk voor mensen wanneer hij hen eerder ziet dan zij hem; wanneer de mens als
| |
| |
De basilisk kan alleen overwonnen worden door de wezel
eerste de basilisk ziet, blijft hij in leven. Dat schrijft Jacobus van Vitry. Plinius zegt: ‘De basilisk doodt niet alleen de mens, maar alles wat leeft, zelfs zijn eigen woongebied vernietigt hij.’ Zijn gif richt ook bomen, gras en alle andere gewassen te gronde, zijn adem doet stenen barsten en vergiftigt de lucht. Vogels die over zijn territorium vliegen moeten dat op zijn minst met geschroeide veren bekopen. Slangen slaan op de vlucht wanneer ze het sissen van de basilisk opvangen.
De basilisk kan alleen overwonnen worden door een wezel. Zodra de holen van de monsters zijn opgespoord, laten de mensen er wezels in los, die zich ter bescherming hebben bedekt met wijnruit. De wezel bijt de basilisk dood, maar moet de overwinning met zijn leven betalen. Ook door de dood neemt de kracht van het serpent niet af: een muur die besmeerd is met de as van de basilisk houdt alle vergif tegen, zelfs spinnen weven daar geen web tegenaan. In Griekenland moet een heiligdom bestaan dat bestreken is met basiliske-as. Naar men zegt wordt een huis waarin zich een deel van het dier bevindt door alle slangen gemeden. De as zou bovendien zilver dat ermee ingewreven is doen glanzen als goud.
Er bestaan ook gevleugelde basilisken, maar God staat niet toe dat die zich ver van hun woonplaats verwijderen, omdat ze
| |
| |
anders de hele wereld in een woestenij zouden veranderen. Een ander soort basilisken wordt voortgebracht door hanen. Wie daar iets over wil weten, moet de beschrijving van de haan in het derde hoofdstuk lezen.
| |
Boa
Boa's zijn slangen die in Calabrië voorkomen en reusachtige afmetingen kunnen bereiken, schrijft Solinus. Ze zuigen de melk uit de uiers van buffels en koeien en worden daar zo vet en groot van, dat niemand deze monsterslangen durft aan te vallen en ze onbelemmerd dood en verderf kunnen zaaien. Sint Hieronymus vertelt dat de goede Sint Hilarion louter en alleen door de kracht van God een boa dwong om een stapel hout te beklimmen en hem vervolgens verbrandde. De heilige deed dit op verzoek van de mensen die door die reuzeslang getiranniseerd werden.
Plinius en de kerkvaders schrijven over boa's die een hert of een koe met één hap kunnen verzwelgen. Een dergelijke slang moet het zijn geweest die door Regulus gedood werd in Afrika. De huid en het skelet van dit dier, dat bijna veertig meter lang was, werden als bezienswaardigheid naar Rome gebracht. Deze slang was zo groot dat hij letterlijk belegerd moest worden alsof het een stad was.
| |
Cerastes
De cerastes is een slang die op zijn kop acht horens heeft die eruitzien als de horens van een ram, zegt Solinus. Hij verbergt zich onder het zand, maar laat zijn horens erbovenuit steken. Vogels laten zich lokken door de hoop dat ze op de horens kunnen rusten, maar vinden spoedig de dood in de kaken van
| |
| |
De cerastes is een slang met acht horens
de slang. De cerastes kruipt op dezelfde manier als de lamprei. Zijn horens zijn van grote waarde: er worden mesheften van gemaakt die bij de maaltijd voor elk gerecht worden gehouden en beginnen te zweten als deze vergiftigd zijn.
| |
Chelidrus
De chelidrus is een slang waarover Isidorus van Sevilla schrijft dat zijn gif zo sterk is dat het land waar hij overheen kruipt, rookt alsof het in brand staat. Hij leeft zowel in het water als op het land.
| |
Dipsas
De dipsas is met het blote oog nauwelijks te onderscheiden, schrijven Jacobus van Vitry en de eerbiedwaardige Solinus. Mensen trappen op deze slang zonder hem te zien en lopen meteen een giftige beet op, die volgens Solinus de dood door
| |
| |
dorst tot gevolg heeft. Experimentator schrijft dat er op de gezichten van de slachtoffers geen spoor van pijn te bekennen valt.
| |
Draak
Draco, de draak, is de grootste van alle dieren, zeggen Jacobus van Vitry en de Heilige Augustinus. Draken hebben een kam op hun kop en een kleine bek voor dieren die zo groot zijn. Ze eten alles wat giftig is. Alles waar de draak zijn staart omheen slaat is ten dode opgeschreven: zelfs de olifant ontkomt niet als hij zijn staart om hem heen kan slingeren. Draken houden zich op in rotsen en spelonken, want het zijn hete dieren. Ook in het land waar ze leven is de hitte van de zon groot, want echte draken komen bijna nergens anders voor dan in de omstreken van de Toren van Babel, in het woeste Babylonië. Daar worden ze wel vijftien meter lang. Alle mensen sidderen voor hun gebrul, en hun blik doet sommigen sterven van angst. Als draken oud zijn, eten ze weinig. Augustinus zegt dat draken soms door de lucht vliegen. Hun vleugels bestaan alleen uit vel, net als bij
De draak en de olifant zijn doodsvijanden
| |
| |
de vleermuis. Waar een draak heeft gevlogen is de lucht vergiftigd.
In de kop van de draak bevindt zich een kostbare steen, de dracontia, die alleen goed is als hij eruit wordt gehaald terwijl de draak nog leeft. Dappere mensen zoeken daartoe het hol van de draak op, slaan als hij slaapt zijn schedel in en ontrukken hem de edelsteen. De drakesteen is een middel tegen vergif en verjaagt giftige dieren. Hij is zeer geliefd bij oosterse koningen. De drakesteen is helder van kleur en vuurrood. De tong en de gal van de draak kunnen iemand die bezeten is verlossen van de duivels die hem kwellen. Men make daartoe een aftreksel van de tong en de gal in wijn en wrijve er het lichaam van de bezetene mee in.
Hoe vangt men een draak? Om te beginnen moet hij bezworen worden, zodat hij zijn kwaadaardigheid kwijtraakt. Sla vervolgens voor hem op een trommel, waardoor hij zal denken een donderslag te horen. En omdat geen dier kwetsbaarder is voor donder en bliksem dan de draak, is dit de manier om hem bang te maken. Vervolgens bindt iemand zich vast op de draak en laat zich wegvoeren naar verre landen, overal waar hij heen wil. Vaak loopt dat slecht af, want als de draak boven de uitgestrekte zee niet verder kan vliegen, is het snel gedaan met zijn berijder.
Er is ook een andere manier om draken te vangen. Neem een kalf, ontdoe het van de ingewanden en vul het met versgebrande kalk. Het grote beest komt nietsvermoedend op het kalf af, dat door staken overeind wordt gehouden, en verzwelgt het. Als het kalf in zijn maag is aangeland begint de kalk te gloeien. De draak gaat drinken, maar daardoor wordt de kalk nog heter. Uiteindelijk ontbrandt de kalk, en breekt het hart van de draak.
| |
| |
De paradijsslang was een dracontopes
| |
Dracontopes
Adelinus verzekert ons dat de dracontopes een grote, sterke slang is met een meisjesgezicht en een drakestaart. Dit moet daarom de slang zijn geweest waarmee de duivel ons aller moeder Eva verleidde en bedroog, zoals we in geleerde boeken kunnen lezen. Beda Venerabilis schrijft namelijk dat de paradijsslang het gezicht had van een meisje en zo verscholen lag, dat Eva alleen het gezicht zag - de rest van het lichaam werd aan het oog onttrokken door takken en bladeren. De duivel sprak door de mond van de slang en misleidde Eva met zijn leugens. Wij plukken daar nog steeds de wrange vruchten van.
| |
Haemorrhois
Het gif van de haemorrhois is zo zwaar, schrijft Solinus, dat degene die er het slachtoffer van wordt een snelle dood sterft door bloedverlies.
| |
| |
| |
Hydra
De hydra komt voor in moerassen, lezen wij in het boek Koiranides, en men zegt dat hij zich recht uit het water opricht. Om in het bezit te komen van de steen die zich in zijn lichaam bevindt, wordt hij gevild of laat men hem rook inademen, zodat hij - zeer tegen zijn zin - de steen uitspuugt. Met hetzelfde doel worden spreuken en de naam van God gebruikt.
Albertus Magnus schrijft dat hij in eigen persoon de kracht van deze steen heeft beproefd bij een waterzuchtige vrouw: hij bond hem op de aangetaste maag en zag haar lichaam iedere dag drie vingers slinken, totdat het zijn normale omvang weer had aangenomen. Dezelfde steen is ook een probaat middel tegen catarre en tranende ogen.
| |
Hydrus
De hydrus leeft volgens Isidorus van Sevilla in de Nijl en is overdekt met scherpe stekels. Wanneer de krokodil met wijdopen muil ligt te slapen, gaat de hydrus, nadat hij zichzelf gladder heeft gemaakt door zich te bedekken met modder, de bek van het monster binnen. De slang wordt met huid en haar opgeslokt, maar zodra hij in de ingewanden van de krokodil is doorgedrongen toont hij zijn ware aard en rijt hij de darmen open. Niet lang daarna is het monster dood en kruipt de hydrus er aan de onderkant weer uit. Mensen die een giftige steek krijgen van dit dier zwellen op en kunnen alleen worden genezen met koemest. De lever van de hydrus is een goed middel tegen slangebeten.
| |
| |
| |
Hypnale
De hypnale is een slang uit het geslacht van de aspis, zegt Solinus. De beet van deze slang veroorzaakt een zachte dood: het slachtoffer valt in slaap en kan noch met roepen, noch met steken of trekken meer gewekt worden. Toen Antonius, de man van Cleopatra, was overwonnen door keizer Augustus, beroofde hij zich met gif van het leven. Cleopatra legde hem in een kostbaar graf en nam slangen van de soort die hier beschreven wordt. Ze klemde de slangen tegen haar borsten, ging naast haar man liggen en verliet slapend dit leven. Zo luidt het verhaal in de Geschiedenis van Rome.
| |
Jaculum
De jaculum is volgens Solinus een kleine slang, die zijn naam ontleent aan de eigenschap dat hij als een pijl door de lucht vliegt. Hij ligt in bomen op de loer om te kijken wie hij met zijn giftige beet kan verschalken en schiet dan vanuit zijn schuilplaats plotseling op zijn slachtoffers af.
| |
Pareas
Isidorus van Sevilla en Lucanus schrijven dat de pareas een slang is die zich achterwaarts voortbeweegt. De uitwerking van zijn gif is verschrikkelijk.
| |
Prester
De prester is volgens Jacobus van Vitry en Solinus een slang die zijn kaken voortdurend wijd opengesperd houdt en stoom uit- | |
| |
blaast.
Mensen die door een prester gebeten worden, zwellen op en zien eruit alsof ze gevuld zijn met water. Alleen triakel kan de slachtoffers het leven redden.
| |
Salamander
De salamandra blijft leven in vuur en doet de vlammen zelfs uitdoven. Volgens Plinius, Jacobus van Vitry, Adelinus, Aristoteles en Solinus lijkt hij op een hagedis. Isidorus van Sevilla noemt de salamander de gevaarlijkste van alle giftige dieren. Hij wordt zelden gezien, zegt Plinius, tenzij het hard regent. Zijn speeksel is buitengewoon kwaadaardig: wanneer een mens ermee in aanraking komt, valt al zijn haar uit. De salamander klimt in appelbomen en vergiftigt de vruchten. Wie daarna in een appel bijt, valt ter plekke dood neer. Als een salamander in het water is gevallen, doodt zijn gif iedereen die ervan drinkt.
Er bestaat een soort salamander die in vuur leeft en bedekt is met een soort wol of haar waar onbrandbare gordels en kledingstukken van worden gemaakt. Van paus Alexander III wordt verteld dat hij een mantel bezat van salamanderwol, die men als hij vuil was in het vuur gooide, waar hij vervolgens weer schoon en helder van kleur uitkwam. Albertus Magnus verklaart dat hij met eigen ogen een gordel van dit materiaal in het vuur heeft zien liggen. Toen de gordel begon te gloeien, nam men hem er volledig ongeschonden weer uit.
Solinus voegt hieraan toe dat salamanders geen onderscheid kennen tussen mannetjes en vrouwtjes. Ze worden allemaal drachtig en leggen eieren net als kippen.
| |
| |
| |
Scaura
De scaura is een giftig dier, dat volgens Jacobus van Vitry en Solinus blind wordt als het oud is. Wanneer het bij zichzelf dit gebrek bespeurt, zoekt het een muur op met een gat dat naar het oosten wijst. Daar gaat de scaura voor staan wachten tot de zon opkomt en het zonlicht hem zijn gezichtsvermogen weer teruggeeft.
Mens, ook al ben je met blindheid geslagen - wend je naar het oosten, waar de zon der waarheid opgaat: al ben je een leek, je zult verlicht worden. De rechtvaardige God zal je het licht in je ogen teruggeven.
| |
Schorpioen
Solinus schrijft dat de scorpio (schorpioen) een bijzonder onschuldig voorkomen heeft en een staart vol knopen met een scherpe, giftige punt, die hij kromt als hij er een wond mee toebrengt. De schorpioen probeert onophoudelijk mensen te doden met zijn gif.
Wie zou de schorpioen anders verbeelden dan de kwaadspreker, die het erop aanlegt alle mensen een mooi gezicht te tonen en mooie woorden te spreken, maar zodra ze weg zijn gegaan zijn tong naar hen uitsteekt en zint op de beste manier om hen te benadelen?
Wie door een schorpioen gestoken is, heeft nog drie dagen te leven. De Psylli, mensen die geld verdienen door vergif uit wonden te zuigen, brachten in het verleden uit winstbejag veel giftige dieren naar Italië. Ze haalden ook schorpioenen, maar die gingen kort daarna dood. Wel heeft men in Italië schorpioenen gezien die onschadelijk zijn. Iemand die door een schorpioen gestoken is, moet wijn drinken met de as van het dier zelf erin. In Experimentator staat dat schorpioenen aarde eten. Als
| |
| |
een schorpioen in olie gesmoord is en in de zon is gezet, komt hij weer tot leven als er azijn over wordt gegoten.
| |
Scitulus
De scitulus is een gifslang, lezen we bij Solinus en Jacobus van Vitry. Deze slang is tamelijk klein. Wie erdoor gebeten wordt sterft van dorst. Geen dier is zo traag als de scitulus, maar omdat zijn huid zo mooi is, blijft iedereen erbij stil staan. Zo houdt de scitulus door zijn uiterlijk mensen staande die hij door traagheid niet zou kunnen achtervolgen. Deze slang is zo heet dat hij in de winter zijn huid afwerpt alsof het zomer was. Iedereen die door een scitulus gebeten wordt, gaat onherroepelijk dood doordat hij van binnen volkomen uitdroogt.
| |
Sirena
Sirene zijn slangen die buitengewoon snel zijn. In Experimentator staat dat ze voorkomen in Arabië en sneller zijn dan paarden. Sommige van deze slangen kunnen vliegen. Hun gif is zo krachtig dat hun slachtoffers eraan sterven voor ze beseffen dat ze gebeten zijn.
| |
Tirus
De tirus is volgens Jacobus van Vitry en het Liber rerum te vinden in de buurt van Jericho en bij de Jordaan. Deze slang verslindt vogels en vogeleieren. Zijn vlees wordt gemengd met specerijen om triakel te bereiden, een middel waarmee ieder gif kan worden bestreden. Er zijn mensen die zeggen dat de tirus in de tijd voor de kruisdood van Onze Lieve Heer een levensge- | |
| |
vaarlijke
slang was, doordat er geen remedie bestond tegen zijn gif. Toen Jezus aan het kruis hing, werd daarom een van de kwaadaardigste exemplaren gevangen en aan Zijn zijde gehangen, maar door de kracht van Jezus' bloed komt het gif ons sinds die dag ten goede. Triakel is naar men zegt het geneesmiddel tegen alle soorten gif, behalve tegen dat van de tirus zelf, dat in het Latijn tiricon heet. De tirus verjongt zichzelf door te vervellen.
| |
Vipera
De vipera is volgens Jacobus van Vitry en Isidorus van Sevilla een slang die op de volgende wijze paart. Het vrouwtje spert haar bek begerig wijd open en het mannetje steekt, zodra hij dat ziet, zijn kop erin. Het vrouwtje bijt hem de kop af en wordt daar zwanger van. Als de jongen volgroeid zijn, rijten ze de moeder open en kruipen ze naar buiten. De vipera heeft drie tanden en zijn beet is dodelijk. De ingewanden van deze slang zijn volgens Plinius te gebruiken als geneesmiddel tegen elke soort slangegif. Voor ogen en tanden beveelt Experimentator aan de huid die na het jaarlijkse vervellen overblijft te laten trekken in goede wijn en het aftreksel op te drinken. Het vet van de vipera geneest blindheid.
Plinius vertelt in zijn boeken waarom de jongen de moeder openscheuren. De vipera draagt twintig jongen, maar ze werpt er iedere dag slechts één. De overgebleven jongen, die in de moeder opgesloten zitten, worden kwaad, scheuren met zijn allen de moeder open en komen snel naar buiten.
Hoewel weinig slangen even gevaarlijk zijn als de vipera, is het mannetje teder voor het vrouwtje, zegt de Heilige Basilius. Als zij ergens anders is, sist hij naar haar en hij is blij als hij ziet dat ze weer bij hem terugkomt. Hij spuugt dan voorkomend al zijn gif uit en ontvangt liefdevol zijn beminde wijfje.
| |
| |
Luister, godvergeten, onbehouwen ellendeling! - Zou je je niet schamen omdat je je vrouw minachtend behandelt zonder dat daar een reden voor is? Schoft! Neem toch een voorbeeld aan dit kwaadaardige dier, dat zijn gif uitspuwt als het zich met zijn wijfje vermaakt voor de paring. Laat die vervloekte kwaadaardigheid van je varen, slik je giftige woorden in en betuig haar je liefde.
|
|