Drie liederen aan mijn medeburgers(1832)–Aeneas Mackay– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 10] [p. 10] II. October 1830, (op het laatst.) Herleeft o Burgers van het Noorden, Bataven, 't is weêr d' oude naam; Geen naam die ooit ons zoo bekoorde, Nog hecht hij ons op nieuw te zaam; Wij voelen weêr het nieuwe leven, Wij zien weêr 't doelwit van ons streven, In 't welzijn van Noord-Nederland! Wij willen 't meer dan 't leven hoeden; Uw heil zal al ons leed vergoeden, O dierbaar, dierbaar Vaderland! De Vorst is weêr de Vorst van 't Noorden, De Vader van het Noordsch geslacht, Zij, die zoo wreed zijn rust verstoorden, Die tegenstrevers van zijn magt, Zoo vaak door hem te wel bejegend, Met weldaân wonderlang gezegend, Zijn thans teregt door hem veracht. Een Noordsche kracht zal hem bezielen Geen muiter hier zijn troon vernielen; Waar eendragt heerscht, is d'overmagt. [pagina 11] [p. 11] De geest des duivels is aan 't zweven En gaat ook hier in Neêrland rond Reeds loert hij op ons rustig leven Och! of een ieder hem verstond. O Nederlanders, wilt ontwaken! Ras zal hij hier zijn woning maken, Met al d' afgrijslijkheid der hel! Ontwaakt! hij sluit der braven oogen Mistrouwt, of gij zijt haast bedrogen, Daar is geen redding noch herstel! O komt en vliegt verwoed te wapen, De vijand nadert uwen grond, En wilt u aan geen schijn vergapen, Als of gij u in rust bevondt; Maar strijdt, al moest ge strijdend sterven, Bewaakt uw regten en uw erven, En staat die aan geen' muiter af; Hij wil uw haav' en goed vernielen, U zelven en uw kroost ontzielen, U nog bespotten op uw graf! Gij zult uw Vaderland bewaren, Uw eigen roem blijft onbesmet, Geheel Euroop zal op u staren, Terwijl g' alleen u zelven redt. O wilt de Noordsche deugden toonen, Bewijst, dat moed en trouw hier woonen: [pagina 12] [p. 12] Bataven ziet waar dat gij staat: Kiest tusschen schand' en 't roemvol sneven, Het heil van 't Vaderland en 't leven; Ja kiest, ligt is één uur te laat! En is de keus door u bezworen En waagt g' uw leven voor uw eer, Verheft te zaam uw heilge kooren, En buigt u voor de Godheid neêr. Noord-Neêrland moet Gods tempel wezen, Dan heeft het Noorden niets te vreezen En staat het vast in allen nood. O volgt het voorbeeld van uw vadren, Om altijd tot uw' God te nadren, Op Hem te zien tot in den dood. Welaan! wij trekken 't zwaard en smeeken O God uw' zegen op den strijd; Wij zullen fier de regten wreken Van Neêrland, dat geen schande lijdt. Wij zweren God wij zullen sterven, Als Nederland zijn eer moet derven Of bukken onder vreemd beheer. Wij gaan! met U doet niets ons beven, Voor d' onafhanklijkheid te sneven, Dat is uw wil te doen, o Heer! Vorige Volgende