| |
| |
| |
| |
Hans Luijten
[Gezien of gelezen? Realia en ontleningen in Jacob Cats' Sinne- en minnebeelden (p. 35-50)]
Op het ‘International advertising press and poster
festival’ te Cannes werd de hier afgebeelde reclame bekroond met de
zilveren leeuw. Het gaat om twee kannen die elkaar binnen niet al te lange tijd
in volle vaart zullen ontmoeten. De confrontatie van de aarden en metalen pot
blijft verstoken van tekst, er is alleen het bekende vignet en het woord
‘Golf’. Het kan niet anders of beide kannen visualiseren twee
auto's die op elkaar zullen botsen met als boodschap: in dat geval kun je maar
het beste in de rechtse zitten.
1. Terracotta jug. Reclame Volkswagen,
1993.
Ik kan me wel voorstellen dat de foto een prijs heeft gekregen:
hij is buitengewoon sterk van compositie, de vaart straalt er vanaf, de
linkerpot wordt subtiel gespiegeld op de buik van het andere voertuig en het
aanvankelijk bevreemdende van de voorstelling, zal versterkend werken op het
bericht waarvan wij overtuigd moeten worden: de carosse- | |
| |
rie van de
snelle VW voldoet gegarandeerd aan de hoogste veiligheidsnormen en je moet er
niet aan denken achter het stuur van zo'n aarden pot te zitten.
Deze autoreclame staat niet op zichzelf, maar maakt deel uit van
een rijke woord- en beeldtraditie. Om te beginnen bij
Aesopus, die in de vierde eeuw voor Christus in
één van zijn fabels schreef: ‘Een aarden pot en een koperen
ketel werden meegesleurd door de stroom. De aarden pot zei tegen de ketel:
“Kun je niet een eindje verderop gaan zwemmen en niet zo vlak naast me.
Als jij me aanraakt, al was het maar per ongeluk, ga ik aan diggelen.” En
de fabeldichter voegde daar als uitleg aan toe: “Zo onzeker is het leven
van een arme die een machtig man als buurman heeft.”’
Ook het bijbelboek Jesus Sirach maakt gewag van de
vergelijking. De waarschuwing hier sluit aan bij de vorige. Gedeukt en
verbrijzeld. Wie ooit bij een aanrijding heeft gestaan, kan nauwelijks om het
hier opgeroepen beeld heen.
Binnen de emblematiek, een genre dat in de jaren '30 van de
zestiende eeuw in Italië opkomt en waarin een zinnebeeldige voorstelling
| |
| |
door middel van een opschrift en een bijschrift wordt onthuld,
blijkt deze metafoor eveneens geliefd. De Italiaanse jurist
Andrea Alciato is de eerste die haar in 1531 opneemt
in zijn
Emblematum liber onder het motto:
‘Schade door een kwaadwillende buurman’.
2. ‘Aliquid mali propter vicinum malum’.
Andrea Alciato, Emblematum liber. Antwerpen 1581, 574.
Op de prent dobberen twee kannen samen op het voortstromende water
en ze worden, evenals in de fabel, sprekend ingevoerd.
Erasmus zou er een adagium over maken en binnen de
kortste keren duiken de kannen op in diverse Alciato-edities en fabel-uitgaven,
ook bij
De la Fontaine.
Een annexatie van het motief door
Roemer Visscher voert ons naar de Nederlandse
zeventiende eeuw.
3. ‘Galathea wacht u wel’. Roemer Visscher,
Sinnepoppen. Amsterdam 1614, I, nr. 50.
Visscher sluit zich gedeelte- | |
| |
lijk aan bij zijn
voorgangers wanneer hij stelt dat iemand van gering vermogen zich niet moet
willen verbinden aan iemand die een hogere positie bekleedt, een betere afkomst
heeft en rijker is. Hij voegde aan deze sociale duiding een nieuw element toe
in het motto en de uitleg, door met nadruk te verwijzen naar een versregel van
zijn collega-schrijver
Pieter Cornelisz Hooft.
Door welke versie de bedenkers van de autoreclame zich hebben
laten inspireren, is moeilijk uit te maken en doet er ook niet echt toe. Wat
dit voorbeeld aangeeft, is dat een goed getroffen beeld eeuwenlang
toepasselijke betekenissen meekrijgt en blijft overtuigen.
Wie zich bezighoudt met de Nederlandse emblematiek komt er al snel
achter dat ook hier wordt ontleend aan en gevarieerd op bestaande voorbeelden,
zowel picturaal als tekstueel. Van originaliteit in de moderne zin van het
woord was nog geen sprake. Wie liet zien vertrouwd te zijn met de klassieken,
de kerkvaders en de contemporaine literatuur dwong respect af en men kon
origineel zijn door met dit gedachtengoed vindingrijk om te gaan. Ik wil hier
nagaan wat dit voor conse- | |
| |
quenties heeft gehad voor de onderwerpen
in het debuut van
Jacob Cats (1577-1660) dat in 1618 verscheen onder de
titel
Silenus Alcibiadis sive Proteus en later
bekend werd als de
Sinne- en minnebeelden.
Cats zou zijn embleembundel in 1627 gewijzigd
heruitgeven en het is deze uitgebreide en deels herschreven editie die aan de
basis heeft gelegen van de tekstuitgave waaraan de afgelopen vijf jaar is
gewerkt. Het bijzondere aan het boek is dat door middel van Nederlandse,
Latijnse en Franse motto's, gedichten, citaten en prozastukken aan alle
embleemprenten drie verschillende betekenissen worden gegeven: een amoureuze,
een maatschappelijke en een godsdienstige.
Adriaen van de Venne, Cats' vaste illustrator,
ontwierp de prenten.
Eerst een voorbeeld van picturale beïnvloeding, op een van de
embleemprenten.
4. ‘Odit amor medicum’. Jacob Cats,
Proteus ofte minnebeelden verandert in sinne-beelden. Rotterdam 1627,
nr. 36.
De onderdelen die op deze gravure werden afgebeeld, behoren tot de
vaste inventaris van de smidse. Op de voorgrond zien we het aambeeldblok. Tegen
dit blok zijn enkele gereedschappen bevestigd, waaronder een nijptang, een
nagel en een beitel; een smidstang staat ertegen. Door de muur steekt een
blaasbalg en tegen de schouw boven de haard hangt een bektang. De wolkenhand,
| |
| |
op wiens handeling
Cats alle aandacht richt, betempert het gloeiende
staal: het wordt verhard doordat het in een koelbak met water wordt
ondergedompeld.
Op één van de prenten in
Spiegel van den ouden ende nieuwen tijdt uit 1632
gaf
Van de Venne een sterk gelijkende smidse weer onder het
motto ‘Daerder veel smeden moetmen slach houden’. Nu is de
werkplaats bevolkt door een groepje werklieden, druk in de weer aan de balg en
op het aambeeld. Zij vormen een overtuigende visualisering van het
opschrift.
5. ‘Daerder veel smeden moetmen slach houden’.
Jacob Cats, Spiegel van den ouden ende nieuwen tijdt. 's-Gravenhage
1632, III, nr. 6.
Het interieur op beide gravures kan worden beschouwd als een
combinatie van twee vroegere prenten, namelijk één uit Eduard de
Denes
Warachtighe fabulen der dieren uit 1567 en
één uit Roemer Visschers
Sinnepoppen uit 1614.
6. ‘Zulck hem slapende stercken, Als andere
wercken’. Eduard de Dene, Warachtige fabulen der dieren. Brugge
1567, p. 34-35.
7. ‘Ut ardentius’. Roemer Visscher,
Sinnepoppen. Amsterdam 1614, III, nr. 14.
De voorgestelde handeling verschilt echter van die bij de beide
voorgangers. In de emblematische fabel ‘Smet met zijn hondeken’
heeft
De Dene het over de zich in het zweet werkende smid, die
kwaad wordt op zijn vadsige hond.
Cats' kijkje achter de haard met de balg, de tang tegen
het aambeeld en het werkmateriaal dat voor het vuur ligt, lijken te wijzen op
een ontlening aan De Dene, terwijl bij
Visscher eenzelfde wolkenhand als bij Cats een handeling
verricht. Hier houdt die hand evenwel een stok vast waaraan een takkenbos is
bevestigd: deze besproeier diende om de kolen rondom het | |
| |
vuur nat
te houden, zodat het vuur geconcentreerd bleef; het motto luidt dan ook
‘Opdat het des te vuriger brandt’. Verder zijn de positie van het
aambeeld met de ring rondom de bovenrand, evenals de tang tegen de kap
overeenkomstig deze prent uit de
Sinnepoppen. Trouwens, ook de toepassingen van
Visscher en
Cats komen gedeeltelijk overeen.
In 1618 maakte
Van de Venne een portret van de dichter.
8. Adriaen Pietersz van de Venne, Portret van Jacob
Cats, 1618. Pen in bruin, penseel in grijs en zwart, wit gehoogd
(Amsterdam, Rijksprentenkabinet).
Op de tekening kijkt Cats de beschouwer aan waarbij hij zijn
linkerhand laat rusten op een boek. De rechterwijsvinger richt de aandacht op
de inzet in de benedenhoek waar een klassieke vertelling is uitgebeeld. Het | |
| |
gaat om de leeuw die, wanneer hij koortsig is of een te volle maag
heeft, ter genezing wel eens een aap eet. Er zijn verschillende overleveringen,
onder andere te vinden bij
Aelianus en
Horapollo, maar de uitbeelding van deze leeuw komt het
dichtst in de buurt van een embleem gemaakt door
Joachim Camerarius.
Waar het me nu om gaat is dat een belangrijk deel van de compositie
van het portret zich laat vergelijken met dat van de Spaanse schrijver
Mateo Alemán (1547–1615). De schelmenroman
Guzmán de Alfarache was bijzonder populair
en in totaal zijn er acht uitgaven met het portret, alle gepubliceerd
vóór 1614. Hierdoor is het niet uitgesloten dat
Cats het onder ogen heeft gehad. Ook deze Spanjaard is ten
halven lijve | |
| |
voorgesteld en hij laat eveneens zijn hand rusten op
een boek.
9. Mateo Alemán, Primera parte de Guzmán
de Alfarache. Mexico 1609.
Bovendien bevat ook dit portret een wapen in combinatie met een
verwijzing naar de dierenwereld in de vorm van een devies; de rechterhand wijst
naar een schildje in de bovenhoek waar, samen met het motto ‘Vanuit een
hinderlaag is er geen inzicht’, een uit de oudheid overgeleverde
vertelling staat afgebeeld, namelijk die van de slang en de spin.
Alemán verwijst in zijn roman twee keer expliciet
naar dit devies, dat oproept tot voorzichtigheid.
| |
| |
Opmerkelijk is dat
Cats precies dit motief verwerkte in een zelfstandig
embleem, waarvan het vertrekpunt gezocht moet worden in een passage over de
vijandigheid tussen bepaalde diersoorten. Het werd opgenomen in
Plinius'
Naturalis historia. Na gesteld te hebben dat de
kleinste dieren evengoed aanvallen doen, gaf Plinius het voorbeeld van de spin
die vanaf een tak afdaalt langs zijn draad tot boven een slang, die heerlijk in
de schaduw van die boom ligt. Vervolgens bijt de spin zo gewelddadig in de
slangekop dat het dier sissend en duizelend rondtolt. Zijn enige vooruitzicht
is de dood.
10. ‘Affluit incautis’. Jacob Cats, Proteus
ofte minnebeelden verandert in sinne-beelden. Rotterdam 1627, nr.
37.
Cats gaf, zoals gezegd, aan zijn embleemprenten drie
betekenissen. Het overrompelende gedrag van de spin dient dan allereerst om aan
te geven dat iemand die zijn tijd verluiert of niets onderneemt, grote kans
loopt door de liefde te worden overvallen. Vervolgens staat de zorgeloosheid
centraal in de tweede duiding: het gevaar moet men nooit verachten en
waakzaamheid is te allen tijde geboden. En tot slot leidt de zingeving naar het
afwijzen van de weelde en het genot. De duivel, | |
| |
kenner van de
zwakheden in de menselijke ziel, ligt immers permanent op de loer en verrast
hen die niets doen.
De vraag is nu of
Cats aan zijn ontwerper
Van de Venne heeft verzocht een uitbeelding van de
tekstplaats bij
Plinius te geven, iets wat, zoals nog zal blijken, in
meerdere gevallen kan worden overwogen. Een andere optie is dat de inspiratie
voor het embleem toch bij
Alemán moet worden gezocht, waarbij
Cats, die dit verhaal uit de dierenwereld zal hebben
herkend, het daarna tot embleem verwerkte. Voor beide overwegingen is iets te
zeggen.
| |
| |
Cats' bundel heeft veel navolgers gehad, ook in de
toegepaste kunst. Eén van de aandachtsgebieden in de nieuwe editie is
aan te geven hoe de
Sinne- en minnebeelden enerzijds als verwerking
van met name zestiende-eeuwse voorgangers kan worden beschouwd, maar anderzijds
ook een sterke invloed heeft uitgeoefend op latere literatoren en kunstenaars;
een indicatie dat zijn werk intensief en gedurende een lange tijd werd gelezen.
Zo bevat de studie-uitgave twee voorbeelden van verwerking van het motief.
11. Samuel Halvor Søn (Fanden), Esdoornhouten
drinkkan (Valbirkkande), 1663 (Kopenhagen,
Nationalmuseum).
12. Johann Michael Dillherr, Himmel und Erden.
Nürnberg 1674, 121, nr. 21.
De uitbeelding bij
Cats, met de onwaarschijnlijk ineengedraaide slang, komt
precies zo terug op een houten drinkkan, vervaardigd in 1663, uit de collectie
van het Nationalmuseum te Kopenhagen, en een tweede navolging is te vinden in
de bundel
Himmel und Erden uit 1674 van
Johann Michael Dillherr. De sterk stralende zon, evenals
de neersuizende spin boven de slang vertonen onmiskenbare overeenkomst met hun
voorbeeld. Dillherr breidde de voorstelling uit met enig bijwerk, dat een
belangrijk deel van de amoureuze duiding prijsgaf: vanuit de bosjes vuurt
Cupido een liefdespijl af op een vrouw die zich tegen de stam van de boom heeft
neerge- | |
| |
vlijd. Deze gevallen geven aan hoe
Cats' bundel een schakel vormde, hoe hij zelf teruggreep
en op zijn beurt wist te inspireren.
Duidelijkheid als het om ontlening gaat, biedt een prent met op de
voorgrond een muizeval waarin een muis van het aas eet.
13. ‘Fit spolians spolium’. Jacob Cats,
Proteus ofte minnebeelden verandert in sinne-beelden. Rotterdam 1627,
nr. 12.
De val staat in de buitenlucht, op de binnenplaats van een
palazzo-achtig gebouw dat bestaat uit drie verdiepingen en een toren. Aan de
linkerkant is een omgang die aan het eind een bocht naar rechts maakt en bij de
toren uitkomt. Eenzelfde gevangen muis komt onder meer ook voor op het devies
‘Por buscar de comer’ (Om eten te zoeken) in
Dell' imprese van
Scipione Bargagli uit 1584.
14. ‘Por buscar de comer’. Scipione Bargagli,
Dell' imprese. Venezia 1594, 262.
Hoewel de prent en het opschrift overeenstemmen met
Cats' versie, moet het voorbeeld waarschijnlijk toch
dichter bij huis worden gezocht. Mogelijk voor de voorgrond, maar in ieder
geval voor de achtergrond van de prent werd teruggegrepen op twee afbeeldingen
in het werk van de embleemschrijver
Daniel Heinsius, voor wie
Cats bewondering had.
Een gelijkende muizeval waar nu echter een bang muisje niet uit
durft te komen vanwege een kat die er verlekkerd voor ligt, is te vinden in de
eerste Nederlandse liefdesembleembundel
Quaeris quid sit amor? (Wil jij weten wat de
liefde is?) uit 1601, terwijl het met loofgewelf overdekte wandelpad - met
uitzondering van een kussend paartje - én het gebouw, nagenoeg identiek
zo voorkomen op een gravure in de
Emblemata amatoria uit 1612.
| |
| |
15. ‘Mes pleurs mon feu decelent’. Daniel
Heinsius, Emblemata amatoria. Amsterdam 1612, nr. 3.
Men zou deze combinatie van verschillende beeldelementen tot
één nieuwe uitbeelding, een voorbeeld van selectieve
imitatie kunnen noemen.
Heinsius, die een lofdicht voor
Cats' bundel schreef, moet de ontlening hebben opgemerkt
en hij zal deze verwerking als speels eerbetoon hebben opgevat. Of de lezers
destijds de dubbele echo ook herkenden, valt niet meer te achterhalen.
De ene keer heeft men bij het thuisbrengen van motieven meer
zekerheid dan andere keren. Meestal komt men niet verder dan een opmerking als
‘ontlening is mogelijk’, omdat men altijd bedacht moet zijn op nog
weer andere bronnen. Er dienen zich doorgaans verschillende wegen aan via welke
Cats op motto's, uitbeeldingen en gedachten kan zijn
gekomen. Dat het daarbij van groot belang is verschillende edities van een boek
te raadplegen - en dus de Koninklijke Bibliotheek dankbaar uit te kleden, naar
Glasgow te reizen om er de fantastische Sir William Maxwell collectie te
bestuderen - is bij herhaling gebleken, ook in het volgende geval.
| |
| |
In de
Emblemas morales van
Sebastián de Covarrubias Orozco staat een
anekdotische prent.
16. ‘Nec prope, nec longius’. Sebastián
de Covarrubias Orozco, Emblemas morales. Madrid 1610, III, 229, nr.
29.
De Spanjaard gaf in deze verzameling uit 1610 onder het motto
‘Niet te dichtbij, niet te ver af’ een man en vrouw voor een open
haard weer. In het onderschrift staat dat hovelingen niet overgevoelig moeten
zijn wanneer ze een bekoorlijke vrouw ontmoeten tegenover wie ze zich hoffelijk
behoren te gedragen. Zij dienen zich echter wel goed te realiseren dat de vrouw
een vuur is, dat van een afstand doet rillen maar van dichtbij heet is.
17. ‘Qua non nocet’. Jacob Cats, Proteus
ofte minnebeelden verandert in sinne-beelden. Rotterdam 1627, nr.
2.
|
|