Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 2
(1806)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 177]
| |
den Haag, 8. Februarij.Ik moet u weder schrijven, mijn Heer! schoon mij de schuwe schoone een poosje vacantie gegeven had, en gij zelfs haar de onverdiende eer hebt aangedaan, om haar eenige dagen te bewaken. Kort na uw vertrek uit Rotterdam is de Goddelijke onverwacht hier in den Haag verschenen, in menschelijke gedaante evenwel. De familie van Elzevier kan nog zoo spoedig Rotterdam niet verlaten, en zij schijnt zich veiliger bij Madam Gibbon, dan ergens anders, te achten; waarom zij dan ook haar toevlugt onder de vleugelen van Madam Gibbon - en ook onder de mijne NB. genomen heeft. Madam Gibbon gaf heden morgen eene alleraandoenlijkste beschrijving van de ontroering, waarin zij gisteren in den Haag gekomen was. De Heer Elzevier zelf, om eenige huisselijke zaken in den Haag moetende zijn, had haar met de koets aan haar huis gebragt. Behalve dat de Adorable zich hier meêr voor u ver- | |
[pagina 178]
| |
borgen rekent, wil zij ook vooral in alles raadplegen met de erntfeste Madam - en misschien ook met mijn edelh.... Ik geloof, dat uwe plans heerlijk beginnen te werken, althans zij is zoodanig met hare familie in de war, dat zij geheel geen' trek heeft, om naar huis te keeren. Madam Gibbon heeft mij niet alles gezegd - maar ik merk toch zooveel, dat het laatdunkende kind onder anderen een' brief heeft ontvangen van hare stapelgekke Mama. Het schijnt mij toe, dat die wat meer dan de oude Heer op het huwelijk met Walraven gesteld is - en haar zelfs bedreigingen doet, zoo zij zich niet onderwerpt. - Zij wenscht nu te weten, hoe zij zich in dit geval zal gedragen.... Zij kent wel de verblinde liefde van haren Papa voor het misselijk schepsel, dat haar Stiefmoeder is, en durft dus niet wagen, om hem onmiddelijk te schrijven, schoon zij gelooft, dat veel van het gebeurde geheel niet op zijne rekening moet gesteld worden. Heden middag zal de fiere mij de eer aandoen, om met mij naar mijn klein Buitenverblijf halfweg Loosduinen te wandelen, maar ik heb moeten beloven, dat wij voor den avond weder te huis zullen zijn. Het zou mij al zeer buiten de gis gaan, als ik u dan niet wat meer van hare uitzigten en voornemens dan tegenwoordig wist te melden. - 't Is thans allerkeurigst weêr, en mijn geest is nu uitmun- | |
[pagina 179]
| |
tend gestemd. - En als ik nu heden middag met de bevallige heks, of wilt gij liever uwe goddelijke toovernimph wandel - hoe zullen dan de snaren van mijn zieltje gespannen worden. Ik denk, dat zij dan eveneens als de AEolicaGa naar voetnoot(*) van zelve zonder zigtbare aanraking geluid zullen geven. Hoe zal ik hare voortreffelijkheden bewonderen - of zou zij zoo hoog boven het menschelijke wezen, dat zij ongevoelig zou zijn op dat punt, waarover zelfs Vonten - en dat wat meer zegt - de Heeren Wijsgeeren tuimelen, even eens als een dronke bloed over een strootje - ik meen - den lof. - Zij zal nu ook den lof zooveel te liever hooren, omdat zij zich in onaangename omstandigheden bevindt. - Een druppel loftuiting is dan als balsem voor eene gewonde ziele. - Nu tot van avond na onze wandeling. - 's avonds ten 7 uur.
Ik ben terug gekomen - en ook uwe Dulcinea van onze wandeling naar mijn toekokomend Buitenverblijfje. Ik moet zeggen, dat zij een schrandere vogel is. Ik begon, toen wij dan uit den Haag waren, zoo als ik voor- | |
[pagina 180]
| |
nemens was, haar zoo wat aardigheden te zeggen, evenwel met alle voorzigtigheid. Onder anderen, dat haar kleed (zoo als waarachtig het geval was) haar à merveille stond, maar (voegde ik 'er bij) ik ken wel dames, die, al hadden zij hetzelfde kleed aan.... Dan hier viel zij mij in de reden met een deftig gezigt (zoo als mijn Mama zette, als zij Papa's mouwen plooide) ‘Mevr. Meadows, ik bid u, laten wij elkander zulke douceurs niet zeggen. De eer van het fraai maaksel, van mijn kleed komt aan de naaister toe, en ik wil wel bekennen, dat zij uitmuntend bekwaam is - en wat den ontkennenden lof, dien gij door de gestalten van andere dames te berispen de mijne gelieft te geven, betreft ... o zoo die eenigen lof verdienen mogt, bedenk dan Wien dezelve zou toekomen.’ Ik: Gij zijt zeer ernstig, Mejuffrouw! de natuur kwam ja die lof toe, maar 't is toch gelukkig, als zij u in eene zoo montere luim heeft voortgebragt. Zij: (mij met een zeer uitvorschend oog aanziende, 't was of het gaauwdiefje tot op den bodem van mijn ziel wilde zien) Gij zijt zeer luchtig in uwe uitdrukking, Mevrouw! Ik heb geleerd altijd met veel eerbied van de natuur te spreken, als ik dit woord somtijds gebruik, omdat wij veelal door haar uitdrukken de werkende kracht van dat ontzaggelijk | |
[pagina 181]
| |
Wezen, aan wien ik nimmer denken kan, zonder het gevoel van den diepsten eerbied. Ik: (met zekere losheid in mijne houding, maar met ernst in mijn oog) Nu ja, Mejuffrouw! de zaak van die zijde, uit dat oogpunt beschouwd, is zeker te ernstig om 'er zóó over te spreken.... Van mijne jeugd af heeft mijn Vader in mij zekere losheid berispt, die, ondanks mijne veelvuldige wederwaardigheden, mij nog aankleeft ... en ik neem het als een bewijs van vriendschap aan, dat gij mij dat gebrek, zoo openhartig, herinnert. - Nu was zij geknipt. - Het donker wolkje, dat haar gelaat bedekt had, verdween, want Mejuffrouw Hoogmoed blies het heiligje in, dat zij meerder was dan ik, en nu had ik grond, of liever een vloeistof, om de werking van mijn vernuft in uit te breidten - en ik hief de volgende Jeremiade aan: Ja vele, zeer vele tegenspoeden heb ik ondervonden, maar - o indien het mij eens altijd voor wind voor stroom gegaan was ... ik vrees, ik vrees met reden, dat mijne natuurlijke wuftheid mij tot groote uitspattingen zou verleid hebben. Ik benijd waarlijk somtijds die gelukkige gestellen, wier hartstogten meer in evenwigt zijn met hunne reden, of daarmede een' gelijken gang houden.... Ik ben dikwerf neerslagtig over mijne zwakheden - misschien heb ik menigmaal de vriendschap van een edel hart ver- | |
[pagina 182]
| |
loren door een los woord - waarlijk dit is een groote hinderpaal voor mijne volmaking geweest -: en misschien, dat heden... waarlijk ik vrees.... Zij: (ongemaakt vriendelijk en hartelijk bewogen, dat moet ik getuigen) Vrees dat niet, lieve Mevrouw Meadows! Ik zou u eer verschooning moeten vragen, dat ik zoo regtstreeks u berispt heb.... Ieder heeft zijne gebreken.... De mijne was en is nog, dat ik altijd gaarne zoo wat voor de zedemeesteres spele. Dikwijls heb ik dat gebrek ook, als ik met mijn lieve Lotje praat. Zouden niet lomere geesten de vlugt, die opgeruimde en spelende vernusten nemen, scherp beoordeelen, omdat zij buiten staat zijn zich tot die hoogte te verheffen, en hun, dat vermogen benijdende, geen ander troostmiddel weten, dan dat der ongenadige berisping?... Ik: (met een zedig lachje) Waarlijk ons gesprek begint veel van een spiegelgevecht van vriendinnen te krijgen. Zij: (met eene welmeenende vriendelijkheid zich tot mij keerende) Van vriendinnen zegt gij ... en, zoo ik hoop, met regt.... Laten wij 'er dan maar een einde van maken.... Nogmaals vergiffenis zoo ik u iets te strengs mogt gezegd hebben. Ik ben door mijne omstandigheden in eene sombere luim - en die maakt dikwerf de menschen gemelijk - en dan zouden zij gaarne die gemelijkheid wel voor | |
[pagina 183]
| |
godsdienstigheid of zedigheid doen doorgaan.... Ik: Gij zijt wel in een' ongelukkigen maalstroom gesleept ... maar ik wil hopen, dat dit haast een einde zal nemen. Zij: O 't is eerst misschien een begin... althans de vervolgingen van den Heer Kraaijestein blijven voortduren, en mijne familie volhardt in mij te dwingen, om den Heer Walraven te nemen, schoon ik begin te hopen, dat mijne Papa eenigzins meer op mijne zijde is. O waar, waar zal ik rust vinden?... waar zal ik mij verbergen voor de lagen, die mij een geweldig indringer legt?... Waar voor de hatelijke streken van eene vrouw, die mijnen Papa schijnt aan te zetten, om mij te dwingen tot een huwelijk, met een' man, dien ik wel hoogacht, maar niet beminnen kan... Zoo sprekende waren wij aan het Buitenverblijf genaderd, en ik nam, toen mijn' slag waar, om haar verteederd gemoed, eenen indruk te geven, die na eenigen tijd mogelijk hare goede uitwerking zal doen. Lieve Vriendin! Zeide ik... Hier, hier op dit eenvoudig Landverblijf zult gij misschien, als de uiterste nood u dwingt, in den arm der vriendschap eene schuilplaats vinden.... Althans ik bied, ik bied u dezelve aan. ‘Ik hoop,’ antwoordde Susanna, met eenen diepen zucht, ‘ik hoop, dat ik mij niet tot zulk een uiterste zal gedrongen zien; maar ... indien ... | |
[pagina 184]
| |
indien men voortging met mij te vervolgen, of mij te dwingen ... dan zou ik mij geen beter oord kunnen uitkiezen ... maar laten wij ons niet te angstvallig bekommeren over het toekomende....’ Hierop gingen wij het Buiterverblijf bezigtigen. Zij vond het zeer netjes, en bewonderde mijne gelukkige keuze. Hier, zeide ik in het kleine slaapvertrek komende, hier hoop ik, dat gij den aanstaanden Zomer, ten minste eenige weken, uw verblijf zult houden, niet als eene vlugteling, of als eene, die van hare familie verstooten is, maar om met mij in kalmte de vreedzame genoegens van het land te deelen. Nu begon 'er eene heldere vrolijkheid op haar gelaat door te blinken; en ik achtte het mijne zaak, om haar in die aangename luim te doen houden en ging dus voort; dan zullen wij hier te zamen ons onder anderen vermaken met de aangename lektuur van de Land-gedichten van Bloomfield, dien Dichter der Natuur, waarvan gij mij tegen Madam Gibbon onlangs met verrukking hoorde spreken. ‘Ik ken hem alleen bij naam,’ zeide zij, ‘en verlang zijne werken zelve te kennen.’ Gij zult, hervatte ik, verrukt zijn over de natuurlijke wending zijner gedachten. - Ik herinner mij alleen een van zijn eerste proeven the Milkmaid on the first of May getiteld. Hail May, lovely May! beginnende.... Ik zeide hierop het dichtstukje | |
[pagina 185]
| |
op - en zij was zwaar aangedaan, bij het laatste couplet: gij herinnert het u misschien niet, daarom zal ik het hier maar neêrschrijven
No, no; the remembrance shall ever be dear!
At no time Love with Innocence ceases to charm:
It is transport in Youth - and it smiles through the tear,
When they feel, in their children, its first sofe alarm.
Gij ziet, dat ik dus op een' heerlijken voet met haar stond, en zij begon uit te weiden over het uitmuntend gezigt, dat de landerijen hier in den Zomer moeten opleveren; maar zij zal waarschijnlijk wel de eer hebben, om die in de Lente te kunnen bespiegelen, indien gij namelijk op eene zoo snelle wijze voortgaat.... Ik beloof mij 'er veel genoegen van, wanneer ik hier met de Freule van Bronkhorst wone. Welk een schat van menschkundige waarnemingen zal 'er voor mij op te doen zijn omtrent eene zoo voortreffelijk onschuldig schepseltje. Wat al tegenstribbelingen, wat al worstelingen! Vlei u niet te veel, Kraaijestein! gij hebt nog niet veel grond op haar gewonnen.... Zij is zelfs, als zij over u spreekt geheel niet gematigd in hare uitdrukkingen. Onder anderen, toen wij terug keerden, verhaastte zij zich eenigzins, omdat de avond begon te vallen, en ik haar de reden vragende zeide zij: ‘Lieve Mevrouw Mea- | |
[pagina 186]
| |
dows! Nooit heb ik angst of vrees gekend, voordat ik den Heer Kraaijestein leerde kennen. - Die geweldige man ... waarom heb ik hem ooit gezien? ... Hij heeft het geluk van mijn leven verstoord... God geve dat hij het maar niet verwoest... Ik verwacht alles kwaads van hem....’ Men kan zich, voerde ik haar hierop tegen - noodeloos beangst maken.... De Heer Kraaijestein schijnt zeker van een stouten en onderneemzieken aard... maar ik verwonder mij daarover niet, want de Liefde maakt immers dikwijls van bloodaards helden - en wat moet zij dan van een' man vormen, zoo als ik mij den Heer Kraaijestein voorstel... ‘Zoudt gij dan denken, Mevrouw!’ hervatte zij, ‘dat hij mij wezenlijk Liefde toedraagt?’ (dit vroeg zij op eenen toon, die meer nieuwsgierigheid uitdrukte, dan ik in Susanna Bronkhorst vermoedde.) Ik: Maar eenmaal heb ik dien Heer in uwe tegenwoordigheid aangetroffen.... 't Is dus moeijelijk, om te oordeelen... maar midden door zijne onstuimige woestheid heen [zie, ik moest wat zeggen] zag ik het vuur van eenen hevigen hartstogt schitteren... en welk eene hartstogt zou het buiten de liefde kunnen zijn? Susanna: Als die hartstogt de Liefde is, dan heb ik mij altijd een zeer verkeerd denkbeeld van denzelven gevormd; maar laten wij niet verder hierover spreken: ik verheug mij | |
[pagina 187]
| |
maar, dat wij zoo digt bij den Haag zijn - en dus aan geen verrassingen van dien woesten man bloot staan. Zie daar nu, mijn Heer! zoo denkt Mej. Bronkhorst. - Gij dacht met uwe halve maatregels haar te zullen winnen.... Nu gij hebt al gezien, dat gij door zult moeten tasten, of de vogel zal u nog ontglippen. Wat moet ik niet al opofferingen voor een man doen, die het niet verdient!... Hoe vele ellendige vervelende uren slijt ik bij dat oude fijmelende wijf - en dan met een sentimenteel - vroom nufje... maar mijn oude Heer, schoon hij een best Christen was met een pruik met 43 krullen op zijn' grijzen bol, zeî als het zoo wat scheef liep, Eamus, quo fata trahunt, en dat zegt ook
Your most humble
S.L. |
|