Geestelyke gesangen, opgemaekt door eenige godvruchtige sangers en sangeressen, en nu uyt verscheyde by een vergaderd
(ca. 1714)–Adriaan van Loo– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Stem: Als ik als een Duive kirre. Of twee Versen voor een genomen. Op de Wijse: Van te stryden wil ik zingen.Op, mijn Ziel, om God te loven,
Komt de snelle Zonne voor,
Die alreed' haar spoed na boven,
Om met kragt te breken door;
Op, om uwen God t'ontmoeten,
Tegen d'opgang van het ligt;
Op, om met gesmeek te groeten
Sijn genadig aangesigt.
2. Met verlangen heeft de Wagter,
Op den Morgen nu gewagt,
Die hem bleef te langzaam agter,
In de lange strange nagt.
Gy, mijn ziel, behoord veel grager
Op den Heer te wagten steeds.
Op dan nu, en word niet trager,
Ziet 't is hooge tijd alreeds.
3. Dat een dwaas sijn mond opsperre,
Op sijn bedd' met leuy gegaap,
Als een deur op haar gerre,
Daar op omkeer', sluimer', slaap',
Gaat gy met het zonne-rijsen
Na uw werk, tot d'avond-stond.
Dat 's de lust en rust der wijsen,
Dat maakt lijf en ziel gesond.
4. Spild met Gods genade-stonden,
Kend gelegendheyd van tijd,
Om nu uit den slaap der zonden,
Op te waken eens met vlijt:
Naarder is nu 't heil gekomen,
| |
[pagina 2]
| |
Dan doe w'hebben eerst geloofd,
t' Za dan wakker, zonder schromen,
Haast zal zijn gekroond ons hoofd.
5. O! Mijn God, wilt my versterken,
Dat, zoo lang het nog is dag,
Ik dog immer uwe werken
Zonder traagheid werken mag.
Wilt my te bedenken geven,
Dat de nagt des doods komt an,
Als men in dit tijd'lijk leven,
Zoo niet langer werken kan.
6. Wekt my alle morgen d'oore,
Wekt my, O! mijn God en Heer,
Wekt my kragtig dat ik hoore,
Als die geern' uw wille leer,
Maakt my mijnes ampts geduerig
Indagtig, dat ik staag
Moge zijn van geeste vuerig,
En noit in 't beneerst'gen traag.
|
|