Uytspanningen, behelsende eenige stichtelyke liederen, en andere gedichten
(1727)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtvrij
[pagina 22]
| |
Stem: Rosemont waar gy vliedt.I.
HEmelsch Heer! die 't gevaard,
van den Hemel en van d'aard,
Magtig hebt gemaackt, onderhoud, en hoedt;
Maer alleen ons als uw kindren voedt:
Onse Vader! hoort! Vader! hoort ons nu!
(En wy betrouwen 't U)
Hemelsch Vader hoog! treckt ons hert ten Hemel, Heer,
En send uw hulpe tot ons neer.
II.
Heylig Godt! dien de schaar
Aller Eng'len over-klaar,
Niet en kunnen sien, in het heerlijck Licht,
Dan met overdeckten aangesicht:
Toon u, toon u ons in 't genaden-licht,
| |
[pagina 23]
| |
Wy sullen in ons pligt
Singen met dien rey, Heylig! Heylig! Heylig Heer!
En geven U alleen alle eer.
III.
Magtig Heer! dien wat leeft
Onderdanig buygt en beeft:
Siet ons herten hier, neemtse willig aan
In't genaden-rijck uw onderdaan.
Leev! o Koning leev! (Swijgt mijn tochten stil!)
Heerscht over lust, over wil:
Leev! o Koning leev! neemt de Heyd'nen tot u erf,
En Satans duyster rijck verderf.
IV.
Wijse Godt! uw wil goed
Billijck maar geschieden moet.
Salig is het ons, dat wy onsen will
Buygen onder d'Uw, en swijgen still.
In den Hemel (Heer) voert uw wijs Besluyt
En hier op aarden, uyt.
Self in tegenheyd, is 't ons dat uw Wijsheyd doet
Te loven met uw Eng'len goed.
V.
Rijcke Godt! Vader! die 't
Alles hebt in uw gebied.
Arme kinderen, in haar wisse nood
Komen by uw Rijckdom om haar brood.
Sorge gy voor ons! geev' ons spijs en kleed,
Huysing, gesontheyd, vreed:
Sorge gy voor ons! al ons werck beklijven doe,
En geeft uw gunst; en segen toe.
VI.
Goedig Heer! die het leet
U misdaan, vergeeft, vergeet.
Schaamroot komen wy, als uw goedigheydt
Stralen geeft op ons ondanckbaarheydt
Om ons Iesus wil, die den Hemel liet,
| |
[pagina 24]
| |
Denckt onse schulden niet,
Om ons Iesu wil: Als by oock om sijnen 't wil,
(Misdoet ons ymant) swijgen stil'.
VII.
Wakend' Oog! Son en Schilt,
Die ons hoeden kond, en wilt.
Siet uw swacke duyf, siet het loos geweld
Dat sig tegen ons uw kind'ren stelt:
Hoed ons voor den val, val in 't sonden net,
Die ons U beeld besmet;
't Beeld ons Hemelsch erv; Sterckt ons hert maar door 't geloof,
En 't is voor al 't bekoren doof.
|
|