Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 393]
| |
83
| |
II.Wat wonder/ dat ons steylte swijgt/Ga naar margenoot13
Als het Hemelsch geslagte sijn juychen staackt/Ga naar margenoot14
15[regelnummer]
Als Zyon sugt/ als Zyon hygt/Ga naar margenoot15
Dan in Hemel nog aard' is dat ons vermaackt.Ga naar margenoot16
Beren en Tygers verschrickelijcke leeuwenGa naar margenoot17
Lopen en roven door ons dalen heen/
Dus wy en horen dan yselijck schreeuwenGa naar margenoot19
20[regelnummer]
Vermengt met Zyons deerelijck geween:
En 't gruwlijcker geluyd
Van 't al vermoordent cruyd/Ga naar margenoot22
't Gebulder van het geschut en trompet.
Niet seldsaam ist dat ick mijn toon daar na set.Ga naar margenoot24
| |
[pagina 394]
| |
[pagina 395]
| |
III.25[regelnummer]
Onnosel sat mijn wereloos volck/Ga naar margenoot25
En ick queecktese tusschen mijn steylten in:Ga naar margenoot26
Het hoorden niet dan 's Hemels tolckGa naar margenoot27
En het agted en sogte maar sulck gewin.Ga naar margenoot28
Als mijne toppen van sneeuw boven grijsdenGa naar margenoot29
30[regelnummer]
Ruyschten de winden door 't coorn in het dal/
Dat met wat oly haar kinderen spijsde/
En 't bloed der druyven was dranck voor hen al:Ga naar margenoot32
Sy crenckten niet een mensch:Ga naar margenoot33
Sy steurden niemands wensch:Ga naar margenoot34
35[regelnummer]
Een wereld op haar selven/ dien eere nog goedGa naar margenoot35-36
Haar dalen deed laten/ of roerde 't gemoed.Ga naar margenoot35-36
| |
IV.Gods Soon was nauwlijcx opgestaan
En het aardrijck beweldaadt met so een ligt/Ga naar margenoot38
De Boden nauwlijcx uyt gegaan/Ga naar margenoot39
40[regelnummer]
Oft het ligt wierd in mijne Valleye gestigt.
Wondere treck van de Godlijcke goedheydGa naar margenoot41
Romen had d' aarde betovert: en t' hansGa naar margenoot42
Deckte den Hemel voor Rome's verwoedheydGa naar margenoot43
In my de waarheyd en haar heyl'ge glans.Ga naar margenoot44
45[regelnummer]
Het onverdiend besluytGa naar margenoot45
Koos mijn valleyen uyt/
Om daar te bewaren/ de waarheyd kuys/Ga naar margenoot47
Den toevlugt der vromen der Godlosen cruys.Ga naar margenoot48
| |
V.
Der Vromen toeverlaat; die 't ligtGa naar margenoot49
50[regelnummer]
Van de Waarheyd door 't nevelig Romen heenGa naar margenoot50
Met vreugde cregen in 't gesigt/
En sig voegden met my door de waarheyd aan een.Ga naar margenoot52
Vredige toevlugt als d' yslijcke clauwenGa naar margenoot53
Van 't seven-hoofdige Beest helsch verwoedGa naar margenoot54
55[regelnummer]
Tragtede 't Hemelsche saat te benauwenGa naar margenoot55
In dorst na 't costelijck onnosel bloed:Ga naar margenoot56
Voor Sions armen hoopGa naar margenoot57
Die herwaarts sig ter loopGa naar margenoot58
Onder mijn schad'wen begaven/ en stil/
60[regelnummer]
Beleefden met ons 's Hemels waarheyd en wil.
| |
[pagina 396]
| |
VI.
Der Bosen Cruys, want als het Ligt
Door de dampen van menschen-breyn wierd beswalkt/Ga naar margenoot62
En Christi Bruyd ontmaagdt/ ontstigt/Ga naar margenoot63
D' eenvoudige vromen verwonne verschalckt;Ga naar margenoot64
65[regelnummer]
Schoten die stralen in 't duystre gewetenGa naar margenoot65
Der duysterlingen/ en ontdeckten 't quaad/Ga naar margenoot66
Dat sy wel wisten/ maar niet wouden wetenGa naar margenoot67
Die des ontbersten in onsoenb'ren haat.Ga naar margenoot68
Thans was de tijd vervuldGa naar margenoot69-70Ga naar margenoot69
70[regelnummer]
Van 't Heylige geduld/Ga naar margenoot69-70
Als 't magtige Babel sig droncken in bloed
Soud drincken/ en trappen Gods Bruyd met de voet.
| |
VII.Dus als de duystre onwetenheydGa naar margenoot73
Onse stralen sag schittren van heynd' en veer/Ga naar margenoot74
75[regelnummer]
Riep sig de nijd te berste// en seyd;Ga naar margenoot75
Dese straal was den daal van ons not/ en eer!Ga naar margenoot76
Siet dit de Wereld so staan wy verlegen:Ga naar margenoot77
Wie siet den dag/ en blijft steeds inden nagt?
Hemel/ en aarde laat ons vry bewegen/Ga naar margenoot79
80[regelnummer]
Kercklijke tugt/ en al des werelds MagtGa naar margenoot80
End' wilt den Hemel niet/
Of swigt het aardsch gebied/Ga naar margenoot82
So moet het de Hel doen! Mit berste daar uit/Ga naar margenoot83
Moord/ Roof/ brand/ en Laster met schricklijck geluyd.
| |
[pagina 397]
| |
Aandagten over de ellenden van Gods volk in Piedmont. Treurzang (teksten 83, 84, 85) die betrekking heeft op de vervolgingen die de Waldenzen in de valleien van Piemont hebben ondergaan in de jaren vijftig en zestig van de zeventiende eeuw. De Waldenzen leefden in de Franse en de Italiaanse Alpen. Deze christenen kenmerkten zich door een eenvoudige, door de bijbel geïnspireerde godsvrucht. Zij onttrokken zich aan de rooms-katholieke hiërarchie en het pauselijk gezag. Daarom werden zij in de loop der eeuwen vele malen door roomse machthebbers vervolgd. Rond 1530 hadden de Waldenzen hun kerkelijke leven ingericht naar het voorbeeld van de Geneefse reformatie. Zij hadden een eigen gereformeerde geloofsbelijdenis opgesteld. Het is begrijpelijk dat de gereformeerden in de Nederlanden zich het lot van hun geloofsgenoten aantrokken. Door verschillende publikaties werd het Nederlandse publiek in de zeventiende eeuw op de hoogte gebracht van de ontwikkelingen rondom de Waldenzen. Zo verzorgde de Dordrechtse predikant Balthasar Lydius in 1624 een driedelige vertaling van de door J.P. Perrin geschreven Histoire des Vaudois et des Albigeois. Voor de hier volgende teksten van L. is in het bijzonder van belang het pamflet Wreede vervolginge en schrickelijcke MOORDT aende VAUDOISEN, in Piedmont geschiet in 't Jaer 1655 (Knuttel, pamfl. 7622). Vergelijking tussen dit pamflet en L.'s tekst maakt duidelijk, dat L. zich in de beschrijving van de gruwelijkheden (tekst 84) heeft laten leiden door de tekst van dit pamflet. Ook vinden we elementen verwerkt uit het Waerachtigh en grondigh verhael, van 't gene in 't laetste ende schrickelick Bloet-badt des jaers 1655 voorgevallen ende begaen is, opgenomen in Historie der martelaren, Dordrecht, 1659. In 1655 richtten de gelovigen in Piemont een verzoekschrift tot de Staten-Generaal. De Staten reageerden hierop door een brief te zenden aan de hertog van Savoye, de landsheer, waarin tevergeefs op beëindiging van de vervolgingen werd aangedrongen. Het gevolg was wel dat er morele en financiële steun aan de Waldenzen werd gegeven. Ook in Utrecht trok men zich het lot van de Waldenzen aan. In 1662 bepleitten L. en zijn vriend Essenius bij de Gedeputeerde Staten een ondersteuningsactie ten bate van de inwoners van Piemont. L. en zijn medepredikant Van den Bogaert spraken over de vervolgde Waldenzen op de kansel en men zamelde meer dan zevenduizend gulden in. Bij het einde van de actie stelde L. in 1666 (Van den Bogaert was inmiddels overleden) een overzicht en verantwoording op: Ontfang-Schrift van de Leeraren, en afgesondenen der Gemeynten, in de Valleyen van Piedmont (...) (Knuttel, pamfl. 9236). Daarin verhaalde hij ook een en ander over de ellendige toestand van de gereformeerden in Piemont. Tussen de teksten 83, 84 en 85 is een sterke samenhang, zoals ook uit de titels blijkt. Tekst 83 vormt de inleiding tot de eigenlijke treurzang (tekst 84), waarin de dichter gedetailleerd de brand- en moordpartijen beschrijft die de Waldenzen te verduren hebben. Het derde gedicht (tekst 85) is een slotzang waarin de dichter God bidt om recht voor de vervolgden, straf over de onderdrukkers en om verlossing van Sion. De gedichten geven blijk van L.'s grote persoonlijke bewogenheid over het lot van de Waldenzen.
Inleyding tot den Treur-sang. In de inleiding van dit gedicht vermeldt L., dat in Piemont de waarheid van het evangelie altijd krachtig is beleden, zelfs in de Middeleeuwen tegen de leer van Rome in. Het appèl dat de godsvrucht van de eenvoudige belijders op het geweten van de pausgezinden deed, is de oorzaak van de felle vervolging. In de eerste strofe wordt aan het ‘Alpisch’ gebergte de vraag gesteld waarom er in die omgeving niets anders dan treurgezangen te horen zijn. De overige strofen vormen het antwoord: vanwege de gruwelijke vervolgingen die er plaatsvinden.
Lit.: Bronsveld, 65-69; Proost, 93-94; Van Es, 354; Trimp (1) 44, 45, 122; Trimp (3) 168, 203; Graafland (2), 115. |
|